| |
| |
| |
Oude en nieuwe tijd
DE oude pastoor Grompers was een goedhartig man. Hij wist dat de kleine spullebazen gewoonlijk arme tobbers zijn en daarom kocht hij, voor hij zich met zijn confraters aan het beschuttende zeil onttrok, een bont gekleurd Lieve Vrouwke van Scherpenheuvel. Kapelaan Rothwinkel achtte zulk gebaar overbodig, maar de kermislui wisten het met veel buigingen en bedankjes te waardeeren. Pater Herman beloonde de ondervonden gastvrijheid met een vriendelijken hoofdknik en een welluidend ‘goede zaken’. Daarna wandelde het drietal naar de pastorie waar de koffietafel gereed stond, want de grijze parochieherder hield ervan de volksfeesten mee te vieren. Rothwinkel glimlachte superieur bij het zien van zooveel soorten gebak en vla; pater Herman hield zich diplomatiek neutraal. Hij tastte matig toe, doch liet zich tegen den avond het glas ouden Bourgogne wel smaken.
Diplomatie bleek hier gewenscht. De Concilianten wilden immers in Torenen een Missie geven; pater Herman was voorzien van een schrijven van den secretaris van het bisdom waarin deze kon mededee- | |
| |
len dat ook Monseigneur met hun plan, novenen of missies door heel Limburg te geven, instemde. Natuurlijk moest de pastoor der betreffende parochie zelf beoordeelen of hij deze gewenscht achtte.
Daarin school juist de moeilijkheid. Pastoor Grompers was een beste kerel, maar wat van de oude school. Hij zou binnenkort wel rustend worden; het tijdschema van pater Herman maakte zijn medewerking bij de voorbereiding van zoo'n missie evenwel nog gewenscht. Grompers voelde weinig ervoor, evenmin als voor de nog jonge orde der Concilianten of voor Redemptoristen, Jesuieten of welke repulieren ook. Alleen de Franciscanen en Capucijnen mocht hij wel, vermoedelijk omdat hij vroeger dichterlijke inspiraties had en zelfs, in zijn kapelaansjaren, twee bundels Fransche poëzie had gepubliceerd. Rothwinkel, straks pastoor der St. Theunisparochie, heette iemand van tegenovergesteld karakter en temperament. Men kon hem, op zijn manier, een nieuwlichter noemen, een nuchtere geest, die niettemin gaarne de middelen van de opkomende romantiek bezigde om zijn doel te bereiken. De Concilianten hadden, met hun felle predicaties, agressiever nog dan die van de Redemptoristen, zijn hart veroverd. Zelf steunde hij z'n jongeren broer in zijn voornemen om tot de nieuwe orde toe te treden. Hij had zich nu in den kop gezet om zijn bewind aan te vangen met een groote missie, eene die genoemd mocht worden naast die van de Redemptoristen in Heerlen en in Sittard, waar twintigduizend, vijfentwintigduizend menschen
| |
| |
in de openlucht bijeenkwamen om pater Bernard en andere ‘almachtige Redner’ te hooren.
- Groote schoonmaak! liet kapelaan Rothwinkel zich op een minder gelukkig moment ontvallen.
- Is het hier dan werkelijk zoon vuile boel? riposteerde de oude pastoor gelaten.
- Hij bedoelt het zoo kwaad niet, haastte zich pater Herman te sussen. Hij wist het gesprek wat af te leiden naar de algemeene oorzaken van de overweldigende belangstelling die de missies overal ondervonden. Ja, dat kon Grompers niet ontkennen, doch hij bleef niettemin critisch. Met alle respect voor den bisschop vond hij de missies, soms als novenen vermomd, eigenlijk niet noodig.
- Ons volk is toch goed katholiek gebleven. Het zijn er maar enkelen die niet tenminste een keer per jaar biechten en die hun Paschen niet houden.
- Met dat minimalisme zal ik nooit vrede kunnen nemen, verzekerde Rothwinkel.
- Evenmin als met het probalisme, vermoed ik dan. - Inderdaad. Zoowel de Staatsche als de Fransche jaren zijn gelukkig voorbij. Ik zal me in de toekomst niet contenteeren met de zoetsappige omzichtigheid, die angstig omkijkt naar de paar honderd francmaçons en gereformeerden die tusschen ons wonen. Wij willen eindelijk onszelf worden: voluit katholiek. Wij zullen ook niet langer genoegen nemen met dat lauwe en flauwe, met alles wat alleen maar niet kwaad is......
- Dat moogt ge U ook wel in de ooren knoopen,
| |
| |
pater Herman, gij met uw equi'-probalisme, dat verzoenen wil, bracht de oude pastoor goedmoedig in het midden. Mijn beste confrater en troonopvolger, laat geen duivel op uw hart bersten, zeg wat uw zielenijver vordert...... en drink nog eens uit.
Pater Herman meende nu iets over de beginselen der Concilianten te moeten vertellen. De stichter der orde, de zalige Andreas à Campo, was van zijn jeugd af, geschokt door den haat waarmee de menschen als bezeten leken. Kinderen haatten ouders en ouderen, de jongeren moesten niets van de bedaagden hebben, de ongeloovigen en afgedwaalden haatten de christenen en die waren, helaas, zelf van nauwelijks betere gevoelens tegenover hun andersdenkende medemenschen bezield.
- Kinderkens, bemint elkander.
- Dat moet ons ideaal blijven, maar het dient vooraf gegaan van algemeene verzoening, ook onder volkeren en naties, en vooral van de zielen met God. Dat is de eerste phase van ons werk: met God verzoenen. Het andere komt later en als vanzelf.
- Niets nieuws. Eerlijk gezegd, al die missies brengen niets nieuws. Wat gij en de Redemptoristen en soms ook de Jesuieten en de Lazaristen preekt, dat werd honderden jaren geleden door de parochiegeestelijkheid ook al verkondigd.
- Waarom loopen de menschen nu dan storm? Toch niet om het overbekende te hooren! viel kapelaan Rothwinkel wat scherp uit.
- Excuseert me, dat ik de dingen ook wat van den
| |
| |
menschelijken kant beschouw. De missies prikkelen de nieuwsgierigheid; de massa hoopt onbewust op een of andere verrassing. Men wil eens griezelen. Dat weten de nieuwe predikanten: daarom werpt de een 't lijkkleed onder de geloovigen - ik vind het profanatie - de ander daalt uit de kuip en legt een kruisbeeld op den vloer, van de verstokte zondaars eischend, dat ze 't nu ook maar vertrappen. Zoo maakt men van de kerk een schouwburg.
- Dat noem ik wel wat kras, onderbrak pater Herman, rood van bedwongen ergernis. Ik zie de dingen wel wat anders; ik meen ze in verband te mogen brengen met de beweging van de romantiek, die in wezen is een herleving van het Christendom, van het Katholicisme in het bijzonder, een aanknoopen aan de diepgeloovige middeleeuwen. Onze paters in Oostenrijk, Duitschland en Italië stonden ook in nauw contact met de groote geesten van de Romantiek. En wat is deze anders dan een heimwee naar het Christendom, dat de Humanisten en Nieuwlichters loslieten? Wat beteekent dit anders dan zich opnieuw bezinnen op het ware wezen van ons volk? Ik zie in de groote deelname van den kleinen man aan onze missies iets van denzelfden aard: men wil weer eens voluit en onbelemmerd zijn christelijken volksaard beleven. Men is dat terugdringen in minderwaardigheid moe; men verdraagt het niet langer tweederangsburger te zijn.....
- Liberté, fraternité, égalité!
| |
| |
- Ook in de Fransche revolutie, die we eindelijk overwonnen......
- Overwonnen? Ze begint eerst!
-......ook daarin schuilde wat goeds.
- Vertel dat maar niet op den kansel. Of wilt ge het volk ook al daarmee verzoenen?
- Wanneer we de menschen met God verzoenen willen, moeten we ze van het kwade afleiden. De Fransche revolutie is het geesteskind van Voltaire, Rousseau, Diderot, van de Encyclopedisten, ontweek pater Herman.
- Misschien dwingt er ook wat angst in de onstuimigheid naar biechtstoel en kansel. Het volk huivert in den killen adem van het ongeloof en zoekt warmte rondom priester en altaar, vermoedde de kapelaan. Het voelt den grond onder zijn voeten wegglijden; het wil niet wegstorten in leegte en afgrond, en daarom grijpt het naar het verleden.
- Wij zijn het verleden niet! protesteerde de missiepater zachtmoedig; wij zijn de toekomst, het nieuwe, een verder stadium in de kerkelijke practijken. Naar den vorm zoeken wij verjonging in het gebruik van de volkstaal. Het Hollandsch is te stijf en te deftig, te protestantsch geworden...... tenminste op den kansel, het Duitsch te zwaar en te diepzinnig, het Fransch te rhetorisch en te dichterlijk, lees de preekenbundels er maar eens op na. Wij willen vooruit, al inspireeren wij ons ook op de kernige taal van Brugman en Vaele; wij studeeren na het seminarie in biechtstoel en bij huisbezoek. We trachten te spreken
| |
| |
in een taal die het volk begrijpen kan; we drukken ons uit in klare beeldspraak en stevige gedachten. Men verstaat ons weer......
- ‘Men’. Wie is die ‘men’? mopperde pastoor Grompers. De boer, de brouwersknecht, de kruidenier misschien nog, maar raken de gestudeerden niet van ons vervreemd?
- Die van de loge, bijvoorbeeld, schamperde Rothwinkel, de geleerde ongeloovigen, protestanten en joden, die we al te zeer naar de oogen kijken.
- Ik voorspel U, dat ge welgezinde joden en gereformeerden straks in onze avonddiensten ontmoeten zult, kalmeerde pater Herman.
- Ge hoeft me overigens niet te bepraten; ik neem de missie, nolens volens misschien, maar ge kunt erop rekenen. Het vordert een zwaar offer van de schatkist van onze arme St. Theunisparochie, wanneer Monseigneur het evenwel verlangt, goed, dan zal het gebeuren. Als de paters straks hier komen ben ik al bij de zusterkes van Sutendael ingetrokken. Ge kunt er overigens op aan, dat ik, in zooverre het in mijn vermogen ligt, alles zoo goed als het kan zal voorbereiden. We overleggen straks met kapelaan Hecke, die is uw idealen toegedaan en kan, namens mij, alles regelen. En wanneer ge hier uw triomfantelijken intocht houdt, hebt ge met pastoor Rothwinkel te maken; wat kunt ge meer verlangen?
Pastoor Grompers gaf nog wat inlichtingen omtrent het bijzondere karakter van stad en ingezetenen. Met twee eigenaardigheden moest men rekening houden:
| |
| |
Torenen is een vesting en er groeit snel een nieuwe industrie met veel machines. Er liggen hier eenige duizenden militairen in garnizoen. Erg veel goeds mocht men daarvan niet verwachten. Tusschen de officieren bevonden zich maar weinig katholieken; dat waren doorgaans vreemdelingen, Duitschers of zelfs Brusselaars en Walen, aan den koning trouw gebleven. De commandant, generaal Baron van Taverdinck, was een hoogstaande vrijgeest, vermoedelijk francmaçon; hij gaf op zedelijk gebied een goed voorbeeld en respecteerde de godsdienstige gevoelens van zijn ondergeschikten. Dat kon men van alle subalterne officieren niet getuigen; vooral kapitein Veenmans, van huis uit katholiek, toonde zich een echte papenvreter. Het kader deed bedenkelijk aan nieuwlichterij; de gewone soldaat vervulde maar lauw en flauw zijn godsdienstplichten, al kon men er soms verrassende dingen mee beleven. Op de eigenlijke bevolking had het garnizoen maar weinig invloed. De aristocratie en de rijken toonden zich Belgischen Fransch-gezind, van de Hollanders vervreemd en afkeerig, maar overigens weinig beter. De meer ontwikkelden dweepten nog met Voltaire en Montesquieu en andere Fransche vrijgeesten; even begon de Chateaubriand door te breken; wanneer straks de Duitsche romantiek vertaald raakte kon het beter worden. Lazen ze Kant en zelfs Tollens niet in het Fransch! Het volk was goedaardig, goedwillend, maar onontwikkeld en onverschillig gebleven.
| |
| |
- Er is een onwetendheid die beschermt, troostte pater Herman.
- Daar moet ik niets van hebben; ik wil straks niet ontdekken dat ze van den anderen kant alles weten en niks van hetgeen wij te vertellen hebben, viel kapelaan Rothwinkel wat snibbig uit.
Ja, de nieuwe industrie, vooral de geweermakerijen en de behangselpapierfabrieken, met al over de veertienhonderd man personeel, begon veel zorg te wekken. Zonder rekening te houden met hoogere belangen, had men, vooral uit het Walenpays, tientallen vaklui hierheen gehaald, meest ongodsdienstige revolutionairen. Hun invloed werd, vooral op zedelijk gebied, geducht merkbaar. Nog andere euvelen begon het zich overmatig ontwikkelend fabriekswezen te vertoonen. De kinderen der arbeiders konden te jong en te gemakkelijk geld verdienen. Men kan daar moeilijk wat van zeggen; de patroons zijn over het algemeen nog goed katholiek, merkte de scheidende pastoor vergoelijkend op, maar ik ben toch niet gerust over de toekomst. De kinderen leeren niets, hebben geen jeugd; hun gezondheid lijdt door het werk en het verblijf in bedompte lokalen. Er komt vaak longziekte voor; gelukkig zijn er veel liefdadige instellingen, waardoor moeder of dochter wel vergoedt wat vader of zoon aan den arme onthoudt. Niettemin beginnen zich teekenen van verval te vertoonen onder den arbeidenden stand; te veel herbergen; gedwongen winkelnering, vanwege de knellende omwalling kunnen er geen woonhuizen in de buurt der fabrieken
| |
| |
bijgebouwd worden, daardoor meer zieken...... Er gist wat onder het volk, niets goeds...... ge zult het wel merken......
- Hebt ge wat voor de armsten der armen kunnen doen? informeerde Rothwinkel arglistig.
- Vraag het maar aan mijn huishoudster, weerde Grompers wantrouwig af. Ja, men kan hier niet zeggen wat men wil, dat zult ge straks nog ondervinden. Vooral met den veel te rijk wordenden fabrikant Houbermans is het oppassen; die heeft niet alleen relaties in Roermond of in den Haag, ook in Rome!
- Goed het te weten, al hoeven we ons met die plaatselijke verhouding niet zoo in te laten, meende pater Herman. Onze taak is: zielen verzoenen met God, het overige volgt vanzelf wel.
De pastoor der St. Theunisparochie besprak daarna nog de regeling der Novene met den grooten redenaar der paters Concilianten. Half Januari zouden de volkssprekers naar Torenen komen, met vier of vijf man. Van missie werd dan niet gesproken, om geen verzet bij andersdenkenden uit te lokken; men zou het een Novene noemen, een Novene bij gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de Broederschap voor een zaligen dood. Op het aanstaande kransje der geestelijkheid van de stad regelde men het biechthooren nader. Had het veel kleinere Weert dertig biechtvaders noodzakelijk gemaakt, Torenen zou er minstens vijftig behoeven!
- Als het U dienen kan, wil ik nog wel 'n paar
| |
| |
dagen uit Sutendael over komen, bood pastoor Grompers edelmoedig aan.
- Dat vind ik loyaal, viel pater Herman verheugd bij. We houden uw aanbod in herinnering.
|
|