| |
| |
| |
X. De zes hertekes
Ser trekt met drie Brusselse, franskiljonse poppetjes, kennisjes van een vriend en aangehuwde familie, een der drukke lunchrooms of Kattenkroegen in.
Eigenlijk al wat beneden zijn waardigheid als ernstig wordend man, die sfeer van roomijs, mokka, gateaux, operafantasie en geflirt. Enfin, omwille van het aardige gezelschap nog maar eens erin ondergedoken.
‘Paris, c'est une blonde...’ raffelt het strijkje en neuriën, katachtig hoog en fijn, een paar bakvissen mee.
Een leerling Don Juan poogt terstond de drie vreemde meidekes te fixeren. Ser glimlacht, honend ironisch, in zijn richting.
De beginneling kleurt en kijkt snel elders heen.
De deur gaat open.
Een propje Jong volk. Gonneke, Tielke en Rieteke, koket-gehinderd door zoveel aangegaaps. Daarachter Nol Wienblom en Staaf Dausberg, onverschillig gebarend. Achterhoede in de stoet - zie je wel, wie! - Nes Cloquet. Nes, rood van verlegenheid, vernedering en ergernis.
Het muzieknummer knalt af; de stilte van verbazing wordt hoorbaar.
Van buiten druist geschuifel van passerende mensen en vaag gepraat.
‘De zès hertekes!’
| |
| |
Ser spreekt zijn vonnis uit. Kalm en achteloos. Het verlossende woord. Een onderdrukt herhalen en proesten alom.
- Dee zit! schatert er een.
- Altied eve méchaant! zanikt een van de vijf aanwezige vroegere flirtjes van Ser.
Nes onderdrukt een der vloekjes, die hem tegenwoordig obsederen. Liefst deserteerde hij. Naar zijn boeken, naar de wijsheid, naar zijn schrijftafel, naar het uitzicht op het prachtige, grauwe, monumentale stadhuis en op de zigzag naar de Brusselseweg opslingerende straten.
Gevoelens van trots en loyaliteit weerhouden hem. Niet laf doen.
Volhouden, tot het bittere einde.
‘De zès hertekes’ heten ze voorlopig.
Spotnaam, raak en blijvend, als alle andere die Ser uitvond.
Deze zes waren ook, ieder op zijn manier, in hun soort, van aanvallige groenheid: onervaren, ongekreukt, ongeblutst, als volwassenen stralend nieuw. Behalve Nol Wienblom - die forser van bouw beloofde te worden - typen van het fijne, levendige, kleinere, tevens indolente grensras. Onder schijn van nieuwe frisheid, toch gecompliceerde naturen, resultaten van meerdere rassen. Limburgse zuiverheid van zeden en goedaardigheid, vermengd met Waalse geest en Luikse genotzucht, met Rijnlandse romantiek en Keulse humor. Sensueel, maar zonder de felle hartstochtelijkheid der Gallische naturen,
| |
| |
vrij ook van het al te dweperige en sentimentele der Germaanse neven. Fatalistisch passief, verontrust door vlagen van opbruisende energie, gevolgd door inzinkingen van zelf-ironie. Uiterlijk nimmer geheel zichzelf, altijd onder min of meer vreemde regenten, waardoor de innerlijke originaliteit zich evenwel verpuurde.
Onbewust van zoveel erfelijke begaving en belasting, begonnen ‘de zès hertekes’ het meer bewuste deel van hun bestaan. Met het gevoel, dat de wereld pas draaide.
Rieteke van Sichem, contrasteerde wel met het overzoete blondje. Donker en weelderig van type, breed en rond van gezicht, gul en agressief van natuur, vol mogelijkheden van romantiek, vooral voor de toekomst. Zonder intellectualistisch te zijn aangelegd of in ernstige dingen veel belang te stellen, had ze, na haar Mulo-examen, toch kans gezien een bosje acten van mindere orde te bemachtigen. Op een na de jongste van vijf kinderen, waarvan drie uitgetrouwd. Ze mocht in de huishouding assisteren tot Like van school kwam. Was ze tegen die tijd niet verloofd-met-kans-op-trouwen, dan maar een of ander kantoor op.
Gonneke Dupont, slanker dan Rieteke, ook zwartkopje, maar guitig muizensnoetje met wijze hard-bruine oogjes. Tot schrik van haar vader, voornaam ‘tailleur pour hommes et dames’, artistiek begaafd. Dweepstertje over Chopin, knappe pianiste, sterk in compositieleer en schrijfster van enkele erg lieflijke ‘choeurkes’
| |
| |
voor kinderstemmen. Bovendien in aanleg romancière en dichteresje. Eenmaal beging ze - tot verontwaardiging van Mère Clémentine, die het in de la van een schoolbank ontdekte - een Spaans romannetje, waarin Dona Elvira Don Alonzo wet wat erg merkbaar en on-Spaans achternaliep. En de sonnetten, erin verwerkt, deden ook wat openhartig amoreus aan. Mère Clémentine verbande de kunstenares. Een oom bemiddelde, wees erop, dat het ding in een schrikkeljaar was geschreven. Na veel tranen der schrijfster werd het anathema opgeheven. Maar Gonneke hield een wrok in Naar hartje tegen de ‘begiene’. Forceerde zich zelf s af en be tot anti-clericalistigheidjes en had niettemin een stille devotie voor de pas heilig verklaarde Petite Soeur Thérèse de l'Enfant Jésus.
Gonneke genoot, met zacht gekoesterd welbehagen, de verering van Nol Wienblom, een forse, fikse knaap, met artistieke aspiraties. Nol speelde in het orkestje ‘Crescendo’ en waagde zich af en toe als solist. Altijd met succes, omdat een zekere bescheidenheid der keuze van stukken de grenzen van zijn kunnen verhulde. Energieke stokvoering, die zijn woelig krullende haardos mee acteren deed, verhoogde het effect van zijn optreden. In het burgerlijke leven deed hij licht administratiewerk op het zaakwaarnemerskantoor van zijn vader. Overwoog sinds jaren al studie voor candidaat-notaris. Geen positie in afzienbare toekomst, maar een goed, eenvoudig en hartelijk karakter.
| |
| |
De tegenstelling: Staaf Dausberg. Vlindernatuur in wording, nog onbewust en ongeoefend charmeur. Levendig, elegant, oppervlakkig uit gemakzucht, geestig grappenmaker en daarbij een donkere kop met rebelse lokken, aanleiding tot heel wat dromen, zuchten en verwensingen in heden en toekomst. Even meerderjarig en al deelgenoot in flinke horlogezaak - pa leed aan een hartkwaal - waarin pienter verkoper. Iemand voor alle successen geboren. Boeiend causeur met weinig inhoud, beschaafd zonder veel ontwikkeling, goed, uit onverschilligheid voor 't kwade meteen.
- Wat betekent zo'n beetje steppen nu in de eeuwigheid! concludeert Ser Dulkeners.
- Ik verd... ik ga niet weer. Dat belachelijk getrippel.
- Ben jij nu een wijsgeer? Denk aan Hippias, die kleermaken even belangwekkend vond als filosofie.
- Dat was tenminste wat noodzakelijks, grolt Nes onverzoenlijk.
- Wie zegt je dat dansen dat niet is?
Van Christelijk standpunt beschouwd, doe je een moreel goeie daad ermee, althans tot en met Carnaval. Het ouwe mens meent, dat het voor je geluk beter is eens wat te zwabberen in alle reinheid des gemoeds. Je gehoorzaamt, doet een zieke plezier, je komt een belofte na, je gestep betekent dus verdiensten voor de hemel. Wil je 't van sceptisch standpunt beschouwen, geloof
| |
| |
dan, dat 't zinnelijk waarneembare niets dan phenomenen zijn waarvan je 't objectieve bestaan niet bewijzen kunt. Vooruit, naar de Statenstraat, stommeling. Des Lebens Mai blüht nur einmal! Als ik me met zo'n stel aardige kippetjes amuseren kon... Allons, jij meent wat anders te written...
Korzelig. kregel, mopperend loopt Nes de trappen af. Half overreed, tot zijn verbeten woede blij te zijn overreed, door die genotzuchtig doende kameraad, tegen wie hij niet òp redeneren kan. omdat hijzelf haast altijd in het negatieve blijft maar ook bijna immer andermans zekerheid ondermijnt.
Rieteke, Gonneke en Staaf waren tot dansen gepraedisponeerd geboren; zonder ze te hebben geleerd, kenden ze alle denkbare variaties. Tielke wist er zoveel van af, als ieder onervaren meisje. wat veel betekent. Not kon meedoen. maar Nes moest het inderdaad leren.
De beide andere koppeltjes hielden zich samen en lieten het lankmoedige kind Lemkes als proefkonijn dienen. Gelaten leende het haar teentjes voor die bezigheid, blij voor Nes wat te kunnen doen. Want ze merkte wel, dat die om een of andere reden een offer bracht en maar met moeite zijn kwaad humeur beheerste. De jonge Cloquet bleek overigens niet achterlijk, niettegenstaande de perfiede voorstelling van Staaf, die verzekerde dat intellectuelen wel gevoel voor rythme maar niet voor maat heb- | |
| |
ben, dus voor dreundansen niet geschikt zijn.
Lijdzaam waagde Tielke dus haar teentjes. Bedeesd en vreesachtig lachte ze naar hem op met haar ronde, reine oogjes.
Dat juist maakte Nes bijna razend. Protesteerde ze toch eens!
Maakte ze maar eens een afkeurende opmerking. Of gaf ze hem maar eens aanleiding om wat onaangenaams te zeggen! Altijd dat vriendelijk engelengeduld, dat stereotiepe: ‘o, 't is niks’ of ‘niet erg’... Geen temperament... Ze was zelfs niet frivool in haar praatjes... Geen stijlgevoel... Ze vertelde wat over de boeken die ze las... Wat kon hem Bourget schelen?...
Als ze 't over die auteur had, nam hij wraak door de kannibaalse uitvallen van Bloy tegen dat slag schrijvers uit te spinnen.
Tielke voelde zijn gemoedstoestand aan en begreep die op haar manier. Heel dat sombere humeur, waarom de anderen heimelijk lachten - een lollige, die van jou! - schreef ze toe aan de vernedering die 't voor hem wezen moest, zich met zo wufte bezigheid in te laten. Door haar medelijden groeide de sympathie, die ze voor de stille, ernstige jongen meer en meer begon te voelen. Zonder het te willen of te weten, geloofde ze in een gemeenschappelijke toekomst.
- Sophist! Je kunt het genoegen van mij overnemen, snauwde Nes, bij het postkantoor afscheid nemend, Ser toe.
- Pessimist! spotte die terug. Zeg, vertel me
| |
| |
eens in vertrouwen, heb je nu alleen het land aan het dansen?
- Aan de hele rommel.
- Dan onthul ik je een ding. Dan leef je in een inversie van erotiek; je roeping ligt niet op de weg die jij meent. Trouw met 't meisje waarbij je slechtste humeur krijgt; dàt is de ware!
- Stik!
Onder een heldere schaterlach loopt Ser weg in de richting van een der café's. Met een volkomen door elkaar gewenteld gemoed neemt Cloquet het uur der marteling op zich.
Hij raakte zelfs in opstand. Het clubje wil een groep vormen met Carnaval, allemaal eender van kledij. Staaf stelt voor Sheiks en Odalisken; Weldon's geeft mooie modellen.
- Dat ruikt me te zeer naar Valentino en naar harem! valt Nes uit.
Algemeen geroes van protest. Aan die schijnheilige vreigelaar heb je nu ook niks. Ze zullen zich als lijkbidders vermommen. Wie niet mee kan doen blijft thuis.
Tielke sust het grollende ruzietje, bang dat alles uit elkaar spat. Ieder moet maar weten wat hij voor ‘pekske’ aantrekken wil. Zij verkleedt zich als regenboog.
- En jij Nes?
- Als apache.
- Dat is geen costuum. Wil je niks laten maken, goed, koop je dan een pierrot of een domino.
- Best, een domino, maar een zwarte.
| |
| |
- Twee gulden boete op het Redoutebal.
- Kan me niets schelen.
Een zwarte domino, dat deed denken aan een pij en symboliseerde rouw. Toch zou hij zichzelf zijn!
Staaf schokt vergoelijkend de schouders. De anderen lachen en beklagen Tielke bij voorbaat. Het zoete jufferke Lemkes berust.
Met z'n zessen drentelen ze, na de laatste oefening, nog wat door de stad.
- De onderofficieren hebben vanavond al gemaskerd bal, schiet Staaf te binnen. Kom, we gaan eens kijken in de Breestraat.
Voor de achteringang van de Schouwburg, staat in het vage licht van een lantaarn al een groepje mensen te wachten. Het is tegen half negen; de maskes zijn aan het opdagen.
Af en toe komen paartjes en families, vlug doorstappend, om zo weinig mogelijk te worden gezien. Onder de mantels en overjassen herkent men iets van de bonte costuums. Rijtuigen rollen aan en stoppen voor de ingang. Kwiek springen gemaskerde pierrettes, apachen, Hollandse boerinnetjes, Russen, Arabieren, vlinders, Mephisto's en Mephista's eruit. De aangapers bewonderen of critiseren.
Opeens schiet een bar gegrimeerd zeerover op Nes af en snerpt hem met falsetstem in het oor:
- Zèk, sjoenen hèllige, de hèls auch vaan de sjikskes, meh de wèls 't neet wete! Weur mer liever geine paoter!
Smadelijk gejoechel der omstanders. De zee- | |
| |
rover verdwijnt met een reuzensprong in het gebouw. Nes loopt - ‘giftig es 'n spin’ - de Hondstraat in, gevolgd door het arme Tielke, dat zich meer en meer een bezorgd moedertje voelen gaat.
Nol en Gon blijven rustig nog wat staan.
Rieteke en Staaf raken in zware bekoring. Ze huppelen lichthartig het donker in, naar de kant van de schouwburg, waar je de jazz-muziek het best dreunen hoort.
Valencia!... roffelt de band daarbinnen.
Tot grote hilariteit van enkele nageslopen gapers en een paar voorbijgangers, steppen ze allebei lustig over de stoep.
En wisselen, overmoedig, uitgelaten, onschuldig en harteloos hun eerste kussen.
|
|