| |
| |
| |
XXIV. De laatste wolken
- Allei, Tielke, hellepe!
Het meideke, dat zich al haast helemaal verstorven aan de wereld voelt, geeft toe. Ze zal vanavond het Vleermuisje van Gonneke lenen; die wil wel eens het Regenboogje dragen. Ser ziet kans om de Mephisto van Staaf te krijgen.
- Vanavond: Toreador en garde.
De gekken zijn nu wat in de minderheid. Heel wat vierders zitten al thuis, op zwart zaad. Anderen gaan heel matig en in burger uit; ze denken aan morgen: werken. Niettemin, er trekken nog complotten genoeg, maar de donder van gezang en gespeel vlaagt al onregelmatig en schuchter. De morele moed om langer dwaas te durven blijven slinkt. Velen glijden in hun vrees voor verstandelijke critiek terug.
Waar Nes op te diepen? Even kijken in enkele grote danszalen.
‘Gloria’ blijkt vol door-en-door fatsoenlijke en brave burgers in vermomming. Ze willen allen die befaamde gelegenheid eens leren kennen, maar durven niet op gewone dagen.
Met Vastenavond mag dat natuurlijk. Straks fluisteren ze hoofdschuddend verder, wie ze al zo in die fameuze zaal ontdekten...
De gewone clientèle ontbreekt nochtans op dit uur van de avond; opereert elders.
Naar een ‘salon de danse’ in een der allerpopulairste straten. ‘In de greun eeg’ heet het
| |
| |
danshuis, naam uit de tijd, dat er in Maastricht nog geen grootindustrie bestond. Toen vierlocaal voor jonge boerinnen, boeren en piotten, nu dancing voor pottemennekes, glasblazers en kaolputters.
Een reusachtig mechanisch orgel, hoog tegen een der wanden van de zaal opkrullend, braakt en brult muziek. Moderne steps vooral. ‘Paris, c'est une blonde’.
Geen tafels en stoelen. Alleen banken langs de wanden, waarboven iets als een console om bierglas of roemertje op te plaatsen. In een zijzaaltje zitten wat ouwe wijven, invaliden uit ‘les batailles de la vie’, te snateren. In het midden van de grote zaal maalt onafgebroken een molen van dansers op de uit het monsterorgel knallende en vlammende muziek. Benden gaan en komen, tierende:
En bij de Poet al in de groete zaol
en dao is nog plaots veur us allemaol,
en neet allein veur die groete lui
en dao zien versjeie blozers bij.
En viva den ölleger, viva den ölleger,
viva den ölleger vaan de Poet.
Tielke, het schuchtere, deftige winkelierskindje, durft niet binnen.
- Kom, kom, bemoedigt Ser, hier gebeurt minder dan op de fijne bals. We zullen maar eens rondhuppelen.
Ze ontdekken niet wie ze zoeken.
| |
| |
Naar andere danskroegjes. Kleine, ouderwetse orgels kraken en raffelen er. Het gaat daar wilder toe. De kleding der volksmeisjes nadert in gedurfdheid die der nette dames. Hier roleert het echte crapule, elementen uit de zelfkant der samenleving. Je ziet er meisjes, die door ondervoeding en depravatie slakachtig ijl zijn geworden en de distincties der aristocratie à l'envers vertonen.
- Nes heeft zich niet zover naar beneden laten halen om hier te komen, constateert Tielke met voldoening.
Ser gelooft dat het juist beter geweest ware, wanneer het Poeleke in dit milieu kwam. De ogen zouwen hem wel opengaan. Juist het demimondaine, het volksverachtende dier typetjes lijkt hem zo gevaarlijk. Er zijn er die waarlijk studeren op aanpassing in een betere omgeving.
Dan maar even in de Redoute gaan kijken.
Daar zijn ze! De zwarte Domino en de Balletdanseres. De Roemruchten spoken er ook. Ze schijnen die twee te ignoreren.
De Franse romanschrijver in Domino met rood-witte katten, danst met de Keulse, die een nichtje moet wezen van de hospes uit Gasthof ‘Zur Stadt Coblenz’ waar nu weer de raadselachtige gehangene in de wind wentelt.
Een Akense lector, dol vereerder der Louis XVI periode, danst speciaal met de bloedloze
| |
| |
Luikse. Hij vindt, dat ze lijkt op ‘das Récamier’.
Parijzenaar en Rijnlander werpen elkaar, in alle vriendelijkheid, grofheden toe.
Espèce de mécanique prussien! Immer lustique!
- Ah, ausgebügelte Fleischbrühe! Cher maitre Rappelkop...
- Kurzes militärisches lachen! Rr! Rr! Rr!
Gonneke en Staaf, Rieteke en Nol dansen stralend van argeloos plezier. Tielke zou ze haast kunnen benijden.
‘De drei mösselkes’ uit Eijsden hangen zich weer aan diverse halzen en lachen met vollen wijnappelmond onder halfmaskers.
Verder lijkt de avond nogal Belgisch. Veel Walen uit Luik en Jekerland zijn opgekomen. Jazz-band uit Spa. Het Frans domineert bijna en het Maastrichtse element viert zijn Franskiljonse traditie uit.
Tielke en Ser zullen niet samen optreden. Het Vleermuisje moet maar dansen met wie het wil, misschien... als Ser slaagt...
Balletdanseres en Zwarte hebben Mephisto niet herkend. Zoveel te beter!
- Niemand zal ze me afhandig maken beweer je, Neske. We zullen zien! Iacht Dulkeners overmoedig in zichzelf. Hij voelt zich het sterkst tegenover vrouwen die hem onverschillig zijn. Toreador en garde!...
Wanneer een paar Koksmaatjes de Domino
| |
| |
doorzagen, de muziek een Tango inzet, zwiert Mephisto de Balletdanseres eenvoudig midden in het dansgewoel.
- Zo doen ze dat in Nice! beweert de galante duivel brutaal.
Hij zal verder Hollands spreken om niet herkend te worden.
Beiden dansen goed. Polke, dat een passie heeft voor Bostons en Tango's, vergeeft hem al zijn eigenmachtig doen. Een mannetjes-putter die! Zo wil ze de kerels! Dat weet Ser ook wel; reden waarom hij direct met grote innigheid handelt en praat. Hij heeft de vertegenwoordiging van een Hollandse kunsthandel in Nice, half voor zijn plezier, hij kan er desnoods zonder...
Nice! Polke denkt aan de films, aan al dat mondaine leven daar, aan Monte-Carlo, de speelbanken, aan rijk zijn... Dàt te kunnen hebben... Ser heeft de opgetogen flikkering van haar ogen gemerkt... Die komt straks wel vanzelf in beweging. Met een complimentje over haar elegant toilet - is zij niet een nichtje van bankier die en die? - levert hij haar weer aan de Zwarte over. Ontevreden met haar victorie van gisteren.
Mephisto dans wat met een koket bruinogig bloemenverkoopstertje, dat hij naar de champagnebar troont. De Balletdanseres lokt haar Domino ook erheen. Mephisto doet achteloos. Polke fixeert hem.
Onder een boston ziet Ser kans om op perfide manier Nes te ridiculiseren. Die Zwarte, je
| |
| |
kunt aan z'n gang zien, dat 't 'n suffer is. Zwaar op de hand, kribbebijter, 'n vent zonder fut.
- Iemand als jij, hoort bij een die wat durft en wat kan. Die houdt van gevaarlijke vrouwen. Jij kunt gevaarlijk zijn, maar je moet een omgeving hebben die jou past! Kom, laat dat triestig spook eens een half uurtje alleen hier rondraaien, die vang je toch altijd weer. Die loopt je na...
Het Jazz-orkest zet de Brabançonne in. Alles doodstil. Wat betekent dat? Een annexionistische manifestatie? Het Waalse publiek voelt zich onaangenaam verrast. Ze zullen hun nationale hymne niet laten honen! Enige Hollanders overwegen of ze niet moeten protesteren. Het Limburgse publiek wenst geen politiek op Carnaval, nòch voor nòch tegen België.
- Ene step es enen aandere! roept Ser door de stilte en schiet tegelijk met zijn Balletdanseres met hoge reuzenpassen over de vloer. ‘Het verlossende woord!’ denken de Limburgers en volgen zijn voorbeeld. Nou, daar kunnen Walen en Hollanders mee instemmen.
Polke is geschrokken. Die rare signeur kent Maastrichts, dat is geen Hollander. Die bindt haar wat op de mouw!
Ik zal 't je in vertrouwen vertellen. Mijn moeder kwam uit Meerssen, ze was gouvernante bij de familie van pa. Onderwijzeresje, kind van kleine boeren. Papa was Hollander, had een exportzaak in Marseille. Ze kon Limburg niet vergeten en sprak daarom soms haar
| |
| |
gewestelijke taal... En nu naar de foyer, een flesje kraken. Stiekum, anders verveelt die ons direct al.
Vooruit, 't kan zijn wie 't wil, denkt Polke, 't is een aardige vent, wat anders dan... De tederheid die ze even voor Nes voelde vervluchtigt. Een man die durft mee te doen, dàt is toch wat anders!
Knus naast elkaar gezeten, achter een fles zoete Barsac, vergeet Ser niet snelle vorderingen te maken. Zijn kussen rukken van haar hand in sluwe sprongen op tot haar mond. Hij krijgt waarachtig zelf plezier in de intrige. Cloquet heeft een raar soort engelbewaarder!
Polke voelt zich almaar edelmoediger gestemd tegenover die charmeur. Je leeft maar een keer!
- Mee naar de Staar? Graag, maar de Zwarte, mijn verloofde?
- Wanneer jij de fatale vrouw voor hem bent, raakt die alleen nog stapeler erdoor. Wordt hij je afvallig voor een kleine, onschuldige, escapade... nou, dan verdient die je niet. Kom, voor een uurtje. Voor sluiting zijn we hier terug.
In dolle ren buitelen beiden de brede trappen naar beneden...
St... even loeren... let de Zwarte niet op... De twee Koksmaatjes hangen weer aan hem... Gauw... Gearmd galopperen Mephisto en Balletdanseres door de duistere Breedestraat weg in de richting van de Staar.
| |
| |
Naar boven. Admiraels en Cluysen zijn er in actie, met stroohoeden op, waaronder een serpentipruik uitsteekt. Om niet onverkleed te wezen dragen ze een rood-wit satijnen lint, ergens van een lauwerkrans gekaapt, om het midden. Ze sollen met een paar uitbundige ‘pruzinnekes’ uit Richterich, wier nationaal gezang schijnt te wezen:
Meine Mutter, schmiert die Butter immer an den Wand lang!
Uit de kolkende kleurenbrij beneden duiken nog een paar semi-leden der Roemruchten op. Op stap met een paar avontuurlijke Momussinnekes! Zonder zich bekend te maken sluit Ser zich bij het groepje aan. Toegelaten. 't Is Carnaval. Wanneer straks in een woeste cramignon het einde van de Vastenavond wordt gevierd, denkt Polke niet meer aan haar Domino in de Redoute, en slingert het uitgelaten stel het dolst door het gewar van in uitzinnige extase hossende gekken.
Om half drie voert Ser zijn verovering, in de innigst bedachte vertedering, naar haar woning. Voor het afscheidkussen wil Polke de duivel in zijn ware gestalte zien. Dulkeners demaskeert.
- Ah!... Jij was het! roept Polke vreemd verbaasd uit. Die rare kerel, waarvan niemand weet of 't een soort Don Juan is of alleen maar een type dat graag meisjes voor de gek houdt.
- Morgenavond half negen onder de Bogen? Afgesproken?
Even denkt Polke na. Hij heeft haar beet ge- | |
| |
nomen... allons, 't was Carnaval... Haar van die sombere jongen weggelokt... Komaan, voor een kansje bij hem offert ze de halve zekerheid bij de ander. Edelmoedig stemt ze toe.
- Mijn lippen eens goed poetsen, moppert Ser vijf minuten later...
Wat zal ons Neske nu ervan zeggen?
Nes voelde zich, vanwege die onverwachte concurrentie, opnieuw diep ongelukkig en verlaten. Het verdwijnen van Polke voerde hem intussen niet naar Vleermuisje of in de sfeer van de plaatselijke afdeling Roemruchten. Hij liet zich door de Koksmaatjes, twee hupse vieillefilletjes uit nette stand (liberaliserende ambtenaren) meetronen.
Vleermuisje heeft de escapade goed geobserveerd. Toen Nes niet in haar richting heul zocht, is ze in sombere stemming alleen naar huis gegaan. Alles liever dan die uit zijn evenwicht geraakte jongen te prikkelen. Ze denkt aan haar gelofte en voelt er nog meer voor, om zich uit de wereld terug te trekken, wanneer het met hem toch misloopt. Voor haar liefde bloeien kon... Ze geeft nu, tegenover zichzelf toe, dat ze, onbewust, haar toekomst met de zijne verenigd droomde.
Morgen, Aswoensdag. In wel verstorven stemming zal ze in de vroegte naar de kerk gaan om zich door de geestelijke een askruisje op het voorhoofd te laten tekenen. Gedenk, dat gij stof en as zijt...
| |
| |
Nes heeft zich in neutrale verdoving na tweeën nog laten befuiven bij de familie der Koksmaatjes. Een souper van koude spijzen, rijk, pikant, overmatig. Daarbij mildelijk champagne.
't Afscheid van Carnaval. Ze spotten met zijn ernst. Hij heeft het gevoel of iets uit zijn leven is weggesneden. Langzaam stijgt intussen een duistere wraakgedachte in hem.
Er wordt gezongen, gedanst, gedronken, telkens opnieuw gegeten... tot de klokken beginnen te luiden. Dat doet aan slapen gaan denken.
Om half zeven strompelt Nes slaapdronken en toch wrang van gemoedsstemming heen. Hij geeft er zich geen rekenschap van, dat de vroege kerkgangers schande spreken over die late gek.
Hij weet evenmin, dat hij Tielke passeert, die al met een askruiske op het voorhoofd uit de vroegmis komt.
Ze wendt het hoofd om en denkt aan een gevallen engel.
- O, Maria, Sterre der Zee, red hem, red hem! Ik offer mijn vrijheid voor zijn geluk!
Na die hernieuwde gelofte, loopt ze zachtjes schreiend, gedachteloos, vele, lege, donkere straten door.
En ziet de laatste wolkjes van de bonte storm hier en daar nog met wankele rukken wegdrijven. Nes was niet de enige. Evenmin de laatste.
|
|