| |
| |
| |
XXI Bij verrassing verloofd
Stommelend strompelen ze de donkere trappen op die naar Raevendel z'n atelier leiden. Onder weifelend en telkens uitwaaiend licht van ‘zwegelkes’ bereiken ze de zolder der voormalige artilleriekazerne ‘Les bons Enfants’ Daar heeft de schilder een groot stuk afgesepareerd. Hij liet er een paar enorme ramen op Noorderlicht maken en een semi-permanent schoorsteentje, want in de winter fluit de Noordenwind door tientallen reten van het oude ‘kavaalje’.
Het dagblauwe electrische licht geeft gelegenheid tal van doeken in hun originele kleurenwaarde te bewonderen. Hoewel de meesten der gasten niet in stemming zijn voor kunstcritiek, hoort men toch even de namen van Turner en Cézanne mompelen. Vooral een imposant dorpsgezicht in het Geuldal rechtvaardigt die vergelijking. In de ontbinding van het bijna vernietigende licht ontkiemen de hechte primaire vormen. Enkele figuurstudies naar model trekken natuurlijk momenteel sterker de aandacht.
Jules heeft op wat gerekend. Naast de zwak brandende vulkachel troept een kuddetje flessen samen. De rode wijn, die chambreert. In een hoek staan ettelijke flessen witte. Kleine bierglaasjes, op een lage boekenkast gerangschikt, zullen als roemers dienst doen.
De Violette en haar Torero hebben zich maar bij het gezelschap aangesloten. Jules bracht
| |
| |
zijn Keulse mee. Cluysen draagt z'n El Greco op de armen binnen. ‘De drei Mösselkes’ durfden vanwege de Cerberus-achtige tante, die de wake hield, niet mee te komen.
De meisjes en de Torero zien er tussen de flodderig verklede mannen ergerlijk correct uit.
Maar wie is in 's hemelsnaam die geruite beddezak, die hunkerend met een glas in de hand, aan de deur staat te wankelen?
- Leve de Carnaval. Dat hij groeie en bloeie en stoeie en broeie en knoeie.
- ...en loeie en sproeie...
- En viva veur de roeie! lalt de Beddezak. Dat is een vreemdeling in Jeruzalem. Maar allons, met Vastenavond verbroeder je je met iedereen. Drinken en klinken!
- En leve Trotzky! Kameraden... zet de zatte onbekende in.
... Kameraden, huilen de Roemruchten, we zijn de slaven van 't moderne kapitaal.
- Leve Stalin en Ford! krijst Admiraels.
De Beddezak vloekt nijdig. Hij komt met het air van volksredenaar vooruit en hakkelt:
- Het productieproces... en de vrijmaking van het proletariaat... vordert de afschaffing...
- Van diech, zweitneus. D'roet! Huptich! Dee sjievele veer wech!
Fiks en met routine grijpen Jules en Lou de revolutie-propagandist, leggen hem op de traphelling en laten hem die, bewogen door de zwaartekracht, afschokken. De communist god- | |
| |
vert en sakkert als een bezetene, dreigt met fusilleren... àls... later... Onder gillend en brullend gelach kijkt men boven die expeditie na. Wanneer de kerel door een stommiteit ook nog de tweede trap afbuitelt - natuurlijk zonder letsel, want hij is dronken - wentelt heel de bende in lachgehuil rond.
Lascaze heeft een viool met twee snaren ontdekt. Hij springt op een stoel en knarst waanzinnig snel kwinten en kwarten achter elkaar. Jules accompagneert met een stuk hout op de vulkachel. Cluysen begint met zijn Luikse als een kannibaal rond te hossen. Verlegenkenshoek brengt de Keulse in beweging.
Violette en Toreador hebben samen intiem op een rustbed in de hoek gezeten. Wanneer het geheel een scherp gerythmeerd gehuil inzet, primitieve zang van holbewoners, doen ze mee om mee te doen.
Opeens herinnert zich Admiraels zijn succes bij Poeleke. Die moet hij vanavond hebben. Die knul in dat deftige pakje zit er toch maar mee te vrijen.
- Allei, Poeleke, de weurs al eve braaf en suf es dat Slevenierebieske dao! speelt Giel overmoedig op en rukt haar van Nes weg.
Dat vindt Cloquet al te vrijpostig. Een paar vernederingen onderging hij al in de laatste dagen, nu zal hij zich toch laten gelden. Polke, die een fameus bachanaal en zeldzaam dweilen voorziet, had eigenlijk liever met de felle Giel verder gevierd. Maar een kans als nu, met Nes,
| |
| |
een nette jongen uit gefortuneerde stand, wil ze toch niet verspelen. Bovendien, is van die knaap niet wat te maken? Nu lijkt die al op Valentino! Ze zal dus het degelijke burgermeisje acteren, vooral omdat hij haar aanziet voor iemand uit beter milieu.
- Je laat mijn dame met rust! stuift Cloquet nijdig op, wanneer Polke als hulpbehoevend de hand naar hem uitsteekt.
- Dee zuut Poeleke den Dweil veur 'n daam aon! hoont de geweldenaar grof terug.
- Iech bin e fatsoenlik meidske, huurste, hieringeneus! scheldt Polke terug.
Een gejuich van hilariteit gaat op. ‘Poeleke den Dweil e braaf keend!’ Allons, die mop is goed.
De Violette merkt dat alleen een snelle vlucht kan redden van een catastrophe. Ze begint daarom maar te huilen en holt haastig de trappen af. Gevolgd door haar galant.
En door het rustbed, zes lege flessen, een schildersezel, Goethe compleet in halflederen band en tal van andere niet nagelvaste dingen, waaronder de viool, die Nes nog juist in de rug geslingerd krijgt.
Boven omarmt Jules de Keulse eens duchtig en trust, om zich te kalmeren, haar ontelbare keren in de nek. Admiraels ontrooft de ordinair protesterende boze Walin aan Cluysen. Lascase grijpt een penseel en begint met wijn en wijndroesem caricaturen te schilderen op een wit doek.
| |
| |
De chambrerende kudde rond de vulkachel wordt snel afgeslacht...
Snikkend loopt Polke met Nes aan de arm weg. Ze weet zelf niet of ze 't meent of niet. In elk geval, het kan geen kwaad.
Nes schrok van de naam Poeleke. Hij geloofde met een familielid of een kennisje van een dier heren te doen te hebben.
Poeleke den Dweil! die naam hoorde hij meer. Zijn uitgaande vrienden hadden het wel erover. Wat ze ervan vertelden herinnert hij zich niet meer, in ieder geval weinig loffelijks.
Ze is hartstochtelijk, ze heeft hem gek gemaakt, ze koketteert gemakkelijk Maar ze houdt van hem - wie veel heeft lief gehad, zal veel vergeven worden - ze liep, om bij hem te komen, van die mijnkerel weg en versmaadde de victorieuze Admiraels.
Polke huilt stillekes voort. Ze noemt zich een arm schepsel dat nooit geluk had. Ze vertedert het hart van de jonge man en dat van haar zelf meteen, beiden zijn nu eenmaal vanwege de geestrijke dranken sentimenteel.
De Raasmaandag lijkt uitgevierd. Brullende benden en loeiende complotten trekken uit de zalen en café's weg.
't Is nog neet tied veur slaope te goon, iech wèl nog iers nao mie meidske goon.’... davert het alom toepasselijk.
Was het massale der viering eerst indrukwekkend door een geweldig rythme van grote
| |
| |
eenheid, nu lijkt heel die élan verworden en dreigend. De mensheid valt in walgelijke brokken uit elkaar.
Beiden loodsen zich door de chaos in de drukke straten, nu zonder toeschouwers op de stoepen. Het lijkt heidens, Russisch, uitzinnig. Gelal, gekrijs, gehos, gejank van harmonika's, gekraak van koperinstrumenten, geroffel en gerinkel van tambourijnen.
Nes voelt zich beklemd in dat hels lawaai. Polke vindt het volstrekt normaal, doch veinstangst; ze drukt zich, als om bescherming, dichter tegen hem aan.
Twee politieagenten wandelen kalm door het gewoel, beantwoorden met een gek woord een gekke opmerking, dulden rustig een rondedansje om hen heen. Er gebeurt met die dagen weiniger dan anders, verzekeren ze een vreemdeling, die vreest, dat de wereldrevolutie elk moment kan uitbreken.
Met dat vernederende gevoel, niet langer meer zichzelf, maar iemand van lager levensorde te wezen, stapt Cloquet naast het meisje voort. Hij berust intussen in het feit iemand anders te zijn geworden en constateert dat het bestaan op een lagere trap van het zijnde, toch ook zijn bekoring heeft. Een zwoele nieuwsgierigheid smeult nu in hem. Hij voelt zich overgeleverd aan de jonge vrouw naast hem. Toch verlangt hij niet naar ontvluchting. Juist het element vrees drijft hem naar haar toe. Hij be- | |
| |
seft, dat zijn deugd en eer gevaar lopen, dat hij, de hogelijk gelovende, tegenover zijn geweten dreigt schuldig te raken; vage verlamming belet hem evenwel zich tegen die neerzuigende invloed te verweren. Met moeite onderdrukt hij hartstochtelijke gevoelens, zich verhullende in naïeve nieuwsgierigheid naar allerlei uiterlijkheidjes.
In Polke rijst gedurende haar tocht naar huis een sentimentaliteit, die ze voor tederheid houdt. Het vertrouwen van die onverdorven jongen roert haar. Met leedvermaak zal ze zijn reputatie bederven, ook nu nog, maar wanneer die trouw blijft hoopt ze veel te vergoeden. Zo goed als ze eenmaal was kan ze weer worden. En het verleden? Och, Maastricht is op die punten nogal large, vergeet gauw... en anders de vreemde in!
Of Nes, als man, haar interesseren zal, weet ze niet. Ze houdt toch meer van agressieve naturen, die je de baas durven worden. De jonge meneer Cloquet is in elk geval een fijne, niet onaardige knaap. Misschien ontwikkelt die zich wel.
De Delwailles wonen in een der nieuwe buurten, vervaardigd van confectie arbeiderswoningen. Nes moet even binnenkomen. Even een glaasje drinken en wat eten.
Horreur van goedkope weelde. Smakeloosheid die simpelen overbluffen wil. Al die armzalige meubeltjes der goede kamer bedoelen enkel schijn te wezen. Wrak en gepommadeerd,
| |
| |
leugenachtig en half afbetaald ziet die rommel er uit. Ofschoon de critische vermogens van Nes door omstandigheden en natuur niet sterk zijn ontwikkeld, stuit hem niettemin de lamentabele wansmaak van dit milieu.
Polke drukt hem op een iets defecte canapé, schenkt een glaasje port in en haalt wat goedkope koekjes uit de kast. Dan zet ze zich dicht naast hem, lonkt verliefd, knijpt hem plagend in de kin en lacht hem met alle opleverbare goedhartigheid toe.
Nes glimlacht verward en onzeker terug. Zijn mondhoeken trillen. Hij weet niet goed wat te doen of te laten.
In een aanval van edelmoedigheid legt Polke plots haar benen in zijn schoot. Dat betekent bij haar altijd, dat ze een bijzondere gunst bewijst.
Nu schrikt Nes toch een weinig. Die zet, op het schaakbord der liefde, verbluft hem. Ietwat beteutert kijkt hij naar de inderdaad mooie kuiten van Polke - haar succes trouwens - hij vindt het dingen van ongelooflijke kostbaarheid. Direct sensuele gevoelens doorvaren hem niet. Hij constateert, wat ook Ser eenmaal waarnam, een expressie van onschuld om de enkels. Bijna een vrome lijn. Bovendien geven de fijne, sterk glanzende zijden kousen deze slanke lichaamsdelen het karakter van kunstvoorwerpen. Eerbiedig waagt hij het even erover te strelen.
Zoveel onervarenheid doet Polke in een dolle lach schieten. Ze springt brutaal op zijn schoot, zoent hem wild op mond en wangen. De totaal
| |
| |
overweldige Nes trust, om zich een houding te geven en toch enig initiatief te tonen, met droge lippen terug.
Dan vervallen beide in een lange, zeer innige omhelzing; vergeten verleden en heden en geven zich over in een natuurlijke extase...
- Noondetonnerrededju! krijst een schorre stem van uit glimmend negermasker. Een schuttersuniform verschijnt, gevolgd door een marketentsterscostuum waarboven een gazen Chinezenkop.
- Lies-te dich weer vaan ein vaan die kaal hierkes veur de gek hawe, oonnuzel wiech dat ste bis!
Peer en Meer Delwaille hebben hun mening over het geval laten merken. De vader rukt zich woest het masker van het gelaat en komt dreigend op beiden, die ontzet zijn rechtgesprongen, af. Zijn rode, woeste kop wademt dronkenschap en haat uit.
- Peer, doot 'm niks, veer höbbe-n-us geangageerd! komt Polke snel en slim tussenbei. Laat dat schuchtere manneke het nu maar eens afliegen! Nes hoort verbijsterd wat daar wordt gelogen. Inderdaad durft hij niet te protesteren. Uit vrees voor wie weet wat voor scène zeer zeker ook, doch meteen, omdat hij zich werkelijk moreel gebonden acht.
Sidderend over al zijn leden valt hij in de canapé terug. De Schutter grommelt nog wat na. De Marketentster kijkt ongelovig tevreden. We zullen zien, denkt ze.
| |
| |
Polke zet zich weer naast Nes. Ze legt zijn arm om haar hals. Ze laat hem vooral veel drinken. Met haar open zuigt ze zijn wil en zijn ziel weg.
Tegen alle bitterheid van het gemoed moet ze wel hopen. Zou het werkelijk mooi kunnen worden in haar leven?
Morgen zal ze haar verovering gaan tonen in Gloria. Ze benijdt Maike Séguin haar bankiertje niet. Dat kan immers toch nooit wat worden. Zij! Binnen een jaar al mevrouw, misschien!
- Ik ben verkocht, denkt de Toreador volkomen neutraal. Daarna ontwaart hij die expressie van roerende onschuld ook in de lijn der armen van zijn meisje. Zo iets kan toch niet liegen!
|
|