belt onderweg wat met Vollenberg, die doezelig is, en hem een mooie betrekking aanbiedt.
Bij Cluysen een kleine repetitie van de vorige avond.
Dugounet zet zich met zijn beide danseuses op een sofa en omhelst ze onpartijdiglijk even hartelijk. De Halsseltse aristocraat spreekt een correct, stijf boeken-Nederlands: ‘Ik bemin u zeer teder’... ‘Mijn hart blaakt voor schone damen...’
Tot Lou Merelmans, de dilettant-historicus, opeens tot Maike zegt:
- Weet je wel, dat jij eigenlijk nog van adel bent?
Twee harten staan even stil. Een van afgunst, het andere van verwachting. Zou het dan toch waar zijn, denkt Maike, dat we van hoge komaf zijn? Er leefde een vage traditie daaromtrent nog in de familie, maar de helft der Maastrichtenaren pretendeert van ondergekomen edelen af te stammen.
- Je heet eigenlijk Séguin de Vilfort.
Verder dan die constatering interesseert Merelmans het geval niet. Hij discussieert verder met de brouwer, over het verschil tussen ‘lambique’ en ‘dubbele kuite’.
Maar Dugounet heeft opgelet... Van origine een Française... van adellijke afstamming... interessant... De Franskiljon komt in hem boven.
- Entre l'aristocratie et la roture de pire espèce, mon coeur ne balance pas longtemps.
Ofschoon Maike de uitdrukking ‘la roture’