Het testament van mevrouw De Tonnette
(1882)–Gerard Keller– Auteursrechtvrij
[pagina 213]
| |
dat er nog geen antwoord kon zijn, maar nadat zij uitgerekend had, dat als een brief naar Griesbach twee dagen onderweg was en het antwoord dus ook twee dagen, begreep ze, dat zij den vijfden dag een antwoord van Lina kon hebben. En dat antwoord kwam maar niet! Zou haar voorgevoel dan zijn bewaarheid en zou, ondanks haar brief, Lina toch eene betrekking hebben aangeknoopt, die haar hoogsten wensch verijdelen moest? Zij had ook duidelijker moeten schrijven; waarom was zij ook zoo geheimzinnig geweest? zij had moeten begrijpen dat er gevallen zijn, waarin men het met de discretie zoo nauw niet nemen moet. Zij had ronduit moeten schrijven: ‘Lina, ik heb een man voor je gevonden, mijn neef de Tonnette, dien ik in Leiden heb ontdekt. Het zou mij zeer aangenaam wezen als hij uw man werd; mijne nalatenschap is dan uw bruidschat enz.’ En nu had zij allerlei omwegen gebruikt; Lina zou haar niet begrepen hebben en als zij t'huis kwam, zou het zijn: ‘ja nicht, dat had u me dan maar wat vroeger moeten zeggen.’ En welk een dwaasheid was het ook van haar geweest om dat jonge mensch op reis te zenden! De wereld is zoo groot en Duitschland zoo vol menschen. Hier in den Haag vindt men elkander soms niet, ondanks de beste afspraken, en nu zouden die twee jongelui elkander vinden, terwijl de een van den ander niet afwist! En zoo zij elkander al ontmoetten, wat dan nog? Lina zou in staat wezen, om hem onbeleefd te behandelen, en Louis zou het plan opgeven en later niets meer van de geheele geschiedenis willen weten. En dan? Wanneer Botwater maar eens bij haar kwam, die zou misschien wel raad verschaffen. Zij zond hem een briefje, waarin zij een onderhoud met hem vroeg. In hare gejaagdheid ging zij zelfs zoover, om er in te zeggen, dat het een huwelijk van Lina betrof, zoodat hem verzocht werd spoedig haar te bezoeken. Maar Botwater was nog niet verschenen. Die moest het dan wel vreeselijk druk hebben. | |
[pagina 214]
| |
Misschien zou hij dien morgen komen; het was al de derde dag, dat er een antwoord van Lina kon zijn. Zij wachtte hem aan het ontbijt. Hij kwam niet. Mogelijk op het uur van koffijdrinken, als hij eenig oogenblikken vrij had. Ook dit ging voorbij. Het etensuur naderde. Om vier uur ‘ging het ministerie uit.’ Geen Botwater daagde op. Mevrouw de Tonnette werd ongeduldig, onrustig zelfs. Zou er iets met Lina of met de Tonnette gebeurd zijn? Had men hem geweigerd en zag hij er tegen op, om die kwade tijding te komen brengen? Zij kon niet meer blijven zitten op hare gewone plaats, voor het raam. Zij ging tot afleiding naar de bibliotheek. Daar lag nog op tafel de Poot met de plaatjes, waarin zij gekeken had den avond, toen de Riminietjes Lina kwamen vragen voor de reis. Het testament lag er niet meer in. Een notaris had het nu onder handen, maar die had er iets van gemaakt, dat dan misschien heel goed met de wet mocht strooken, maar volstrekt niet met de ideeën en plannen van Julie de Tonnette. Zij had het hem maar gelaten bij de veranderde omstandigheden om, als deze de wending hadden genomen, die zij hoopte, een geheel ander testament te maken. Maar als die omstandigheden nu eens niet die wending namen.... — Twee brieven, mevrouw, zeide de oude meid, die zoo al niet van het geheim, toch van den angst harer meesteres deelgenoote was, en daarom hare terugkomst in de huiskamer niet afwachtte, om haar dan de brieven op tafel te doen vinden. — Twee brieven! riep mevrouw de Tonnette en vatte ze aan, of haar leven en dood er van afhingen. Inderdaad was het eene levens-quaestie voor de oude dame. De eene brief was in een groot, vierkant couvert gesloten en met een flinke staande hand stond er het adres op — net de hand, waarmede Jules de Tonnette haar vader het Hodie adhuc cras caetera had geschreven. In het adres op het rose couvert herkende zij terstond het schrift van Lina. | |
[pagina 215]
| |
— Dus, 't is in orde, mevrouw? vroeg de oude dienstmaagd. — Ja, Truitje, ik denk het ten minste wel; ik zal ze maar eens dadelijk gaan lezen. — Ja, dat moet u maar eens doen, zeide de oude en liet hare mevrouw alleen. Beide brieven waren uit Keulen. Die van Lina luidde: ‘Lieve nicht. Toen ik uw brief kreeg, heb ik me maar niet lang bedacht en besloot ik zoo spoedig mogelijk naar u toe te komen. 't Is hier wel mooi en pleizierig, maar ik ben er nu ruim veertien dagen en voor een badkuur voor iemand die niet ziek is, dunkt me, dat die tijd lang genoeg is. Vooral wanneer t'huis iemand naar haar verlangt, even als ik verlang naar haar. Ik ben dus den anderen dag maar op reis gegaan, maar wij zijn in Heidelberg geweest en daar hadden wij oponthoud.’ (Hier waren eenige woorden onleesbaar gemaakt.) ‘ïk zal u dat alles maar liever vertellen als ik t'huis ben, want 't is een heele historie. U zult er erg om moeten lachen, nicht — dat doen we dan eens onder het theedrinken.’ Mevrouw de Tonnette werd ongeduldig, zou zij dan Louis zijn misgeloopen, peinsde zij. Maar neen, daar las zij, een vluchtigen blik op den verderen inhoud slaande het woord ‘student’ en nu kon zij wedeï rustig voortgaan. ‘Op het Slot ontmoette ik iemand, van wien ik u bij mijn vertrek sprak. Heel toevallig was hij met een paar vrienden van hem, ook studenten, op reis, maar hij kon niet langer wegblijven en toen is hij maar met neef Botwater, Doortje Rimini en mij teruggekeerd.’ — Botwater! riep mevrouw de Tonnette uit, en zij veegde haar bril eens af om te zien of zij ook verkeerd had gelezen. Maar het stond er. Misschien had Lina zich verschreven. Het volgende echter bewees het tegendeel. ‘Pieter Botwater kwam te Griesbach en hij leerde daar Dorothea Rimini kennen, en zij zijn nu geëngageerd. Had u ooit gedacht dat neef Botwater trouwen zou? Er komt | |
[pagina 216]
| |
dan ook een geschiedenisje bij, dat ik u onder vier oogen vertellen zal. Thans zit Dorothea tegenover me: ze is en negligé en ik moet zeggen, 't is tijd dat zij trouwt, want ze begint vrij oud te worden, nicht; ik geloof nooit dat ze nog geen dertig is.’ Die kleine opmerking was Lina waarschijnlijk uit de pen gevloeid onder den indruk der laatste gedachtenwisseling met hare vriendin. ‘Tonnette heeft beloofd dezen brief morden ochtend te komen afhalen. Ik zal hem onder de deur schuiven. Dat kan immers wel tante?’ — Hoe kan ik dat nu weten of die brief onder de deur kan doorgeschoven worden? vroeg mevrouw de Tonnette zich af, min of meer wrevelig, want zij vond het niet naar haar zin, dat haar neef op die wijze behandeld werd. Men kon hem toch wel binnenlaten, in plaats van hem de brieven onder de deur toe te schuiven. Maar haar gelaat helderde geheel op, toen zij verder las. ‘Hij is heel aardig en gezellig en het doet me plezier dat hij een neef van u is, want u hebt zooveel familiezwak, dat het u zeker spijten zou, als hij niet goed was. Hij spreekt met heel veel liefde van u, en ik behoef u niet te zeggen, dat hij ook van mij geen kwaad van u hoort. Zeker zal hij u wel eens opzoeken als hij terug is.’ — Dat denk ik ook wel. ‘Aardig en gezellig;’ hij is haar dus meegevallen. ‘Nu zal ik maar eindigen. De reden waarom ik dezen schrijf is, om u bij tijds te doen weten, dat wij morgen avond tegen half negen t'huis zullen komen.’ — Half negen t'huis! Maar dat is heerlijk! riep mevrouw de Tonnette uit en wilde terstond de meid schellen om te vragen of wel alles in orde was voor de ontvangst van haar nichtje, maar zij bedwong zich. Den anderen brief moest zij toch ook nog lezen. En de brief was ook nog niet uit. — ‘U zult het wel goed vinden, dat wij eerst eens even | |
[pagina 217]
| |
bij u binnen komen. Louis’ — (hier was over het volgende reeds begonnen woord ‘de Tonnette’ geschreven: Lina vond het blijkbaar wat al te familiaar om alleen zijn voornaam te zetten) — de Tonnette verlangt ook u te zien, zegt hij en aan de familie Eimini ben ik te veel verplicht om Dorothea niet te vragen om binnen te komen. Neef Piet zal dan natuurlijk wel meekomen en hij kan u dan met een zijn engagement vertellen. Dat gaat dan in één moeite door. En hiermede eindigt uwe
liefhebbende Nicht L. Ochten.
P.S. Doortje stapt in haar bed; zij verzoekt wel de complimenten aan u. Zeg haar toch niet wat ik van haar geschreven heb. Ik hoop niet dat de brief te dik is om onder de deur te worden geschoven; want dan weet ik heusch niet hoe ik hem verzenden moet. Adieu Nicht! tot morgen avond half negen.
L.
— Hij schijnt er toch onder door te zijn gegaan, meesmuilde mevrouw de Tonnette, terwijl zij het ander couvert opende.
‘Hooggeachte Tante!
‘Bij het ontvangen van dezen brief zullen wij nog slechts weinige uren van den Haag verwijderd zijn. Ten 8 ure 17 komt de trein aan, waarmede wij ten 11 ure uit Keulen vertrekken. Ik mag mij immers veroorloven, terstond u een bezoek te brengen; want mijn hart jaagt me om U mijn dank te betuigen voor al hetgeen ik aan U ben verplicht. Mijne reis is van korter duur geweest, dan ik mij had voorgesteld, maar te Heidelberg ontmoette ik zeer toevallig op | |
[pagina 218]
| |
het terras uw nichtje Lina Ochten en aan haar gezelschap gaf ik de voorkeur boven de mooiste natuur tooneelen. Ik ben met haar teruggereisd en mijn hoogste verlangen is thans om met U te spreken en tot U den ernstigsten wensch te richten, die ooit in mijn hart is opgekomen.’ Hier hield mevrouw de Tonnette eens even op, om den mooien zin nog eens te herlezen en ook omdat er iets in haar binnenste omging, dat een prikkelend gevoel aan hare oogen te weeg bracht. Zij wreef haar bril weder eens af en hare oogen tevens. Toen las zij voort. ‘Hoe kort ik ook het voorrecht had met jufvrouw Ochten in gezelschap te zijn, ik voel groote sympathie voor haar en ik meen ook bemerkt te hebben, dat zij mij niet ongenegen is. ‘Ik vertrouw, Waarde Tante, dat de inlichtingen, die mijn voogd U omtrent mij gegeven heeft, niet van dien aard zijn, dat mijn gedrag of karakter een hinderpaal in den weg zouden stellen aan de vervulling mijner hoogste verwachting; maar van het oogenblik af, dat ik uw nichtje ontmoette, voel ik de kracht in mij te hebben om een beter mensch te worden. Ik bezit wel het talent niet van den heer Anasthase Van Sterren’... Hier moest mevrouw de Tonnette weder even de lezing staken. Wat deed die Anasthase Van Sterren er bij? Dat begreep zij niet en zij begreep het nog maar half toen zij het tweede gedeelte van den volzin las. ’Maar ik verbeeld mij toch dat uw nichtje met mij gelukkiger zou kunnen zijn dan met hem.’ — Met Anasthase, nu ce n'est pas jurer gros, sprak mevrouw de Tonnette, glimlachend bij het denkbeeld, dat die musicus ooit naar Lina zou omzien. Maar hoe kwam haar neef op het ideé, om er dien Anasthase bij de haren bij te slepen? Trouwens ze waren er lang genoeg voor. ‘In de hoop, morgen avond, bij u te zijn en u nogmaals | |
[pagina 219]
| |
mondeling mijn innigen dank te betuigen, noem ik mij met de meeste hoogachting,
Uw dienstwilligen en erkentelijken neef Louis Jules de Tonnette.’
Wat nooit gebeurde, mevrouw de Tonnette had haar middagmaal laten wachten, en na dit haastig te hebben gebruikt, begaf zij zich weder naar de bibliotheek, om nogmaals de brieven te lezen. Zij telde de uren, die nog verstrijken moesten, eer Lina te huis kwam, en allerlei gedachten en plannen warrelden haar door het hoofd, zoodat zij ten slotte zelve niet meer wist wat zij doen of zeggen zou. In haar geest was zij al eenige jaren vooruit en zij zag reeds een kleinen, echten Jules de Tonnette aan haar schoot staan, die met den naam van zijn voorvaderen ook diens fortuin zou bezitten en misschien — ja, waarom zou hij den titel niet mogen voeren, dien zijn overgrootvader droeg en waarop hij toch alle recht en aanspraak had? Dan zou zij het hoofd gerust kunnen nederleggen: het geslacht der de Tonnettes Brantour zou in stand zijn gebleven in de rechte lijn. Mevrouw de Tonnette had zich voorbereid op een zeer drukken avond, maar Pieter Botwater had het anders beschikt. Hij bood Lina eene plaats aan in de vigelante, die hij bestelde, om haar ten huize van haar nicht de Tonnette af te zetten; mijnheer de Tonnette zou zijn weg wel vinden. - Maar u en Dora komen toch binnen? riep Lina, voor wie deze schikking een streep door de rekening was. - Lieve nicht, ik geloof, dat het in de bestaande omstandigheden voegzamer is, dat ik later bij tante een bezoek breng. Niet waar, Dora? - Zeker, mon ami, zeide Dorothea; 't zou niet in den vorm zijn. - Juist; niet in den vorm, herhaalde de ambtenaar, met voldoening, ook van zijne aanstaande vrouw het | |
[pagina 220]
| |
woord hoorende, dat voor hem levensregel was geworden. — Nicht zou het zeker heel aardig vinden, hernam Lina, maar zij ving een wenk op van Louis en ging voort: als u evenwel meent, dat het beter is om later te komen, mag ik er niet op aandringen, maar wil ik zelf maar een rijtuig nemen. — Wel neen zeker niet; wij hebben u onder onze hoede genomen, wij brengen u dus t'huis, niet waar Dora? — Zeker; wij brengen Lientje bij haar nicht. Toen volgde een kort afscheid van de Tonette, dat zeer koel was en ook Lina scheidde van hem — of zij elkander straks zouden weerzien. En inderdaad toen mevrouw de Tonnette een klein uur met haar nichtje was zamen geweest en nadat deze haar reistoilet verwisseld had met een andere japon, maar die haar even goed zoo niet beter stond, en ze alle wederwaardigheden aan hare tante had medegedeeld, ook van Anasthase en van Pieter, werd er gescheld. — Daar zal hij zijn, zeide mevrouw. Lina begon te beven en zij had op dit oogenblik wel gewenscht, dat hij het niet was. Zoo lang het nog een vrijage was, waarvan niemand kennis droeg dan zij beiden, had zij geen oogenblik gebeefd, maar nu het eene ernstige, wezenlijke zaak zou worden, en ‘de menschen’ er zich mede zouden gaan bemoeien, geraakte zij onder den indruk, en vóór Louis nog binnentrad, voegde zij bijna angstig mevrouw de Tonnette toe. — Van avond nog niet, nicht! — En waarom niet, ma petite? — Omdat... och neen, — ik moet er nog eens over denken. — Maar meisjelief, wat zou dat nu verbeelden? Foei, je moet niet coquet worden. Lina had geen gelegenheid meer om te antwoorden; de deur werd geopend en Louis trad binnen. De ontmoeting van de oude dame en haar neef de Ton- | |
[pagina 221]
| |
nette was zoo hartelijk of zij sinds jaren met elkander hadden omgegaan en na eene lange scheiding elkander terug zagen. Aan Lina gaf hij een hand, en zij voelde, dat hij even sterk beefde als zij. Misschien zou hij niet durven. En dat denkbeeld vond zij nog erger, dan het vooruitzicht dat hij wèl zou durven. Wat gebeuren moest, moest dan maar gebeuren. Louis had ook zeer veel te vertellen, maar hij praatte zoo snel en zoo veel, en hield dan weer eensklaps stil, om onmiddelijk daarop weer ‘door te slaan,’ dat tante er om glimlachte. Op een oogenblik, dat hij op het punt was iets te vragen, wat hem blijkbaar op het hart lag, begon Lina op eens een verhaal en nicht luisterde weder goedmoedig, hoewel het haar niet bijzonder interesseerde, wat er met dien koetsier op de Kniebis gebeurd was. Eindelijk ging zij er toe over de jongelui een handje te helpen. - Jelui hebt me veel pleizier gedaan, met me vooraf te schrijven, dat je van avond zoudt t'huis komen - gelukkig dat de brief onder de deur door kon. Lina kreeg een kleur als bloed. Nu zou het beginnen. Louis werd doodsbleek. Hij moest thans spreken. - U hebt dus mijn brief ontvangen en gelezen, begon hij en zag tante de Tonnette aan. - Zeker, mijn jongen, maar ik heb hem nog niet beantwoord. Daar kwam Lina weer tusschen beiden: - Ik heb misschien wat verward geschreven, nicht; maar die Door Rimini zat me zoo op de vingers te kijken. Het was net of zij lezen kon, wat ik schreef. - Dat is niet te hopen; je hebt je niet heel gunstig over haar uitgelaten. - O, dat verdiende ze ook niet. Als ik u alles vertelde! Louis was opgestaan en nam een pakje, dat hij zorgvuldig in zijn hoed had gelegd. - Ik heb een kleinigheid voor u meegebragt tante, zeide hij | |
[pagina 222]
| |
- Hij durft niet! dacht Lina. - Domme jongen, gemakkelijker kon ik het je toch niet maken, dacht mevrouw de Tonnette, maar zij opende het pakje. Het was een zeer smaakvol fotografielijstje voor drie portretten. - Dat is heel mooi, zeide zij, maar zij had toch liever gehad, dat hij, in plaats van met dat cadeautje, met zijn verzoek voor den dag ware gekomen. - Nuk ik dank je wel. 't Is een bewijs, dat je aan mij gedacht hebt. - En aan nog wat, zeide Louis heel zacht. - Waaraan dan? - Ik dacht, tante, dat uw portret in het midden moest staan en dan in het vakje daarnaast dat van Lina Ochten en in het derde vakje... dat van haar... man. - Ei, zoo, heb je dat gedacht? Dat is wezenlijk een heel goed idée van je geweest en als ik er nu dit eens inzette? En de oude dame zette het portret van Louis er in, dat hij haar vóór zijn vertrek had gegeven en dat zij straks, met Lina over hem pratende, te voorschijn had gehaald. - Nicht! riep Lina zoo verschrikt of mevrouw de Tonnette het meest onverwachte en onmogelijke plan opperde. - Dan zoudt u mijn innigsten wensch vervullen, zeide Louis opstaande. - Welnu, kinderen, laten we dat dan maar zoo doen, sprak mevrouw en ditmaal kwamen er wezenlijk tranen in hare oogen en terwijl zij Louis de hand omklemde, of hij weg zou loopen, als zij hem niet vasthield, trok zij hem naar Lina, die nu ook was opgestaan. En voor het eerst omhelsden zij elkander. - Mijnheer en mevrouw de Tonnette Brantour, prevelde de oude dame. |
|