| |
| |
| |
‘Wat is waarheid?’
MEER en meer raakte Torenen in beroering door de Novene. Vooral de felle, soms hartstochtelijke sermoenen van P. Herman schudden het bewustzijn van zieleleven bij duizenden wakker. De samenkomsten in de openlucht trokken niet alleen ontelbare stadgenooten maar ook honderden uit naburige gemeenten, welgestelde burgers en simpele boeren, die daarvoor 't ongemak van logeeren, slapen op paillasse-parterre of in het hooi van uitspanningen en stadsboerderijen wel over hadden. Er begon zelfs een nerveuse onrust onder de menschen te komen. Het raakte bekend, dat de hooge autoriteiten de missie, die geen missie heeten mocht, alleen maar Novene, met argwaan begluurden, al wisten welwillende niet-katholieke bestuursambtenaren ontactisch ingrijpen van regeeringswege te voorkomen. Er liepen ook geruchten dat het buitenland geheime agenten gezonden had, om te luisteren of er niets tegen de politiek der aangrenzende staten gezegd werd en of de ‘beweging van fanatisme’ niet besmettelijk dreigde te worden, kon overslaan over de grenzen. Na het resolute optreden van generaal van Tavinck waren ordeverstoringen van den kant der militairen niet meer voor- | |
| |
gekomen. De grauwe kolonne der zakkendragers bleef weg en begon in de kroegen nu zelf tegen de Novene te kankeren.
Iedere dag bracht zijn nieuwtjes. Zoojuist had Torenen's eerste fuifnummer, ingenieur Dupont, iets rondgestrooid dat in de kringen van uitgaande jongelui en onder de oudere viveurs niets minder dan hilariteit had verwekt: Neske Woltmakers had zich laten bekeeren en liep rond met plannen om in een klooster te gaan. Ze zou haar ouden kolonel alreeds afgeschreven hebben. Deze mare werd met gemengde gevoelens opgenomen. De strengen geloofden daar niets van; romantische naturen vonden deze bekeering eener lichtzinnige vrouw heel interessant, maar de losbollen onder de ‘jeunesse dorée’ noemden het afschuwelijk, dat de ‘kraaien’ de mooie vrouwtjes uit het vroolijke leven konden verjagen. Daar diende men maatregelen tegen te nemen.
Nog meer rumoer verwekte het geval met baron Richelle de Meuter, want dát raakte de geldelijke belangen van velen.
Op een overmoedig moment had P. Herman, eigenlijk tegen het advies van pastoor Rothwinkel, bij den puissant-rijken, minzamen en zeer liefdadigen aristocraat aangebeld. De ontvangst was hier minder indrukwekkend dan bij Houbermans, zonder overbluffen met hooge relaties en kostbare kunstwerken. De baron wilde evenwel met den overste der Concilianten praten in zijn studeervertrek, dat er, vol boekenrekken, kasten met oudheidkundige vondsten,
| |
| |
antieke platen en velerlei paperassen gezellig-rommelig uitzag. Baron Richelle genoot in de geleerde wereld een zekere reputatie als speurder naar relicten uit een periode die aan het tijdvak van Kelten, Eburonen en Romeinen voorafging. Een bescheiden vorscher, een beetje dilettant in den besten zin, die met zorg waakte over al wat er aan resten van menschelijke samenleving uit de duistere oudheid aan het licht kwam.
De baronnen Richelle behoorden niet tot de oerbevolking van Limburg; ze waren omstreeks vijftienhonderd aan het hof van den prins-bisschop van Luik gekomen. Door huwelijk met de rijke schoutendochter Amalia de Meuter verwierven zij kasteel Achthoven en uitgestrekte bezittingen, landerijen, bosschen en steengroeven in het Geuldal. Om hun tak voortaan van de andere Richelles te onderscheiden, voegden ze den naam van het nieuwe stamslot aan hun eigen familienaam toe. Achille Richelle de Meuter leefde 's zomers op Achthoven, 's winters in Torenen - in het voorvaderlijk refugiehuis - of in Brussel. Met de landelijke bevolking van het Geuldal kon hij best opschieten; opgevoed in deze contreien sprak hij het kleurige boersch van die omgeving. In Torenen, waar men in kringen van welgestelde burgerij en adel toch gewoonlijk Fransch praatte, bediende hij zich van dat patois liever niet; hier wilde hij toch niet voor een heereboer aangezien worden. Nederlandsch had hij nimmer geleerd; hij kon deze taal evenwel behoorlijk
| |
| |
lezen en wist zich ook, zij het moeilijk en wat stijf, erin verstaanbaar te maken.
Waarom P. Herman baron Richelle met een bezoek lastig viel? Hij had zooveel van hem gehoord, sympathieke en andere bijzonderheden, dat hij, zooals hij 't gemoedelijk-rhetorisch uitdrukte, ‘God zijn kans hier wilde geven.’ Ingelicht door pastoor Grompers, meende Rothwinkel hem dit te moeten ontraden. Met den baron voorzichtig zijn! Hij gold voor een ‘esprit fort’, een ‘Voltairien’, iemand die zwoer bij de principen der Encyclopedisten. Een volbloed liberaal, maar in beteren zin, wars van politiek gekonkel en met open oog voor het goede in andere wijsgeerige en economische stelsels. Ongeloovig ook? Een twijfelaar in ieder geval. In Torenen zag men hem nooit in de kerk, tenminste niet voor het vervullen van Zondagsplichten; in het Geuldal woonde hij soms wel de vroegmis bij. Blijkbaar wilde hij zijn eenvoudige omgeving nimmer krenken in haar religieuse overtuiging. Wanneer de kerk voor bijzondere uitgaven stond, deed men nooit tevergeefs een beroep op zijn vrijgevigheid. Ook in Torenen had hij, bij voorbeeld, met milde hand bijgedragen aan de kosten van den nieuwen kruisweg der St. Theuniskerk en van de gebrandschilderde ramen in den dom.
‘Een deïst’, typeerde pastoor Grompers hem vergoelijkend; een welwillend ongeloovige, waarvoor we moeten bidden, meende Rothwinkel. In ieder geval iemand die als Christen van de daad gelden mocht, zeer liefdadig, zeer rechtvaardig en ook wat hooghar- | |
| |
tig, doch dat maar alleen tegenover Houbermans, die onvermoeibaar poogde vriendschappelijke relaties met hem aan te knoopen. Daartoe toonde zich Achille Richelle de Meuter niet bereid. Hij rekende hem niet tot zijn milieu, liet zich door diens zeker aanzienlijk fortuin niet epateeren en nam het hem erg kwalijk, dat hij het mooie, oude, voorname Torenen tot een ordinaire industriestad, zooals hij er kende in Engeland, België en Frankrijk, verworden deed. Daartegen opponeerde de industrieel, dat de landelijke baron uit het oog verloor, dat de snel toenemende bevolking ook werkgelegenheid, middelen van bestaan vinden moest. In ieder geval, de verhouding tusschen de beide rijkaards van de stad was verre van hartelijk; de baron negeerde den fabrikant achteloos, de nijveraar begon meer en meer tegen den aristocraat stemming te maken. Liefst verdreef hij hem heelemaal uit Torenen. Zoo liet hij, door een tusschenpersoon, een hooge som bieden voor Richelle's winterverblijf, doch deze had bij dit royale aanbod fijntjes geglimlacht en ontwijkend met de hand gewuifd.
Het leek P. Herman van groot belang dien invloedrijken man voor de missie, voor het Geloof te winnen. Dat zou immers een ware triomf beteekenen! Grompers wijzen raad: niet forceeren, die keert eenmaal vanzelf tot den waren schaapstal terug, sloeg hij wat overmoedig in den wind. Passieve strategie in den strijd om de zielen, lag niet in zijn temperament. Felle frontaanvallen had hij steeds durven ondernemen, vaak met verrassend succes. Natuurlijk, missies,
| |
| |
novenen, huisbezoek omvatten groote en kleine nederlagen, die moet men met een nederig hart uit Gods hand aanvaarden.
Er school in de welwillendheid waarmee P. Herman ontvangen werd terstond iets verontrustends. Richelle nam zijn bezoeker met een uitdrukking van geamuseerde nieuwsgierigheid op. Ofschoon hij weinig met de eigenlijke bevolking der stad medeleefde, vernam hij van zijn domestieken in keuken en koetshuis toch het een en ander. Zoo had Meike, de linnenmeid, een erg devoot vrouwke van bij de zestig, hem hoogelijk den lof gezongen van P. Herman, bijgenaamd ‘moker Gods’, een geweldig predikant, onweerstaanbaar in zijn strijd tegen den duivel en alle slechtigheid. Een ware St. Michaël! Nu, deze aartsengel in civiel wilde de baron toch wel eens leeren kennen. Van zijn kant wilde de voorvechter der Concilianten dien wonderlijken, goedaardigen vrijgeest graag ontmoeten. Terstond voelde hij iets hinderlijks in de sfeer. Kwam dit, doordat boven den schoorsteen van het studeervertrek, tusschen een gekleurde reconstructie-teekening van eenige ‘cromleghs’ en twee plattegronden van Romeinsche villae een spreuk hing: ‘Wat is waarheid?’, de befaamde phrase van Pilatus uit het Evangelie? In ieder geval wel typeerend voor het scepticisme van den dilettantgeleerde. Nog iets zou het onderhoud bemoeilijken: verschil in taal. De baron wilde geen Nederlandsch, in zijn mond onbeholpen boekentaal, spreken, en het plat al evenmin, daar hij dit beneden de waardigheid
| |
| |
van zichzelf en zijn gast achtte - de bezoeker zou het toch maar half verstaan -; hij moest zich dus van het Fransch bedienen. P. Herman las deze taal, als gestudeerd man, uitstekend, doch sprak ze verre van vlot en had weinig routine in het verstaan ervan. De conversatie verliep dus nogal stroef.
Baron Richelle begon te informeeren naar het doel van dit bezoek.
- Of we U verwachten mogen op een van onze avondoefeningen in de St. Theuniskerk, hakkelde P. Herman onzeker.
Een verwonderde glimlach werd het antwoord, gevolgd door de opmerking, dat de pater vermoedelijk verkeerd was ingelicht.
- U is toch geboren en getogen katholiek?
- Geboren, beslist; gedoopt ook nog, ik heb zelfs mijn eerste communie gedaan, maar na den dood van mijn moeder is er weinig meer van gekomen. Vergeet U niet: Gustave Richelle de Meuter, mijn vader, was een bekend commentator van Rousseau...... ik ben zijn opvattingen trouw gebleven.
- U gelooft toch aan God?
- Ik geloof aan een opperste intelligentie. De prachtige wetten in macrocosmos en microcosmos bewijzen dit overtuigend...... Ik ben dus een geloovige op mijn manier.
- Aan goed en kwaad gelooft ge evenzeer?
- Zeker, om practische redenen. Uit eigenbelang, in ruimsten zin. Een menschelijke samenleving zonder
| |
| |
normen van dezen aard zou spoedig een hel worden. Gelukkig zijn die normen ons ingeschapen.
- Weinig gedefinieerd. Alleen de Openbaring, het Geloof schenkt zekerheid.
- Niet alles kan wetenschappelijk bewezen worden, ook al is het mogelijk toch waar. Ons kenvermogen bleef heel beperkt, dat leerden de oude Grieken al. Kunt gij, bij voorbeeld, de erfzonde bewijzen? Documenteeren zonder de Openbaring?
- Misschien toch nog wel, maar wij, christenen, hebben dit niet noodig.
- U gelooft; soms is dit te benijden.
- Dat getuigt van verlangen naar God.
- 't Geloof is 'n gave Gods, leert uw catechismus. - De christelijke leering uit uw jeugd hebt U niet heelemaal vergeten. Mag ik......
- Ter voorkoming van misverstand, tijdverlies en teleurstelling moet ik U even onderbreken: ik heb U ontvangen, maar had even gemakkelijk, geheel correct, belet kunnen geven, sneed de baron nu de conversatie af. Ik stel uw bezoek op prijs en waardeer uw onbaatzuchtigen ijver, al deel ik uw opvattingen niet. Naar mijn meening behoort men de kleine zielen niet te verontrusten om hun kleine fouten, mag men de eenvoudigen, de armen van geest niet beangstigen voor men, van boven af, de grooten aangepakt heeft. - Wat bedoelt U daarmee? onderbrak P. Herman met een beklemd en kil gevoel om het hart.
- Bestudeer dan eens de hooge kringen van Wee- | |
| |
nen, Madrid, Parijs ook nog wel, Rome zelfs......
- Die ken ik niet.
- Ik ken ze wel. Maar ik herhaal: Geloof is een gave Gods. Of ik ze ooit gehad heb, zullen we niet onderzoeken. In ieder geval zult U wel niet veronderstellen dat deze in een paar sermoenen, bestemd voor iedereen en soms wat simpel van structuur, kan herwonnen worden.
- Gods wegen zijn wonderbaar.
- Ik zal het niet betwisten. Ik ben niet zoo hoovaardig U tot mijn zienswijze te willen overhalen in enkele minuten. Ik dank U voor het in mij gestelde vertrouwen, dat ik evenwel, als eerlijk man, beschamen moet. Uw Novene of missie zal ik niet tegenwerken. Mijn personeel kan vrij en gerust iedere godsdienstoefening bijwonen, mevrouw zou er evenzeer heen kunnen gaan, wanneer het haar aantrok......
- Mogen we die dan verwachten?
- Ze is voor haar gezondheid naar Mentona vertrokken en komt niet voor het warme seizoen terug. Overigens vrees ik toch dat ze niet zoo hard zou loopen, ze is namelijk een zuster van graaf Lahnenstein. - Den bekenden Febroniaan?
- Inderdaad. Waarde pater Herman, ik wensch U verder veel voldoening van uw werk, maar omwille van de gemoedsrust onzer brave burgerij: wees een weinig clement. Ik zou niet durven te doemen en te richten, want er staat geschreven: oordeel niet en gij zult niet geoordeeld worden.
- Ik herinner me ook: wie naar U hoort, hoort naar
| |
| |
Mij; wie U versmaadt, versmaadt Mij! vulde P. Herman, geërgerd om het geringe succes van zijn bezoek, wat vurig aan.
Rustig, maar meteen wat autoritair, stond Achille Richelle de Meuter op en reikte P. Herman tot afscheid de hand.
- Ja maar, zoo eenvoudig......
- U verontschuldigt me, mijn tijd is beperkt, klonk nu het koele antwoord.
P. Herman was nu wel verplicht op te breken. Hij voelde, dat hier toch niets meer te bereiken viel en durfde niet verder aandringen. Tot zijn beschaming herinnerde hij zich de waarschuwing van pastoor Rothwinkel. Met een stijve buiging nam hij afscheid van zijn gastheer, die hem uitgeleide deed tot de deur aan de straat en die hem, op het laatste moment, nog toevertrouwde, dat een oud-oom van moederszijde indertijd nog door den stichter der orde van de Concilianten bekeerd was en in het proces der zaligverklaring van Andreas à Campo voor hem getuigd had. - Met dat al hoffelijk aan de deur gezet, mompelde P. Herman, toen hij ontevreden met zichzelf naar de pastorie terugwandelde.
Heeft deze tegenslag P. Herman beïnvloed gedurende zijn avondpreek over de hardnekkige boosaardigheid waarmee sommige zondaren aan de genade weerstaan? Opvallend hartstochtelijk riep hij allen op voor den strijd tegen het kwaad, in welken vorm dit zich ook mocht vertoonen. Voor of tegen den Christus! De lauwen, de twijfelaars, ook zij konden
| |
| |
gevaarlijke vijanden van het Geloof wezen, soms veel schadelijker dan openbare ketters of uitgesproken Geuzen. Ook daartegen diende front gemaakt te worden. Houbermans, die dit sermoen bijwoonde en een toespeling vermoedde, knikte, dit hoorend, even instemmend.
Den volgenden dag deed het praatje de ronde, dat de baron den gevierden missiepater aan de deur had gezet, dat hij hem zelfs eigenhandig de straat op zou hebben geworpen, waarbij P. Herman licht gewond was geraakt...... Na afloop van de predicatie in de openlucht dromden duistere elementen samen voor het statige refugiehuis der baronnen Richelle de Meuter d'Achthoven. Er werden scheldwoorden geschreeuwd: geus, francmaçon, vrijdenker, godloochenaar...... Plots rinkelden glasscherven; er waren ruiten ingeworpen. Overhaast verdwenen de manifestanten in allerlei zijstraten en sloppen.
Met kwalijk bedwongen ergernis gaf pastoor Rothwinkel 's anderendaags aan den leider der missionarissen verslag van deze straatschenderij. Die mocht niet op de reputatie der Novene vallen. In de eerstvolgende avondpreeken diende ertegen geprotesteerd te worden. Voorts meende hij, dat P. Herman met hem, bij den baron, die zoo vaak giften voor kerkelijke aangelegenheden had geschonken, en die groot aanzien genoot bij de armen der stad, een bezoek had af te leggen.
Baron Richelle de Meuter ontving de beide priesters met zijn gewone hoffelijkheid. Zij behoefden zich niet
| |
| |
ongerust te maken; de politie had hem laten raden wat hijzelf ook vermoedde, doch wat niet te bewijzen viel: geen fanatisme was oorzaak van het relletje; iemand anders school erachter.
- Houbermans? liet de pastoor zich ontvallen.
- Ik heb niemand genoemd. Het geval zal toch gevolgen hebben, tenminste voor mij. Sedert enkele jaren loop ik rond met het idee me ook in den winter op Achthoven terug te trekken. Torenen bevalt me niet meer, sedert de industrie hier zoo geweldig in omvang toeneemt. Torenen verliest zijn karakter. Ik ben niet de eerste, die om deze reden zijn matten oprolt.
- Jonkheer de Pryzelaer, ridder de van der Nauwen, de familie von Herlingen, rechter Elewaert... somde Rothwinkel op.
- Er zijn er meer te noemen. Met het garnizoen kan men nog vrede nemen. Het officierencorps geeft zelfs 'n zeker cachet aan onze stad, vermaard in de krijgsgeschiedenis. Maar die nijverheid staat me tegen; die beteekent het binnenhalen van allerlei rare elementen, het uitbuiten der armen, toenemende misère. Over de kopstukken zwijg ik maar; geld verdienen is hun eenig doel. Het zijn meest parvenus, zonder hoogere beschaving, al doen ze zich ook voor als beschermers van wetenschap en kunst. Het besluit dat ik nu genomen heb, was vermoedelijk toch spoedig gevallen, ook zonder dat relletje. Het werd alleen maar verhaast door de bravi van Houbermans...... ach, daar ontglipt me tóch een naam. Dus, U behoeft het zich niet
| |
| |
aan te rekenen; we scheiden straks sans rancune.
De baron bleek onvermurwbaar. Zijn vertrek werd later, onder de armen vooral, een slechte noot voor de Novene.
|
|