schap, de zeden nog meer. De vroolijke gemoedsgesteldheid van den Rijnlander vinden we hier terug, al reflecteerde het sentimenteele en romantische niet zoo sterk. In beide gewesten, zien we een oer-katholieke bevolking ietwat overrompeld door mijnbouw en industrie. Aan Rijn en Maas ook een harden en langdurigen strijd, dáár tegen den Protestantschen Pruis, hier tegen het Protestantiseerende Holland; dat is tenminste het Holland dat we hier eeuwen lang hebben leeren kennen.
Het schijnt dat deze strijd der Rijnlanders tot behoud van eigen volksaard, geloof en cultuur niet zonder resultaat werd gevoerd. Althans de socialistische ministerpresident van Pruisen Braun getuigde bij gelegenheid van de 1000-jaarfeesten te Dusseldorf - het hoogtepunt der officieele viering - het volgende:
‘Ook in de bezetting der voornaamste staatsbetrekkingen in Rijnland is in de laatste jaren een werkelijke verandering gekomen. De groote meerderheid der leidende politieke ambtenaren van deze provincie zijn tegenwoordig Rijnlanders, overeenkomstig een oud verlangen der Rijnsche bevolking. Bovendien heeft de Pruisische staatsregeering ook in de ministeries in gewichtige ambten, die de aangelegenheden van het Westen behandelen moeten, functionarissen benoemd afkomstig uit Rijnland. Dit beteekent een bewuste medewerking aan de algeheele ontwikkelingsvrijheid der oude kultureele krachten van Rijnland. Volgens deze beginselen zal vanzelfsprekend ook in de toekomst gehandeld worden.’
Zoo vaak hooren we ons toeroepen ‘Germania docet’, we willen het ook ditmaal hooren!
Aan het gemoedelijke, levensblijde Rijnsche volk zijn we verwant, doch tegenover het modern-heidensch Pruissendom - met zijn Wandervögel, Wodanscomedie, Uebermensch aanmatiging, met zijn kale nekken, militairisme en slechten smaak - staan wij met heel onze Nederland-