Toch heeft men een prachtige gelegenheid gehad, doch op zoo verkeerde wijze gebruikt dat niets gewonnen werd en veel voorgoed verloren. We weten, dat de katholieken in het Noorden, tot voor betrekkelijk korten tijd, al evenmin voor betere Staatsposities in aanmerking kwamen. Dat men ze in het overwegend protestantsche deel des lands weerde, we kunnen het nog wel begrijpen. Doch men had ze, in 't belang van de eenheid des lands, tenminste kunnen zenden naar het Zuiden. De ervaring heeft geleerd, dat de Hollandsche katholieken zich wel assimileeren. De Zuidelijke provincies hadden dan niet in het Noorden gezien een domineerende, naar den geest vreemdé macht, waarvan men weinig genoegen beleeft en nog al wat hinder, tegen welks openlijke en andere strevingen men aanhoudend waakzaam moet wezen.
Hebzucht - want het beteekent zucht om te nebben, om te bezitten, voor zich persoonlijk of voor het geestverwante, - is hier wel een gevaarlijke, zelfs staatsgevaarlijke raadgeefster geweest. Want nu men, gedwongen door de omstandigheden, wat moet inbinden, is het wantrouwen, diep in de volksziel. Nu zijn er inderdaad protestantsche koloniën, in alle Limburgsche steden: bewoond door op zich zelf wellicht zeer respectabele personen, doch die zich vreemd voelen aan de volksgemeenschap, en die voor het volk immer de vreemden zullen blijven. En met den omvang dier koloniën groeit mede de tegenstelling tusschen volk en vreemdelingen.
De les van 1830-1839 werd door protestantsch Holland - protestantsch hier genomen in den ruimen zin van niet-Katholiek - niet goed begrepen. Stijfhoofdig en kortzichtig werd een politiek gevoerd, die weleens heel 't Nederlandsche bewustzijn in de Zuidelijke streken noodzakelijk maakt om verrassende wendingen te voorkomen.
Wij, in het Zuiden, zijn intusschen goede, onbaatzuchtige Nederlanders gebleven.