martelaar mag genoemd worden hoorden we door overigens welgezinde, moderne geschiedkundigen betwijfelen. ‘Heynriks Roeping’ voert ons den Loonschen zanger Veldeke ten tooneele, verliefd geraakt op de dochter van zijn landsheer, die hem bezielde tot het schrijven der St. Servaaslegende, het begin onzer Nederlandsche literatuur. ‘De Moeder van Gelder’ leidt ons binnen het oude Roermond en ‘De Krijgslist van den Abt’ schildert ons het eerwaardige Rolduc in dagen der beproeving. Het laatste verhaal ‘De Trompetter van den Zwijger’ valt iets uit den toon. Het lijkt of Marie Koenen hierin eenige concessie deed aan het overspannen patriottisme dat we omstreeks 1920 beleefden.