stuursche kerels die niet praten’. De een vindt ons niet goed genoeg, de ander weer te goed. Beiden staan praktisch onze ontwikkeling in den weg, al prefereeren we natuurlijk iemand die ons te veel deugden toekent.
De luidruchtige, beweeglijke, feestlievende en spotzuchtige aard van den Limburger contrasteert sterk met het karakter-gemiddelde in het Noorden. In menig opzicht is de Zuiderling ruimer van opvatting, veel minder ceremonieel aangelegd en nog minder gesteld op goedkoope of dure deftigheid. Duitsche geleerden hebben gemeend deze eigenaardigheid op rekening te kunnen stellen van de Keltische afstamming, waardoor natuurlijk flinke Germaansche en Gallische strepen loopen.
Dit belet geenszins het vele groote en goede te waardeeren dat Holland biedt. Geen ernstig Limburger onderschat de hooge beteekenis van het land, dat een Rembrandt, een Vondel, een Hugo de Groot en in onze dagen een Toorop en tal van wereldvermaarde geleerden, Nobelprijsdragers, tot zijn zonen rekent. Het heldere, degelijke en energieke in het Hollandsch karakter wordt heusch wel gekend. En hoort ge eens een spotwoord, vergeet niet dat alle Limburgsche steden en dorpen elkander onderling en in alle gemoedelijkheid wat hoonen, gelijk in Holland ‘Hagenaar en Amsterdammer’ trouwens óók doen.
Dan zijn er nog economische tegenstellingen. Beneden den Moerdijk bevindt zich het industriegebied, boven den Moerdijk heerscht de handel. De belangen van beide takken van bedrijvigheid blijken vaak met elkaar in strijd. De passieve houding onzer wetgeving tegen dumping, valutaen armoedeconcurrentie maakt het ondernemers en arbeiders in het industrieele Zuiden moeilijk. Dat met de belangen der groote havens meer rekening gehouden wordt dan met de industrie, moge begrijpelijk zijn, even vanzelfsprekend is, dat er geworsteld wordt om bevrijding uit een verlammende situatie.
Wanneer het Julianakanaal plechtig zal zijn geopend,