| |
| |
| |
Zaad op de steenrots
MET kerkmeesters en broedermeesters, met prefecten en zelateurs besprak de geestelijkheid af en toe het verloop der Novene. Men ging ook wel eens na, wie zich nog niet in de kerk vertoond hadden. Tot die groep van afwezigen behoorde ook Francine van Boltenhove de Nouwere.
- Verwondert me niks, grinnikte de dikke brouwer Huddekens, dat scharminkel voelt zich daar te deftig voor. Misschien is ze ook bang, dat er te veel gecollecteerd wordt...... met open schaal, zoodat ze niet met een halfje er van af kan komen.
- Zelfs Francine van Boltenhove de Nouwere heeft een ziel, die gered of beveiligd moet worden. Iets voor U, pater Martinus; trek er eens op af, noodde pastoor Rothwinkel.
- Een goeie raad, voegde de brouwer er aan toe, bestudeer vooraf even de familierelaties van de vorstenhuizen. Ze beweert van allerhoogsten komaf te wezen.
- Over de stoffige bladzijden van een Almanach de Gotha naar een bestoven ziel. Gods wegen kunnen wonderbaar zijn, zullen we nog maar eens zeggen, constateerde P. Martinus met zijn drogen humor. Ik neem het geval in studie.
| |
| |
De keuze van den pastoor had wel zin. P. Martinus was immers de econoom van onze missionarissen, iemand die zuinig, erg zuinig soms, met de penningen kon omgaan. Tegenover de beruchte schrielheid van Francine stond hij zeker niet zoo vreemd als de vrijgevige P. Medardus of de breed-gebarende P. Herman.
Francine Germaine Adrienne van Boltenhove de Nouwere woonde in een statig huis aan de markt. Wel zag deze huizinge er wat verwaarloosd uit, vanwege de verveloos geworden deuren en ramen, het slecht onderhouden koper en de vergeelde gordijnen, doch dit alles droeg er eer toe bij om den indruk van oude voornaamheid te versterken. Hetzelfde kon men zeggen van den stokouden knecht in livrei, een ventje diep in de zeventig, die zijn versleten en verschoten ambtsgewaad met eere droeg, die het decorum aanmerkelijk verhoogde, vooral door zijn welonderhouden bakkebaarden.
De jomfer bleek al even decoratief en gestyleerd. Een figuur van schijnbaar middelbaren leeftijd, mager, dor, houterig, maar niettemin, een onnutte wijnstok met karakter. Een kop om te schilderen. Holle rimpelige wangen, een tanig gebasaneerd vel, bolle groenachtige oogen, haviksneus, peper-en-zoutkleurig haar, dunne, blauwachtige lippen, waarop een zweem van minachtenden, of juister: misprijzenden glimlach. Kleeding navenant. Een hoepelrok, die tien jaar geleden mode was, een om den mageren hals hoog toegeknoopte blouse, over de schouders een donkerblauw
| |
| |
huismanteltje, 'n ‘cache éveque’, alles oud, bijna versleten, iets verwaarloosd, doch niettemin indrukwekkend voornaam. Ze sprak met een daarbij passende stem: langzaam, afgemeten, krassend, zooals alleen maar zeer hooge deftige lieden zich dit kunnen veroorloven. Haar leeftijd? Het kon een jonge vrouw van zestig zijn of een oude vrouw van veertig wezen. Ze ontving P. Martinus eerst in een kleine, kille en kale antichambre en daarna, nadat de domestieken haastig de hoezen van stoelen en sofa genomen hadden, in haar groot empire salon, een ruim, donker vertrek, dat blijkbaar maar zelden betreden werd. Wanneer men hier iemand als generaal Blucher, den hertog van Wellington of Napoleon zelf zou hebben aangetroffen, ware dit nauwelijks onwaarschijnlijk voorgekomen. Hier kon men niet denken aan stoommachines die de wereld veroverden, aan luchtballons die naar de wolken stegen, of aan vernuftig door buizen geleid gas, dat bij duisternis lustig flakkerend brandde. Hier kon men begrijpen, dat iemand als Houbermans, een vernieuwer en omwentelaar, bijna voor een godvergeten nieuwlichter moest doorgaan. Het jaar 1810 leek er verstard en onvergankelijk.
- Niet veel te beginnen, giste P. Martinus na de eerste vormelijke begroeting in de kale antichambre. We zullen 't maar met den Almanach de Gotha probeeren en informeeren naar de statige rij van voorvaderen.
Dat bleek een van de weinige punten waaromtrent contact met de harkerige aristocrate mogelijk was.
| |
| |
Over heel voorname, vorstelijke families praatte ze nu vlot en levendig. Daarover las ze ook veel; het eenige waarin ze, buiten de familieglorie, belang stelde. ‘Zaad op de steenrots’, dacht P. Martinus al spoedig. Niettemin, ook om zijn menschenkennis te vergrooten, zette hij het onderhoud maar voort. Dra kon de bezoeker ervaren, dat ze in Torenen en in heel Limburg niemand gelijkwaardig achtte naar afkomst en stand.
- Baron Richelle dan, of de gouverneur?
- De baron is van jongen adel, koopadel uit de vijftiende eeuw. Den gouverneur ken ik niet, moet iets van dezelfde soort zijn, bovendien een Hollander en protestant.
- U neemt me niet kwalijk, dat ik niet weet wat precies uw praedicaten zijn; ik ben hier vreemd.
- Onze familie komt in de achtste eeuw al voor, aan de hoven der Karolingers; mogelijk was ze aan die vorsten verwant. Via de vrouwelijke linie stammen we af van de graven van Henegouwen. Geen adellijke familie kan op een zoo ouden stamboom roemen. Tot de Fransche revolutie woonden de Boltenhove de Nouwere's in Zuid-Brabant en voerden ze den titel van baron. Mijn grootvader heeft dien opzettelijk verloren laten gaan, toen Willem I den adel opnieuw registreerde en allerlei burgers, die zich magistraten van traditie noemden, titels verleende. Daarmee wilde hij niets te doen hebben. Noblesse oblige. - Mag een zielzorger nog een paar vragen van algemeenen aard stellen?
| |
| |
- Dat staat U natuurlijk vrij. Ik mag intusschen niet garandeeren dat ik uw nieuwsgierigheid bevredigen kan.
- Nieuwsgierigheid drijft ons niet. Wij zijn bovendien belangeloos. Nu terzake: uit uw staat van leven en het wonen in zoo seigneuriale huizinge meen ik te mogen opmaken, dat U nog altijd tot de rijkelijk met aardsche goederen gezegenden behoort.
- Er is nog wat bezit na den Franschen tijd overgebleven.
- Hebt U veel naaste familie?
- Een broer, kanunnik van de kathedraal van Doornik...... en nog een, die zich vergooid heeft...... mésalliance......
- Met een meisje van minder goede zeden?
- Dat weet ik niet; het interesseert me ook minder ......met een nichtje van dien Houbermans, als ge 't weten wilt.
- Zoo, zoo......
- Die hebben van mijn kant niets te verwachten. Mijn testament is gemaakt. Eenige legaten aan trouwe domestieken en dan de stichting van 'n dierenasyl. - En de kanunnik?
- Zal ik vermoedelijk wel overleven; is dertien jaar ouder. O ja, de dierenbescherming......
- Ge zijt zeker een bijzondere dierenvriendin?
- Ik heb twaalf katten.
- Aan de armen doet ge, bij leven, natuurlijk schenkingen, vorschte P. Martinus onverbiddelijk.
| |
| |
Met scherpe koude oogen begluurde de oude jomfer den wel wat impertinenten pater. Waar wilde die heen? Wat ging hem dat aan?
- Ik geef aan de deur, klonk het hoog en droog. Overigens, van het mindere volk van Torenen moet ik niets hebben... verkwisters, drinkers...... iederen dag willen ze vleesch op tafel, 's avonds in de kroegen...... Ik leef soberder dan zij.
- Er komt veel ondervoeding voor bij de jeugd, veel longziekte.
- Daar moet U maar eens met dien meneer Houbermans over praten, week Francine van Boltenhove insinueerend uit.
- Dat wordt niet vergeten. Het is immers een plicht der rijken hun arme medemenschen, broeders en zusters in Christus, van hun overvloed te laten deelen. Zij zijn maar de beheerders van de hun door God toevertrouwde goederen en zullen eenmaal rekenschap van dat beheer hebben te geven. Wee U, gij rijken, zegt het Evangelie.
- En dat we ons bevriend houden met den onrechtvaardigen Mammon, vulde Francine snibbig en triomfantelijk aan.
- Onze P. Thomas - iemand van oeradellijke afstamming, meen ik even te mogen verklappen - spreekt vanavond over de rechtvaardigheid. Mogen we ook U eens verwachten?
- Tusschen zeven en acht kan ik onmogelijk weg. Onmogelijk. Dan moeten mijn poesjes gevoerd worden; ze zijn dat zoo gewend.
| |
| |
- Dat komt U belangrijker voor dan de zorg voor uw ziel? informeerde P. Martinus schamper en streng. - We zullen dit onderhoud maar als geëindigd beschouwen, besloot Francine van Boltenhove de Nouwere nu, hooghartig en kleurloos. Meteen stond ze op, maakte een stijve buiging en schreed, met het hoofd in den nek, uiterst voornaam, waardig en bijna vorstelijk de deur uit.
- Laat den pater even uit, hoorde de bezoeker haar tegen den ouden huisknecht zeggen.
- In het dal van Josaphat zal ze nog wat anders hooren, mopperde de verontwaardigde Conciliant halfluid. De bedaagde huisdienaar deed langzaam en eerbiedig de zware eiken deur open, persoonlijk onaandoenlijk, afwezig. Of twinkelde er toch iets van voldoening in zijn bijziende, sluwe, bruine oogjes?
De brouwer-kerkmeester moest over de ervaring van P. Martinus hartelijk lachen. Niets anders verwacht. Dat mirakel deelt een bokking van twee cent en een leverworstje van drie met haar personeel, dat half verhongert. Maar de katten moeten vleesch hebben in overvloed. Op de loonen der domestieken, op de tarieven der strijkster, op de rekeningen van timmerman en modiste, pingelt ze af tot het uiterste. De armen krijgen niets aan de deur; ze liegt wanneer ze 't anders voorstelt. Voor haarzelf en het personeel is doktershulp te duur bij ziekte, maar wanneer Pol de kater slechte spijsvertering heeft, dan wordt de veearts erbij gehaald.
| |
| |
- Laat ze maar liever wegblijven. Ze zou door kwaadwilligen maar tegen onze Novene uitgespeeld worden, troostte pastoor Rothwinkel.
- Zaad op de steenrots!
|
|