| |
| |
| |
XVIII. Vernederd en verlaten
Tielke, dat zich anders zo argeloos amuseren kon, verveelde zich nu. De komische voordrachten, duetten en terzetten, de spektakelscènes, niets kon haar boeien. Ze werd zichtbaar ziek van onrust, van verveling en nog iets onbepaalds.
Madam Lemkes wist, dat het Zaterdagavond niet gezellig was geweest, tenminste voor het meisje. Heel de dag al deed ze teruggetrokken. Omtrent de jonge Cloquet had ze niet veel losgelaten, alleen, dat die tussen een gezelschap van intellectuelen verzeild raakte. Niet aardig van hem, maar voor iemand van zijn aanleg toch wel begrijpelijk.
Tielke werd gekweld door allerlei tegenstrijdige gevoelens. Ze meende bovenal een beetje boos te mogen wezen op Nes. Die had zich niet gedragen gelijk het behoorde. Hard, maar niet flink. Hij had haar niet in de waan mogen laten dat er vriendschap - een ander woord wilde ze zelfs in gedachten niet erkennen - mogelijk was. Zwak noemde ze 't, zich, door wie ook, in een bepaalde richting te laten dringen. Zij, een meisje, zou zich meer van één stuk getoond hebben!
En wie was die Ballerina geweest? Wat ze er zo hier en daar over opving, deed haar niet veel goeds vermoeden. Háár gezelschap had hij nauwelijks geduld, maar die scheen 'm meer te behagen. Hoe zuiver en zoet Tielke's aard ook
| |
| |
wezen mocht, tegen dàt affront kwam haar gemoed in opstand.
Om wie is al die narigheid over hem gekomen? vroeg ze zich dan weer met beklemd hart af. Ze begreep, wat de bedoeling moest geweest zijn. Dat vooruitzicht aanvaardde ze rustig. Hij had evenwel andere aspiraties, wist men onder jongelui te vertellen. Uit ergernis en onervarenheid was de arme jongen nu in een situatie geraakt, die niet alleen beklagenswaardig verdiende te heten. Zelfs: gevaarlijk.
Ze stelde zich dan zijn rein, donker en ernstig profiel voor, wanneer hij over zijn boeken zat gebogen en maar studeerde, allerlei subtiele wetenschap, waar zij haar gedachten niet bij kon houden. Ze herinnerde zich, met welk hoog en heilig enthousiasme hij spreken kon over discussies die hij wel voerde met een ongelovig dokter.
Vaag voelde ze aan, dat iets in zijn leven op instorten stond, iets moois en edels, en dat zij - eenvoudig door als meisje in zijn leven te komen - dat alles mede had ondermijnd. Kon ze hem maar zeggen, dat hij zich niets van haar hoefde aan te trekken, dat ze volle bewondering had voor hem, zoals ze hem vroeger had gekend, dat ze - om hem plezier te doen - zich het hof wilde laten maken van het eerste het beste passabel jongmens!
Kon ze hem nog maar één keer zien en spreken! Liefde voelde ze voor hem niet, wel medelijden, sympathie, vriendschap, bewondering.
| |
| |
Er dreigde hem gevaar, ze wist niet wat, en ze wilde hem helpen, redden als het moest.
- Geis-te mèt nao Terminus, Tieleke, kinneke? Noodt het vleiende stemmetje van Gon.
Tielke bedenkt zich even... Zou hij er komen? Waarschijnlijk niet... Wie weet, nu hij zo vreemd doet.
Je kunt mijn Geisha van vorig jaar lenen, vult de vraagster aan.
Als de struise Nol zegt, dat ze vanavond behouden thuis wordt gebracht, heeft Madam Lemkes geen bezwaar.
Een half uur later doen een Russische boer, een Vleermuisje en een Geisha hun intrede in Terminus.
Onder de lage, met papieren guirlandes druk versierde gewelven en tussen de met carnavaleske figuren bont versierde muren, wemelt al weer snel gewoel. Een Luiker orkestje klatert een charleston af.
Een futuristische compositie van badhanddoeken, geruit keukenlinnen en een anti-fascistisch Musolini-masker maakt zich van Tielke meester en legt beslag op haar.
- 't Kinneke is tristig gewees vandaog, verklaart die met Vastenavondsstem.
Wat weet hij ervan af? Dat moet een goeie bekende zijn. Staaf!
- Boe is de Rieteke, zwarthumme? riposteert de Geisha op goed geluk af.
- Ruizing mèt gekrege. Met Ser nao de Staar.
O! Ser zet het oude spelletje weer voort.
| |
| |
Anderen hun combinatietjes bederven, zonder zelf een andere bedoeling te hebben dan zich wat te amuseren. Maar dat Staaf zich z'n liefje afkaarten liet? Nu ja, hij zelf had 's middags een afspraakje gehad met een leuk Pruzinneke, een korenblond kind uit den Elzas, dat pier bij familie logeerde. Maar toch, 't was gemeen van Ser.
- Ik weet niet, wat ze aan Dulkeners vinden, bekent Tielke onnadenkend.
Het stuk futurisme schokt van ingehouden lachen en maakt malle gebaren om dat te verbergen.
- Jij huurde je toch altijd mooie pakjes? informeert de Geisha voorzichtig.
Nou, die Markies viel niet mee. 't Is Staaf dus wel! Bovendien, juist omdat ze 'm nooit met vodden zien, heeft die zich zo verkleed. Straks naar de Staar en dan Rieteke en Ser onder vuur nemen.
Plots verbleekt het rozige snoetje der Geisha onder het groene halfmasker.
Markies en Mephista dansen voorbij, wang aan wang, in erotische extase alles en iedereen vergetend.
Het is Staaf dus niet!
... Weg mèt de sjele Leiopol!
Weg mèt de sjele Leiopol!
Oranje bove! God shave the king! Deutschland unter alles! Weg met Musolini! Vive la France, à bas la république! Weg met de kiesköp en leve den oranjebitter!
| |
| |
Onder oorverdovend gekrijs van stukken Brabançonne-persiflage en honende kreten tegen alle denkbare naties, doen de Roemruchten hun intree. De patente burgers schrikken: het kan wild worden nu!
Raevendel brouwer en Verlegekenshoek dragen ‘et Retteke’ triomfantelijk op de schouders rond. Het half wilde ding klapt alsmaar in de handen en zingt met schelle stem:
En aon trouwe dinke veer neet
dao zien veer neet veur verlege,
hora, viva, hoera veur Sjarrelewah!
Lou heeft onderweg al weer meer werk gemaakt van Polke en haar beschaafde manieren geprezen. Ze danst dus direct met hem, drie keren achter elkaar en laat zich, zonder nog veel naar Nes om te kijken, naar het buffet voeren. Champagne!
Het kregele humeur van Nes vervloog al reeds onder de spiritualiën. Zijn gevoel bevindt zich aan gene zijde van geluk en ongeluk. Het élan van zijn gelegenheidskameraden sleept hem mee. Hij danst met een mollige Kunstrijdster, met een magere, dun geklede Apache - wier rugzenuwen sidderen als snaren - en ook met de Geisha.
Hij heeft Tielke niet herkend. Hij voert een wat geforceerde vrij-klinkende conversatie. Het meisje schrikt van de toon waaruit een begin van bederf spreekt. Ze luistert rustig en geeft - met veranderde stem - een kalm, vrolijk antwoord. Af en toe kijkt de zwarte Domino
| |
| |
spiedend rond. Waar is de Balletdanseres, zijn gezelschap?
Ze danst weer. Aanhoudend met dezelfde kerel. Dan zal hij zich aan het aardige Geishatje houden.
Opeens blijft Polke een tijdje achter beiden, scherp de Japanse opnemend.
Wanneer de step is afgelopen, komt ze op Tielke af, licht haar onvervaard het masker van het gelaat en zegt minachtend:
- Het Regenboogje van gisteren!
Voor Nes bewustzijn van een bepaald gevoel heeft, neemt ze hem onder de arm en voert hem mee naar het buffet.
Juist daagt Badhanddoeken-en-nog-wat op.
- Nes begint gevaar te lopen, zegt het phenomeen eenvoudig en hartelijk, met natuurlijke stem ditmaal.
- Jij was het, Ser... En ik zei zoeven!... roept het gefopte meisje verlegen.
- Vastenavond, dan mag de waarheid gezegd worden. Loop met mij maar wat rond.
Ser begint belang te stellen in het innerlijke drama, dat zich hier ontwikkelt. Zijn speciale sympathie was de jonge Cloquet nu niet. Wat steil, wat theoretisch, maar toch, veel en veel te goed om aan zo'n meid te blijven hangen.
Voor Tielke voelt hij een tedere vriendschap. Het lieve, blonde kindje behoort niet tot de typen die hem aanspreken. Hij prefereert een donkerder genre, gecompliceerder van psyche, een ietsje gevaarlijk. Je moet een beetje met
| |
| |
vuur kunnen spelen. Tielke heeft een open karakter, een en al goedheid. De deugden van het ras verwerden in haar bijna tot gebreken. Ze kan leuk babbelen, weet wat van sommige Franse auteurs - toevallig niet de zijne - en voelt ook wel fijn aan. Maar: klein, blond, te lief, te onschuldig. Ze zou hem niet lang interesseren.
Tielke schaamt zich nu stillekes voor wat ze over hem uitflapte. Hij blijkt toch een vriend in de nood. Ze kan met hem - een goede bekende van Nes - over wat praten. Hij heeft trouwens wel aanleg voor camaraderie tegenover vrouwen, hoeveel hij avontuurtjes hij ook moet hebben meegemaakt.
- Je kent Nes Cloquet goed? vraagt ze aarzelend.
- Ik leen wel eens boeken van hem, houdt Ser zich in het vage.
- Leg het niet verkeerd uit, wanneer ik je zeg, dat ik me bezorgd voor hem begin te maken. Ik heb mijn reden ervoor.
St...
De dans breekt weer los. Een agressieve ‘Valencia’ die de tenen haast naaldscherp kunnen nemen.
Nes en Polke stuiven wild voorbij. Zij leidt. Ze houdt hem stevig omklemd en blikt hem strak in de ogen. Nes wil de blik afwenden, maar durft niet. Zij merkt het en geniet van zijn zwakheid. Geheel overgeleverd is hij nog niet. Ze moet zeker van hem zijn. In de roes en de
| |
| |
onwerkelijkheid der Carnavalsdagen zal ze, ofwel voor goed veroveren, of op hem, het brave burgerlijke moederszoontje, eens te meer wraak nemen. Revanche over... wat ze niet vergeten kan.
Even moet hij de vrijheid terug krijgen, om ze daarna - door zijn jaloezie - voorgoed te verliezen. Dat blonde ding dient onschadelijk gemaakt te worden. Hoe?... Door ze bij elkaar te brengen. Ze begint dus almaar naar Admiraels te lonken. Goed, dat vat vuur.
- Ik ben moe. Ik ga me daarachter wat rusten, beweert ze, zich van Nes afmakend op de plaats waar Tielke staat.
Eer ze het vage ‘daarachter’ bereikt heeft, laat ze zich van Admiraels bemachtigen en naar het buffet leiden, waar de Roemruchten zich beginnen te concentreren en ter ere van enkele verontwaardigde leden der Koninklijke Mastreechter Staar, met Fistelstimme, lijmerig sentimenteel kwelen:
paix à la terre et gloire à Dieu!
Ze rekken het laatste woord heel lang en laten het in een keel-tremolo eindigen...
God is barmhartig, bromt een kerkzanger, vader van twee geenzijerse boerinnetjes, een page en twee tennisspelers.
Nes voelt zich getrapt. Ze prefereert een
| |
| |
andere boven hem en levert hem af in de buurt van dat onnozele bloedje Tielke. Of ze wil zeggen: dat zijn kerels, jij bent nog 'n jongetje. Hij verwenst het moment waarop hij zich met heel dat gedoe inliet, maar voelt zich - eenmaal erin gemengd - verplicht zijn eer hoog te houden. Dat kan voorlopig, alleen al drinkende aan het buffet. Erheen! Zonder zelfs naar Tielke om te kijken!
Het kwaadaardige en boosaardige, dat hij eerst als geleend in zich voelde, dunkt hem, in zekere momenten van aan eigen wezen vervreemde objectiviteit, met zijn natuur één te worden. Met ontluikend talent debiteert hij venijnigheden en voelt zelfs dubbelzinnigheden en vloeken naar zijn mond wellen. De mensen zijn voor hem materiaal aan 't worden. Een zekere curiositeit ten opzichte van het wezen der vrouw begint hem te prikkelen.
Ser en Tielke houden hem uit de verte in het oog. Ze vrezen de laatste momenten. Totdat ze Admiraels triomphantelijk zijn buit meesleurend de zaal zien verlaten.
Nes kijkt ze star na, vreet zich even erover op en zinkt dan terug in een toestand van vaagheid. Een lome roes overmant hem.
Wanneer om twee uur de muziek ophoudt gaat hij niet met anderen mee, maar loopt alleen weg. Tielke en Ser volgen, gekweld door onuitgesproken angst.
Hij wandelt in de richting van de Zwanengracht. ‘Ik ben alleen en ongelukkig’, redeneert
| |
| |
hij tegen zichzelf. Zijn droefgeestigheid wordt hem te machtig. Om niet in tranen uit te breken - drie cognacjes, vier bekertjes champagne, twee bellen brandewijn en enige glaasjes madera - sakkert hij maar in 't wilde weg.
- Maar Nes, jongen, wat bezielt je toch? vraagt de Geisha hem, angstig voor de wending die de zaken beginnen te nemen.
- Is dat nu volgens de regels van de heilige Benedictus? begaat Ser de onvoorzichtigheid van te spotten.
Nu kan zich de Zwarte Domino niet meer houden. Vloekend en scheldend tegen alle meisjes en vrouwen - hij heeft Ser niet herkend verwijt hij Tielke de schuld te zijn van heel zijn misère. Hij wil niet trouwen, met haar niet en met niemand anders...
Tielke is, de oren dichthoudend, weggevlucht. Ser acht het geraden de uitzinnige Cloquet met rust te laten. Beiden blijven hem in de kille nacht op een afstand volgen.
Uitgelaten, bedronken benden, die naar huis trekken nemen de sombere gek in hun midden. Hij host even mee, rukt zich gauw weer los en doolt verder.
Om drie uur durft de surveillance hem verlaten. Hij hangt tegen zijn huisdeur, zoekende...
|
|