| |
| |
| |
Denk aan Manon Lescaut
ERNESTINE Woltmakers leefde ‘gekamerd’. Ze verwisselde niet vaak van ‘amant’ en deed dit alleen maar noodgedwongen. Onder de vrouwen van lichte zeden kon ze in zekeren zin als van strenge moraal gelden. Ze bedroog haar geliefden maar zelden, al toonde ze zich ook behaagziek en genoot ze van haar succes. Knap mocht men haar ongetwijfeld noemen: niet te groot van postuur, een ietsje mollig, wat traag van beweging, smachtend van gebaar en blik. Daarbij, een voor haar leeftijd - bewonderende benijdsters beschuldigden haar van een en dertig jaren - gaaf en guitig snoetje, leuke kuiltjes in de wangen. En dan die vermaarde gebasaneerde teint, die donkerbruine, goud-overglansde oogen, die blauwig-zwarte, welig-krullende haren! Een exotisch type. Ze beroemde er zich op Spaansch bloed in de aderen te hebben, van moederszijde af te stammen van een officier uit het leger van Parma, die, zwaar gewond, na de belegering der stad in 1579 bij een van haar voorvaderen was opgenomen, goed verpleegd, doch niettemin wat invalide gebleven en uit dankbaarheid trouwde met een van diens dochters. Haar vrienden uit den vreemde, jeunesse dorée, jonge officieren van
| |
| |
het garnizoen, oudere beschermers, enz., geloofden het maar - waarom niet? - doch menschen uit haar naaste omgeving beweerden, dat haar vader een schippersknecht uit Urmond was, ongelukkig getrouwd met een lokvogeltje uit een Luiksch café. Dat Ernestine vlot Fransch praatte viel in Torenen niet op, maar dat ze goed Waalsch verstond en vinnig in dat patois kon schelden en vloeken, gaf toch te denken. Overigens maakte ‘Neske’ den indruk van een echte dame; ze kleedde zich met smaak, las intelligent de Fransche modeliteratuur en soms zelfs een Hollandsch boek, speelde passabel op de mooie mahoniehouten tafelpiano die haar apartementen opluisterde en zong, met welgeschoolde stem, zoo lief en verdienstelijk, dat ze ernstig erover dacht zich, zoo noodig, artiste, chanteuse van de opera of zoo iets te noemen. Gedurende het jaar dat ze relaties onderhield met baron Fritz von Langenstamm, had deze haar verschillende malen trachten over te halen verder te studeeren, eenmaal klaar zou hij haar wel ergens in de kleine rollen geschoven krijgen.
Echt studeeren, op een vast doel afgaan, neen, dat lag Neske niet. Ze had nu eenmaal geen werkzuchtige natuur, passief en sensueel nam ze leven en liefde zooals die komen wilden. Waarom studeeren, zich blootstellen aan proefjaren en tegenslagen? Ze verlangde niet meer van het leven, dan genot, weelde, succes...... en soms een weinig liefde, niet te veel, niet te hartstochtelijk, dat deert gezondheid en schoonheid. Ze toonde zich overigens niet alleen ge- | |
| |
makzuchtig en zalig lui, ze was in den omgang ook gemoedelijk, goedhartig en liefdadig. Toch hield ze zich, tegenover jongelui van mindere conditie, hoog, ongenaakbaar als 't moest, en verwierf zoodoende den bijnaam ‘'t pauwke’. Oudere vrouwen met levenservaring prezen haar als een van de weinige verstandige dwaze maagden, en haar kwezelachtige huisbazinne deed gaarne oog en oor dicht voor bezoek, dat ze tot laat in den nacht ontving. Dat waren wel cavalieren die gezellig fuiven konden en zich van ordinair nachtrumoer onthielden. Juffrouw Woltmakers maakte het de andere huisbewoners niet lastig, ook betaalde ze prompt en royaal en bleek verder in ieder opzicht hulpvaardig en menschlievend. Ze offerde mild bij huiscollecten van de ‘dames de Charité’ of andere liefdadige instellingen. En ging ze niet trouw en devoot 's Zondags naar de elfurenmis in den Dom?
Zonder temperament was Neske tóch niet, dat zou P. Robert ondervinden! Ze had nog een kleine rekening te vereffenen, revanche te nemen, en zou, zoo spookte het door haar gemoed, daarvoor desnoods breken met haar momenteelen vriend kolonel Klotz van Brakel, puissant rijk, goed geconserveerd, wat stijf in den omgang weliswaar en heel erg jaloersch, maar toch een niet te versmaden levensgezel. Om die wraakneming mogelijk te maken, had haar vriendin een briefje geschreven van den volgenden inhoud:
Zeereerw. pater Robert.
Een vriendin van mij, die uw sermoenen in de
| |
| |
voorstad hoorde, heeft mij daarover zooveel goeds verteld, dat ik wel gaarne zag, dat U, bij uw huisbezoek, ook eens bij mij wilde aanloopen. Ik worstel met gemoedsbezwaren en meen dat juist U me zoo goed zou kunnen begrijpen en raad geven. Op advies van mijn dokter mag ik de eerste veertien dagen het huis niet verlaten, anders zocht ik U op in biechtstoel of pastorie. Ik reken dus op uw bezoek en teeken met diepgevoelden dank
Cecile Dereuter.
Ze waarschuwde, onder aannemelijke motiveering voor de naamsverwisseling, de bewoonster van het benedenhuisje. Die zou de deur openen en P. Robert, voor Cecile Dereuter, naar de eerste étage verwijzen. Het moment viel gunstig: de kolonel was een stokouden erfoom, ergens diep in Holland, gaan begraven en kon wel een paar weken bij familie op de nieuw verworven bezittingen doorbrengen. Ze had de baan vrij en wachtte met wat nerveuse spanning.
Met eenige gemelijkheid over haar streek meteen. Hoe meer ze terugdacht aan het verleden, hoe meer ze zich geneigd voelde in een tweede briefje het aangevraagde huisbezoek af te zeggen. Neen, dat niet; ze wilde hem tenminste nog eens zien, zoo mogelijk wat meer vernemen van zijn lateren levensloop, over de geruchtmakende bekeering, waarvan voor ettelijke jaren heel het officierencorps vol was. ‘Ik houd nog altijd 'n beetje van hem,’ spotte een vage stem in haar
| |
| |
binnenste. ‘Ik heb nog revanche te nemen,’ verzekerde ze zichzelf dan beslist.
Den volgenden morgen, tegen elf uur, werd bezoek aangediend. De bewoonster der benedenverdieping liet P. Robert in het popperige salonnetje. Dan maakte Ernestine haar entrée, door dezelfde deur, zoodat P. Robert zich niet terstond kon verwijderen. Ze trad binnen met 'n wat sleependen, lijdenden trek, in sierlijk negligé, een kostbaar kanten zakdoekje voor den mond houdend. De bezoeker vond deze manier van optreden wel raar en deed wat ontstemd en zenuwachtig. Eigenlijk ongegeneerd een geestelijke zóó te ontvangen, maar allons, bij 'n zieke moet men wat door de vingers zien. Plots deed een heldere, hoonende lach hem schrikken.
- Maar Leo, ben jij pater Robert?
- Ernestine!...... Dat wist je zeker niet!
- Natuurlijk had ik van je bekeering gehoord, maar ik kon toch niet vermoeden dat precies jij, de charmante luitenant van tien jaar geleden, enfant chéri des dames, lion de la jeunesse...... meer durf ik niet te zeggen - dat jij die beroemde predikant geworden was.
- Zoo zoo. En waarom dat briefje onder valschen naam?
- Pseudoniem, als van dichters en romanschrijvers....... Bijzondere omstandigheden maakten het gewenscht...... Maar neem toch plaats...... excuseer me, vanwege de verrassing, de emotie, vergat ik je 'n stoel aan te bieden.
| |
| |
- De emotie misschien meer dan de verrassing. Neem me niet kwalijk dat ik maar even staan blijf; ik moet terstond verder.
- Ook ik heb een ziel, pater Robert.
- Wie heb je hierheen...... gelokt: pater Robert of den gewezen luitenant der huzaren?
- Je gelooft me nu evenmin als vroeger. Toen was je galant, wees nu ook nog eens hoffelijk, neem even plaats en informeer eens naar het welzijn van iemand die toch eenmaal wat voor je beteekend heeft. Of mag je je dat niet meer herinneren?
- Mijn zondig verleden boet ik uit door de herinnering aan mijn vroegere misstappen.
- Dat zou ik ook wel willen...... Maar voor jou was het gemakkelijker een ander leven te beginnen: rijk, onafhankelijk, zonder scrupules......
- Wat bedoel je daarmee? Lichtzinnig ben ik zeker geweest, maar zoover me bekend niet zonder scrupules. Ik kan evenwel mijn tijd beter besteden......
- Nog een momentje, of durf je de waarheid niet onder de oogen te zien?
- Toch wel, hoezeer ze soms ook schaamrood doet worden. Ik heb me ten opzichte van jou weinig te verwijten. Je was op het verkeerde pad vóór ik je leerde kennen. Anderen zouden me misschien met recht ‘verleider’ kunnen naroepen, voor jou gaat dat niet op!
- Toegegeven. Maar als je je woord gehouden had, wanneer je met me getrouwd was, zooals je me beloofde......
| |
| |
- We moeten het kort maken, stootte P. Robert met nauw bedwongen weerzin uit.
- Best, hoonde Ernestine, vertel me dan waarom je plotseling deserteerde, op eigen verzoek van garnizoen verwisselde? Ja, ik weet alles.
- Henk Sandermans!
- Je noemt den naam.
- Dan wil ik ook dat je de volle waarheid weet Met wie heb je indertijd een volle week in ‘Hotel de la Couronne’ in Spa gelogeerd?
- Wie beweerde dat?
- Dat getuigde Henk zelf met een dronken kop! En hij verzekerde nog meer te weten: jij was ziek geworden.
- Ah, de schurk......
- Van de dooden niets dan goed.
- Dát wist ik niet......
- Verleden jaar van zijn paard gevallen.
- Niettemin: de schurk. Hij wilde me van jou losmaken.
- Wij hebben nog geduelleerd.
- Je hield dus echt van me?
- Ik had je destijds getrouwd, alhoewel ik mijn moeder zaliger eens beloofd had alleen een onbesproken meisje - rijk behoefde ze niet te wezen, al was 't een naaistertje - tot vrouw te nemen.
- Ik heb je nimmer kunnen vergeten...... Ik wist niet......
- Dat ik te veel wist......
| |
| |
- O, Leo, Leo...... men moet maar voor het ongeluk geboren zijn!
Plots overweldigde het verleden de berouwende zondares, de ontrouwe geliefde en ze barstte in verbeten snikken uit.
- Nu we elkaar toch alles opbiechten, wil ik nog erbij voegen, dat dit...... geval, zullen we maar zeggen, me indertijd heelemaal van het rechte pad afgeslingerd heeft. Wilde, echt wilde jaren zijn erop gevolgd ......ik begon tenslotte van me zelf te walgen.
- Waarom kwam je niet terug?
- Over je vroegere verhoudingen, mij voldoende bekend......
- Maar 'n paar!
- ......Daarover was ik nog heengestapt, maar dat je me bedroog, en met een kerel als Henk......
- Van de dooden niets dan goed.
- Het heeft zoo moeten wezen.
- Alles is nog te herstellen!
Als geleid door een plots ontwakend inzicht naderde Ernestine P. Robert, doch deze ontweek haar en deed een stap naar de deur.
- En leid ons niet in bekoring, merkte hij rustig en met bedroefde stem op.
- Je hebt gelijk. Je leeft nu in een sfeer van heiligheid die ik je benijden moet. Ik ben niet ongodsdienstig. Je herinnert je nog wel, hoe vaak ik het ‘Ave Maria’ uit ‘Le Couvent’ van Demarville zong.
- Opera-devotie! liet P. Robert zich met een meewarig glimlachje ontvallen.
| |
| |
- Vertel me nog even - en ik vraag, niet verder meer - hoe kwam je ertoe na een zoo jolig leven naar het klooster te gaan?
- Ongeloovig of ongodsdienstig ben ik niet geweest, wel lichtzinnig en zwak. Ik walgde bijwijlen van me zelf, zei ik zooeven. Soms drong de gedachte zich bij mij op - niet meer dan 'n vluchtige opwelling - om mezelf tegen de wereld te beveiligen. Maar bij het sterfbed van moeder zaliger - die veel, heel veel om mij geleden heeft - trof mij de genade Gods onweerstaanbaar. Ik beloofde beterschap voor goed, een oprechte bekeering...... ik heb woord gehouden, met Gods hulp. Mijn biechtvader van destijds bracht me in verbinding met de paters Concilianten, de nieuwe orde...... toen nog erg arm en die ik een beetje uit de zorgen helpen mocht. Ik wil wat onze orde op de eerste plaats voorschrijft: verzoenen met God.
- Zoek me dan nog eens op, smeekte Ernestine en ze keek den vroegeren geliefde smachtend en ietwat dwingend aan met haar mooie donkere oogen.
- Ook jij hebt een ziel die gered moet worden, zeker, maar het lijkt me toch beter dat anderen zich daarmee bemoeien.
- Ben je bang van me geworden?
- Nu je alles weet, misschien wel.
- Ik wil geen revanche meer.
- Daarom juist. Laten we dus afscheid nemen...... en beloof me - dat is de laatste liefdedienst dien ik van je verlang - beloof me mijn geestelijk gewaad te respecteeren.
| |
| |
- En de zorg voor mijn zaligheid?
- Volg de Novene. Vind je pater Herman te machtig en te streng, luister dan naar de sermoenen van pater Menardus, onzen vroolijken Frans, mag ik wel verklappen; die maakt 't niemand te moeilijk. Adieu nu, Ernestine, Neske zei ik haast nog eens, ik zal voor je bidden. Gods wegen zijn wonderbaar.
- Ik benijd jou je rust en vrede.
- Ook voor een boetvaardige zondares liggen de wegen naar rust en zaligheid open.
- De hand erop, Leo;...... weiger me die niet, pater Robert. Je moeder zaliger heb ik nimmer gekend, haar laatste wenschen zijn mij, nu ik alles weet, heilig geworden.
Met tranen in de oogen en zenuwachtig lachend opende Ernestine de deur en geleidde ze den missiepater tot in de gang.
- Ja, als ik me wat beter gevoel kom ik naar de avondpredicaties, zei ze nog wat luid om door nieuwsgierige luisteraars te worden verstaan. Dan leek haar kracht gebroken en sloop ze, als een geslagen dier, de trap op. Ze zette zich aan het raam en tuurde met wezenlooze gelaatstrekken naar buiten. Hoe lang?... Tot de herinnering aan haar falen, aan haar eenige in lichtzinnigheid verraden groote liefde haar overweldigde en ze zich, in een woeste huilbui op den grond wierp. Dien middag vergat ze eten en drinken; nog onomgekleed liet ze zich op een divan vallen en broedde dan, met gesloten oogen, over verleden, heden en toekomst......
| |
| |
- Als ook mij de genade eens trof? vroeg ze zich plots beangst af. Bij die gedachte vloog ze recht en ging ze haastig toilet maken. Ze deed het met bijzondere zorg, wantrouwend spiedend in den spiegel, of de gemoedsbewegingen van dien dag al niet nadeelig op haar gave schoonheid ingewerkt hadden.
Hoe was het met P. Robert gesteld? Ook hem had de ontmoeting hevig geschokt. Afgaande op wat onduidelijke berichten van eenige jaren geleden meende hij dat Ernestine Woltmakers met een ouden bierbrouwer uit Venlo gehuwd was geraakt. Niettemin bleef hij Torenen wantrouwen, instinctmatig, doch deze confrontatie vermocht hij toch niet te voorzien, anders had hij aan die vage vrees om deze stad liever te vermijden, wel toegegeven. Nu scheurden oude wonden open. Doelloos, bijna wezenloos, doolde hij een uur lang door de straten, niet in staat om behoorlijk zijn gedachten te concentreeren. Eenig gevaar voelde hij wel niet dreigen; het verleden lag achter hem en lokte hem niet meer. Toch, hinderlijk bekorend, fluisterde iets hem toe, dat hij best nog herbeginnen kon, dat ergens in de zonnige wereld een dwaas hart hevig voor hem klopte. Langzaam dauwde de kalmte opnieuw over zijn gemoed, maar tegen den avond besprak hij het gebeurde toch met P. Martinus, zijn biechtvader, den man van vertrouwen voor de zware zondaars, en die ried hem aan in deze stad, die hem gekend had in zijn jeugdroes, voorzichtig te wezen, vooral met huisbezoek.
- Denk aan Manon Lescaut, zeg ik nu ook eens,
| |
| |
vermaande de welervaren geestelijke leidsman met een gemoedelijk lachje. En je niet laten begoochelen door de tweede jeugd.
|
|