97. Marie Koenen, De korrel in de veor. Utrecht, Het Spectrum (1940). (255 blz.)
Voor de kennis van het Limburgsche landvolk zijn de boerenromans van Marie Koenen evenzeer van beteekenis, als voor de literatuur en het cultureele leven van ons gewest. Ofschoon, en dit meenen we te moeten herhalen, onze buitenmenschen eenzijdig worden gezien, wellicht iets geidealiseerd. Toch schrijft Marie Koenen geen halve waarheden, die - we denken een oogenblik aan zekere Fransche naturalisten - erger kunnen zijn dan heele leugens. Ze ziet den kwaden en donkeren kant der dingen ook wel, laat hem niet ongenoemd, maar gaat, vanwege haar voorkeur voor het reine, het edele en zachtere daar niet op in. Zoo zien we ‘De Moeder’ in een fijnen, gulden, iets weemoedigen nevel; zoo zien we de hoofdfiguren van dit dorpsverhaal in eenzelfde getemperd licht. De karakters van deze in eer en deugd tobbende menschen zijn met liefde geobserveerd, doch zonder uitbundigheid geteekend. De tot het mystieke geneigde schrijfster heeft geen oog en