Tegen de stroombrekers der brug heuvelt zich het aandaverende water op.
In de bogen stralen stroomversnellingen. Er achter brullen en koken kolken.
Meterhoge schuimpluimen wippen op uit de steigerende golven en slieren in de horizontale regenschoeren weg.
Aldoor wast het water.
In de nacht drijven de boeren, wier hoeven en erven in het winterbed der rivier raakten, hun vee de stad in.
Het stadsleven concentreet zich op de stroom. Op de stroom in zijn normale bedding en in zijn groene wegen.
Al dieper zinken de bogen der massale Romaanse brug in de donder der wateren.
Balken komen afdrijven, ontredderde bootjes, kisten, stro, stoelen, veldvruchten, een matras. Ze duikelen en buitelen, grappig in de stroomversnellingen en kolken.
Het nu papperig geel-groen water, vol vuilnis, strootjes, uienschillen en allerlei rare drijvende dingen, zwelt al hoger.
Het zonderling geagiteerde leven der stad groeit eveneens. Door de menigte lopen maren van dreigende rampen:
- Waterstaat vreest voor de dijk bij Petit Lanaye, één modder die wegspoelt.
- Met achtvoudige kruiselings gespannen kabels liggen de schepen op het kanaal naar Luik.
- Het verkeer met de stad gestremd.