| |
| |
| |
De Kruisplanting
DE Novene of Missie van Torenen zou besloten worden met het planten van een groot Missiekruis op het nieuwe kerkhof der stad, gelegen op een heuvel, die hoog boven de omgeving en de vesting oprees. Wanneer we Zondagmiddag maar mooi weer hebben, verzuchtte menigeen. Goed weer werd het; ofschoon nog midden in den winter, woei een luwe wind uit het Zuid-Westen. ‘De barometer keldert’, bromden eenige zwartkijkers. Het zwerk, in den morgen nog vliesachtig en nevelig, woei tegen den noen geheel open; een week, melkig-wit azuur koepelde over de bruin-grijze stad in de diepte en over de grauw-groene dalen, die den Bannenberg omsloten.
Tegen één uur ontstond een geweldige drukte in Torenen. Op de markt zou zich een stoet vormen, om het Missiekruis naar den Bannenberg te voeren. Vreesde de stadscommandant ongeregeldheden? Blijkbaar wel, want men zag druk patrouille loopen. Niet zonder reden, naar het bleek. Korporaal Debrit zon nog steeds op revanche voor z'n vijf dagen water en brood; hij had ijverig gestookt na de kloppartij in de kazerne onder de anti-paapsche elementen. Kapi- | |
| |
tein Veenmans vernam dit en waarschuwde den generaal terstond. Van Tavinck zette groote oogen op toen hij Veenmans als vriend der Novene zag opdagen. ‘Verandering van front komt meer voor’, peinsde hij wijsgeerig. Met belangstelling luisterde hij naar het onderhoud van den kapitein met P. Robert, den monnik geworden oud-officier van het garnizoen. Het kostte Veenmans geen moeite zijn superieur ervan te overtuigen, dat de missie geen revolutionaire bedoelingen beoogde en zonder bezwaar gaf de bevelhebber order tot het nemen van maatregelen om relletjes van kwaadwillige militairen te voorkomen. Het is dan ook bij wat schelden van uit de veilige menigte gebleven.
Ook van buiten trokken duizenden naar de St. Theuniskerk en de markt. Verschillende dorpen, zoowel van West- als van Oost-Limburg waren met heele processies vertegenwoordigd. Vlierdael, dat nog steeds de wondere bevrijding van Marie Lommen vierde, pelgrimeerde achter een pompeus fluweelen vaan der St. Barbara-congregatie, naar de verre stad. Als eerste achter die eerwaardige vlag schreed de begenadigde; rechts van haar de gelukkige moeder, links Fretteke, die hevig strijden moest tegen bekoringen tot hoovaardigheid. De oude pastoor heette ongesteld te zijn en Dr. Quaeden moest dien middag naar Luik. Jammer, maar niettemin, de vrome vreugde leed er nauwelijks onder.
De burgerij van Torenen, hoewel wat lauw en onverschillig op godsdienstig gebied, toonde zich over het
| |
| |
algemeen welwillend gestemd. De straten, waardoor de stoet zou trekken, bloeiden bont van vlaggen: rood-wit-blauw, wit-geel, zwart-geel-rood, wit-rood en ook, hier en daar, oranje. De vrijzinnige burgemeester der stad maakte zelfs geen bezwaar tegen het hijschen der nationale driekleur op den toren van het stadhuis. Hij dacht aan de a.s. verkiezingen voor de Kamer en herinnerde zich dat P. Thomas vrij duidelijk tegen de uitbuiterij van zijn toekomstigen clericalen tegencandidaat had gepreekt. Een beetje hoffelijkheid kon geen kwaad; met den ouden deken Mgr. van Thor viel te praten.
Onder leiding van een devoot politieagent vormde zich de optocht. Voorop de fanfare ‘De lustige Pandoeren’ - die onlangs door de vrijgevigheid van mijnheer Houbermans nieuwe instrumenten verkreeg, las men in de kranten - dan een aantal congregaties en andere corporaties met ontplooide banieren. Midden in de processie het gemengde zangkoor der St. Theunisparochie, de koraaltjes of jongensstemmen in rood-wit misdienaarsgewaad. Weer eenige kerkelijke vereenigingen, daarna, een bijzondere plaats innemende in den stoet, hoewel niet over het geval Marie Lommen werd gesproken in de geestelijke oefeningen, de groep uit Vlierdael, die sterk de aandacht trok, omdat zooveel mysterieuze geruchten over de miraculeuze genezing door P. Herman de ronde deden. Achter de wonderbaar genezene en haar dorpsgenooten een wolk van bruidjes, meiskens van vier tot twaalf jaar in van witte sluiers omnevelde
| |
| |
lichte jurkjes. Ze strooiden, bij gebrek aan bloemen, wat takjes winterkruid, frisch geurend dennenpluksel in de straten.
Het Missiekruis, een fraai stuk werk van een vermaard houtsculpteur van Torenen - het had vijfhonderd gulden gekost, fluisterde men - werd meegedragen op een baar. De leden van de jubileerende Broederschap voor een zaligen dood hadden het zich tot een eer gerekend dit kruis zoo op hun schouders te nemen en wilden dit voorrecht aan niemand afstaan, ook niet aan kerk- en broedermeesters die zich aangeboden hadden. Om deze groep een cordon van militairen: infanteristen, cavaleristen, kanonniers, soldaten en onderofficieren. In de groep van notabelen die nu volgde, liepen, naast advocaten, ingenieurs, dokters, bierbrouwers, leeraren en fabrikanten, ook enkele luitenants en kapiteins van het garnizoen. Men heeft Veenmans hiertusschen evenwel niet opgemerkt. Men zegt dat zelfs de burgemeester mee had willen gaan, doch hiervan af zag toen hij vernam dat Houbermans zijn galarijtuig en zijn persoon aan den stoet had weten op te dringen. Inderdaad reed de door vier paarden getrokken koets van den grootindustrieel erin mee, tot ergernis van de paters Concilianten, van P. Thomas vooral, en van pastoor Rothwinkel evenzeer. De ‘behangselbaron’ had den zwakkelijken deken der stad zoolang bewerkt, tot deze zich met drie glas-in-loodramen voor zijn voormalige domkerk omkoopen liet en het met den pastoor van St. Theunis in orde bracht. In deze pralerige open koets zetelden
| |
| |
nu P. Herman, de deken, de pastoor en Houbermans zelf. De processie werd gesloten door een menigte reguliere en seculiere geestelijken, waarachter, tot dekking tegen gedrang, de groote jongemannencongregatie St. Aloysius, populair genaamd ‘de honderd biggen’.
Onder de toonen van een statigen processiemarsch bewoog zich de stoet in de richting van den Bannenberg, omstuwd door duizenden belangstellenden. Buiten de vestingwerken maakten die zich los van den optocht, om naar het kerkhof te hollen, daar iedereen zich van een gunstig plaatsje wilde verzekeren. Men rekende er immers op, dat de beroemde predikant P. Herman zich zelf overtreffen zou in zijn slotrede. Dit bleek inderdaad het geval. Zóó welsprekend heeft niemand, ook geen van zijn confraters, den grooten redenaar der Concilianten ooit gehoord. Het onderwerp van zijn toespraak was overigens zeer eenvoudig: Danken voor de genade Gods, gedurende de Novene zoo mildelijk over Torenen uitgestort. Kon gedurende de gewone sermoenen in de kerk of op de pleinen, soms iets van hemelsche bezieling in zijn blik stralen, nu leek 't of hij met lijf en ziel van de aarde zou ontheven raken. Zijn taal, helder en eenvoudig blijvend, scheen evenzeer vervuld van 'n heilig vuur. Zij vervoerde op ongemeene wijze de harten; tientallen vrouwen en mannen stonden luidop te schreien.
- Waarom? was er iets in de atmosfeer gekomen dat godsdienstige gevoelens extatische vormen deed aannemen? - anderen getuigden met geestdriftige uit- | |
| |
roepen van hun instemming. Er kwam beweging, een zeldzaam medeleven in de menigte der geloovigen, soms zoo heftig, dat de orde verstoord dreigde te raken. Zoo trad een bekende lichte vrouw, uit de bordeelenbuurt aan den stadswal, naar voren, gevolgd door een viertal mannen. Onvervaard onderbrak zij de woorden van P. Herman met haar kreet: ‘hier is een publieke zondares en hier zijn vier publieke zondaars, maar ze zweren nu plechtig den duivel af’. Dit intermezzo bracht heel wat opschudding teweeg en het kostte den almachtigen redenaar veel moeite de aandacht voor zijn toespraak te herwinnen. Natuurlijk maakte hij dankbaar gebruik van deze vijfvoudige bekeering. Hij hield iedereen en zichzelf evenzeer een zondenspiegel voor en vernederde zich als een feilbaar mensch, die clementie verzoeken moet aan God en zijn evennaaste. Aangrijpend schalde zijn roep over de duizendhoofdige menigte: ‘zegt me toch, dat ge m'n zonden, m'n tekortkomingen, mijn nalatigheden vergeeft!’ Een wild ja-geschreeuw volgde. Met een knappe rhetorische wending voerde P. Herman zijn predicatie dan terug naar het H. Kruis, dat stad en Godsakker voor eeuwig aan Christus toewijdende hier verrees. Nogmaals sleepte hij de in extase geraakte menigte naar hooger verrukking mede en toen hij, met bovenmenschelijke kracht uitgalmde: ‘Wij wijden stad en volk voor eeuwig aan God, aan Jezus-Christus, aan de Moeder-Maagd Maria!’, toen barstten allen uit in
| |
| |
uitzinnige kreten: ‘Leve het Kruis, leve Jezus, leve Maria! Voor God en Kerk!’
Zoet-rozig daalde de zon reeds naar de kimmen, de purper-groene Kempische heidestreken, toen de processie, ietwat ordeloos, van den Bannenberg naar Torenen nederdaalde. In de St. Theuniskerk volgde nog een korte plechtigheid besloten met den Pauselijken Zegen. Nog eenmaal verdrongen zich duizenden in het stemmige laat-Gothische gebouw. Onder de daverende toonen van een feestmarsch, waarin de organist zijn pedaal-virtuositeit liet bewonderen, trokken de menschen weg. De buiten-lui haastten zich om voor het sluiten der stadspoorten op de landwegen te zijn. Bovendien begon de lucht snel te betrekken met laagdrijvende, spinachtige wolken. Iedereen spoedde zich, vervuld van het groote dat men beleefd had, naar huis. Zelfs die van Vlierdael, rondom Marie Lommen, sloegen een invitatie om ter pastorie te komen, met een gebaar naar het dreigende zwerk, beleefdelijk af.
In de pastorie werd, achter een goed glas wijn, over deze onvergetelijke missie, de ‘felle novene’, zooals ze meer en meer genoemd werd, rijkelijk nagepraat. Houbermans was zich ietwat aan het gezelschap van parochiegeestelijken, missiepaters, kerkmeesters en bestuurders van de jubileerende broederschap blijven opdringen. Zijn bedoeling bleek duidelijk: hij wilde P. Thomas ompraten, hem overhalen tot de erkenning dat alleen zakenmenschen over loonen en arbeidsvoorwaarden oordeelen kunnen, op welke be- | |
| |
wering deze droogweg antwoordde, dat de fabrikanten deze argumenten bij het Laatste Oordeel maar uitspelen moesten.
Er wachtte het gezelschap nog een zonderlinge verrassing. Iemand belde aan, verzocht een der paters te mogen spreken en toen P. Martinus zich vertoonde, reed de onbekende man een handkar vol boeken op den stoep, sloeg deze om en ging dan, vroolijk lachend met zijn ratelend tweewielertje aan den haal. Daar lagen nu, ordeloos door elkander, honderden keurig in kalfsleer gebonden werken. Niet alleen boeken; ook twee houten borstbeelden raapte men op. Na kort beraad met pastoor Rothwinkel werd deze bibliotheek van een bekeerd zondaar weggewerkt naar een wachtkamertje. P. Medardus kon niet nalaten even in dien hoop te snuffelen: natuurlijk Encyclopaedisten, Engelsche en Duitsche wijsgeeren. Werken van Kant, Schleiermacher, Hume, Rousseau, Voltaire en bovendien twee mooie busten van deze twee verderfelijke Franschen. P. Martinus had niet gehoord, dat ze om te verbranden afgeleverd waren. Best, dan konden ze dienen in de bibliotheek, die de Concilianten bezig waren te vormen in het klooster van Stevensweert. Om zijn vijanden goed en naar waarheid te kunnen bestrijden, moet men ze ook behoorlijk kennen.
Tweede verrassing: een onbeholpen briefke, onderteekend door Harie en Bieleke: ‘Eerwaarde paters. Wij gaan van elkaar gescheiden leven. Harie blijft
| |
| |
toch voor mij en voor de kinderen van mijn eersten man zorgen. Ik woon nog steeds in Lommerput. Harie heeft een kamertje in de Spoelstraat no. 15. Komt ons nog eens bezoeken’.
Vooral P. Medardus, die bij deze arme welwillende menschjes aan huis was geweest, toonde zich door dit schrijven diep getroffen. Welk een offer weten ze te brengen! Wanneer in den Kerstnacht de engelen ‘vrede op aarde aan de menschen van goeden wille’ gezongen hebben, dan toch zeker voor deze sublieme eenvoudigen.
Zoodra Houbermans en de andere leeken vertrokken waren, overzag P. Herman, nu meer critisch en objectief, nog eens de resultaten van de Novene. Een wat indolente bevolking was tot nieuw geestelijk leven ontwaakt. De novene had als een ploeg in den akker gewerkt; de gronden lagen nu open voor de genade, voor het uitwerpen van het goede zaad. Natuurlijk; er viel ook het een en ander te betreuren: het vertrek van den nobelen baron Richelle de Meuter, het optreden van P. Timotheus, de verdwijning van het overspannen meiske Ronders, en nog wel meer, dat men straks merken zou.
- Nu leven de menschen op een geestelijk peil, besloot P. Herman, dat ze niet handhaven zullen. Ze mogen evenwel niet terugvallen tot de lauwheid en onverschilligheid van voorheen. Wij kunnen enkele dagen, met biechten en huisbezoek, nog wel wat helpen, maar het groote werk der bestendiging berust
| |
| |
voortaan weer geheel bij de geestelijkheid van de parochie. Mij dunkt, dat in deze stad vol nieuwe, opkomende industrie, de vele armen uw bijzondere zorgen behoeven.
|
|