| |
XIII Een onrustige avond en een gelukkige morgen.
Een spoortrein, die ons t' huis brengt gaat geducht snel. Als men op reis gaat is het of men nooit de plaats zijner bestemming zal bereiken. Men krijgt den indruk, dat er stations zijn ingevoegd en alles zamenwerkt om den reiziger oponthoud te bezorgen.
Maar de trein, die huiswaarts keert, ‘verslindt’ de afstanden en het eene station volgt het ander voordat men er op verdacht is.
Dorothea Rimini vond dit zeer aangenaam. Gelijk de visscher, die met welgevulde korf naar zijn huis terug keert, verlangt zijne vangst te doen zien en prijzen, verlangde ook zij weer in den Haag te wezen, het onderwerp uit te maken van het algemeen gesprek, zoo als aan een nieuw engagement steeds te beurt valt. Zij hoorde het oordeel reeds van haar vriendinnen: wat zouden die jaloersch wezen! want Bot-water was een man, met wien men voor den dag kon komen. Volmaakt was hij misschien niet, maar erg fatsoen- | |
| |
lijk en in de residentie is dit eene eigenschap, ter wille waarvan men vele andere over het hoofd ziet. Zij hoorde zich al feliciteeren en zij zag zich al nakijken, als zij met haar aanstaande in de tent of aan het badhuis kwam. Haar hoogste wensch was nu maar, dat het goed weer bleef en zij den volgenden Zondag de gewone bedevaart der Hagenaars voor het diné naar het bosch en des avonds naar het strand kon maken.
Ook Botwater verlangde naar huis. Reizen is - enfin ja, reizen levert ontegenzeggelijk zijne genoegens op, maar het moet niet te lang duren en als men vijf en twintig jaar en langer aan een ministerie zijne dagen heeft doorgebracht, voelt men zich maar een half mensch, als men dag aan dag in onbekende oorden moet zwerven, ver van zijn nommer en ver van de bezigheden, die voor den ambtenaar dagelijksch brood, onmisbaar voedsel zijn geworden. Hij verlangde naar de agenda en zijn hoofd en hart waren vervuld met de stukken, die betrekking hadden op zaken, welke bij zijn heengeen hangende waren. Eene moeder, die hare kinderen t'huis heeft gelaten, kan niet zóó verlangen om hen terug te zien, als Botwater verlangde naar zijne missives, rapporten, requaesten, dispositien, adviezen, aanschrijvingen, circulaires en besluiten. Zoo vervuld was hij er mede, dat, toen hij in gedachten verdiept zwijgend door het portiervenster staarde en Dorothea hem vleiend vroeg:
- Je hebt immers niets Piet?
hij antwoordde: A 3683/962 is zeker niet in orde gekomen.
Bij Dorothea rees eensklaps de gedachte op, maar slechts voor een ondenkbaar klein oogenblik, dat haar aanstaande echtgenoot krankzinnig was geworden. Zij begreep echter terstond, dat hij met zijne stukken bezig was, want spreekt de zeeman gaarne van de baren en de landman van de ploeg, de ambtenaar houdt zich bij voorkeur bezig met de dingen van zijn ministerie, en de toekomstige mevrouw Botwater was al gedurende den korten tijd van haar engagement in vele
| |
| |
bijzonderheden van de departementen van algemeen bestuur ingewijd. Vroeger wist zij niet eens, dat die bestonden, maar nu kende zij ze allemaal en ook de namen van de ministers en de chefs en de ondergeschikten van Botwater en zij zag ze al op hare receptie-avonden. Maar terwijl de referendaris-titulair van zijne collega's en hunne werkzaamheden en hun karakter sprak, trachtte Dorothea zich eene voorstelling te maken van de personen en hoe zij ze zou ontvangen en of zij als huisvriend hen bezoeken zouden of slechts theevisites zouden maken.
Ook nu deelde Botwater haar in alle bijzonderheden mede wat A 3683/962 was, een van de gewichtigste zaken, die hij ooit in behandeling had gehad en waarvan de retroacta twee loketten vulden.
En terwijl Botwater en Dorethea zich verdiepten in het gewichtige document en hij haar de geheele geschiedenis verklaarde, die hij nog nooit aan een menschenoor had toevertrouwd, zaten Louis en Lina voor het andere portier-raam heel aandachtig te kijken naar de mooie partijen, die zij vooral precies van hetzelfde punt moesten zien, en hunne gezichten kwamen dan zoo dicht bij elkander, dat zij geen woord behoefden te zeggen om elkander alles te doen begrijpen wat zij gevoelden - voor al het schoone.
Voor hen ging de reis veel te snel. De Tonnette deed eerst het voorstel om een halt te maken: de dames zouden zich te veel vermoeien. Hij wilde te Mainz de brug zien; later te Bingen de Rochuskapelle en het Niederwald bezoeken; Wiesbaden met de Grieksche kapel was zoo prachtig en toen hoopte hij op San Goar en San Goarshausen, met de Zwitsersche vallei, en toen op Coblenz en Ehrenbreitstein; maar Botwater en Dorothea waren onverbiddelijk en Lina gaf hun den naam van de mannetjes- en de wijfjeslocomotief.
Eindelijk was men te Keulen. Daar zou men halt maken om den anderen morgen het laatste gedeelte der reis te aanvaarden, ten einde op een geschikt uur t' huis te komen en bij tijds van hunne komst berigt te zenden.
| |
| |
De telegraaf is eene zeer goede instelling, maar niet in overeenstemming met de natuur van oude dames. Lina wist zeker, dat nicht vreeselijk schrikken zou als zij een telegram kreeg. Zij zou ze daarom uit Keulen schrijven en eerst den anderen middag vertrekken. Louis zou haar ook schrijven, maar eerst moest men dineeren, en hij bestelde een diné, dat Botwater een rilling over het lijf joeg. Die jongelui! zij kennen geen waarde van het geld!
Hij kreeg er echter vrede mede, toen de Tonnette hem de gerustellende mededeeling deed, dat het een dineetje was, hetwelk hij zich veroorloofde aan de dames en den heer Botwater aan te bieden, ter eere van de aangename kennismaking. Dat mocht Botwater niet afslaan en deze onderwierp zich, na een zeer zwakken tegenstand. Eigenlijk was het ook niet meer dan billijk; Dorothea was zijne vrouw nog niet en als hij voor haar vervoer zorgde, kon de ander licht het onderhoud voor zijne rekening nemen.
Maar na het diné had men geen lust om zoo aanstonds aan het schrijven te gaan. Men moest de stad eens zien. Pieter verzekerde, dat er niets te zien was dan de dom en dat deze was gesloten, maar Lina wilde volstrekt iets voor tante medebrengen en Dorothea kon Keulen niet verlaten zonder echte eau de Cologne te hebben gekocht.
Daar herinnerde zich Botwater, dat hij nog eene ‘commissie’ te doen had. Hij had altijd nog de bracelet bij zich, die hij Lina op haar verjaardag had willen geven. Hij had zich, na den mislukten aanslag, voorgenomen om het voorwerp terug te geven, maar dan moest hij toch iets anders koopen, en het zou ook wel zoo eigenaardig zijn als hij zijne verloofde iets ‘van de reis’ mede bracht. Nu hij het toch in zijn zak had, was dat plan gemakkelijk uit te voeren. Hij behoefde maar even het gezelschap te verlaten, een paar straten om te loopen, om dan met zijn cadeau terug te keeren. De gelegenheid zou zich wel voordoen.
En zij deed zich voor. Nadat men eau-de-cologne had
| |
| |
‘ingeslagen,’ waarbij de Tonnette weder het voorrecht verzocht om de dames een souvenir aan Keulen aan te bieden, wat Botwater meende zonder onbeleefd te zijn niet te mogen weigeren, aanvaardde Lina de bijna hopelooze taak om een cadeau te koopen voor hare nicht. Van alle moeielijkheden en tegenspoeden, waarmede een toerist te kampen heeft, is het zoeken van geschikte geschenken wel een der grootste. Men wil iets bijzonders hebben, iets wat men in zijn eigen stad niet kan koopen en eindigt met iets mede te brengen, dat in elken winkel in de stad zijner inwoning te krijgen is, beter misschien nog en goedkooper zeker.
Als het een heer geldt, zegt men men bij zich zelf: ‘was het maar een dame.’ Moet men iets zoeken voor eene dame, dan vindt men dadelijk iets zeer geschikts voor een heer. Voor jonge dames zoekende, zou men zonder moeite iets voor eene oude dame kunnen kiezen, maar nu het eene oude dame betrof, ontdekte Lina niets. Nicht de Tonnette was zoo eenvoudig, zij hield niet van weelde of opschik en ‘zij had alles.’
- Bovendien, zeide Botwater, tante de Tonnette is eene hoogbejaarde dame, een mensch van den dag; en deze stellen zoo geen prijs op cadeaux.
- Integendeel, zeide Louis, oude menschen zijn als kinderen; zij krijgen gaarne wat. Ik heb ook al wat voor tante gevonden.
- Wat dan?
- Dat is mijn geheim.
- Maar wij zullen het toch zien, als gij 't koopt.
- Daar zal ik wel voor zorgen. Straks, als wij de dames naar 't hotel hebben gebracht, ga ik er nog eens alleen op uit.
Botwater vond dit uitstekend: dan zou hij ook gelegenheid hebben zijn bracelet te koopen.
Eindelijk was de keus gevestigd. Een flacon; als Lina de eau-de-cologne er bij gaf, zou het cadeau echt Keulsch ijn. Hoe dom, dat men er niet aanstonds aan gedacht had!
| |
| |
Toen Dorothea en Lina weder in het hotel waren, gaf Louis aan zijn plan gevolg.
- Ik ga met u mede, zeide Botwater.
- Och ik ken den weg.
- Ja, maar ik moet ook nog eene commissie doen.
- Een cadeau koopen?
- Juist.
- Voor uw secretaris generaal, of uw minister?
- Misschien.
De heeren waren weder op straat en liepen zwijgend naast elkander voort.
- Mijnheer de Tonnette, zeide Botwater eindelijk, u hebt gevraagd, om met ons de terugreis te maken. Ik had geen recht om dit te beletten, maar ik hoop niet, dat u daaruit eenige gevolgtrekking maken zult.
- Welke, mijnheer Botwater?
- Mijn nichtje is jong -
- En zeer lief.
- Dat zal ik niet tegenspreken, antwoordde de ambtenaar; maar zij is jong.
- Welnu?
- U zoudt bij haar verwachtingen kunnen opwekken, waarvan de verwezenlijking groote moeielijkheden hebben kan. Lina Ochten heeft geen fortuin.
- Het zou nooit bij mij opkomen een meisje te vragen, omdat zij fortuin heeft.
- Dat is een zeer edel beginsel, mijnheer, sprak Botwater en hij dacht aan het doel zijner eigene reis naar het Schwarzwald en de Tonnette, die ook alles wat er gebeurd was zoo goed wist of hij het zelf had bijgewoond, zeide niet te begrijpen, dat er menschen zouden zijn, die zóó iets deden.
- Nu ik dit van u weet, ging Botwater voort, zal ik er geen bezwaar tegen maken dat u aanzoek om de hand van mijn nichtje doet.
- Met uw verlof, mijnheer Botwater, u is toch haar voogd niet!
| |
| |
- Zoo goed als haar voogd, mijnheer. Tante de Tonnette is gewoon in alle belangrijke zaken, zooals een huwelijk van haar nichtje zeker zijn zou, mijn raad en voorlichting in te winnen. Als ik haar zeggen mag, dat gij geenerlei geldelijke bedoelingen op het oog hebt, zal zij dit zeer in u waardeeren en hare toestemming eerder verleenen.
- Ik dank u zeer voor uw wenk, mijnheer Botwater. Als mevrouw de Tonnette uw raad vraagt, houd ik mij zeer aanbevolen voor uw gunstig advies. Maar u zoudt me genoegen doen, haar er niet over te spreken vóór ik zelf haar mijn verzoek heb gedaan.
- Maar dat is toch uw plan? vroeg Botwater eenigzins verschrikt. Hij had zeer goed begrepen dat die student werk maakte van Lina en hij had dit met genoegen gezien, omdat eene verloving van hen de huwelijksplannen van Anasthase zou verijdelen. Dat deze reeds afgewezen was, daarvan had hij niets bespeurd. Hij had Anasthase alleen zeer dom gevonden, dat hij niet mede terugreisde en er die parijsche commissie niet aan gaf. Wanneer die nu in den Haag kwam, zou het te laat wezen, als ten minste de jonge de Tonnette zich wat haastte. Bovendien hoopte hij als het dezen uitsluitend om het nichtje en niet om het geld te doen was, zijn invloed aan te wenden om het testament, waarvan hij het concept kende, gunstig voor zich te maken. Hij zou tante wel weten over te halen, om zich aan de wet te houden. Dat Lina een legaat kreeg, kon er nog door, maar de wettige erfgenamen hadden hunne rechten, en die zouden gemakkelijker te bepleiten zijn, wanneer Lina een echtgenoot kreeg, zoo onbaatzuchtig als dit jonge mensch. De jeugd is nog zoo zorgeloos; die denkt nooit aan de toekomst.
De Tonnette achtte het evenwel niet noodig, zijn aanstaanden neef op de hoogte van zijne plannen en van den toestand te brengen. Hij vertelde hem dus niet, hoe de oude dame zelve het denkbeeld had ontworpen en dat eigenlijk een aanzoek geheel overbodig was. Hij liet Botwater
| |
| |
maar in den waan, waarin deze verkeerde, en dat was eene reden te meer voor hem, om zijn geschenk geheim te houden.
- Als ge 't niet kwalijk neemt, zal ik hier maar alleen binnengaan, sprak hij.
- Dat komt juist goed; dan ga ik mijn commissie doen. U wacht me hier?
- Als een schildwacht.
Botwater liep de straat uit en de volgende straat in, en keerde toen terug. Tenminste dat meende hij; maar in Keulen kronkelen en buigen zich de straten op eene wijze, dat een vreemdeling er den weg niet licht in vinden zal, en Louis wachtte en bleef wachten, met zijn netingepakte photografie-lijstje onder den arm. Het was een fraai gebeeldhouwd lijstje voor drie portretten, en hij stelde zich voor, in het middelste het portret van tante de Tonnette te plaatsen, met dat van Lina aan de eene zijde, terwijl hij dan aan de oude dame zou overlaten, voor wien zij het vak aan de andere zijde bestemde. Tante zou dan ongetwijfeld zijn portret vragen; hij zou zorgen, dat hij het bij zich had, en zij zou het genot smaken, waarop zij zelve bij herhaling gezegd had, zooveel prijs te stellen: zelve een echtgenoot te kiezen voor haar nicht Lina.
Louis wachtte een kwartier. - Drommels, dacht hij, die Botwater is nog moeielijker in het kiezen dan de dames; of zou hij den winkel leegkoopen?
Eindelijk verloor hij zijn geduld. De ambtenaar was geen kind meer; hij zou wel t'huis komen, zoo hij misschien al niet t'huis was. En de Tonnette wandelde naar het hotel terug, terwijl Botwater van de eene straat in de andere dwaalde en vruchteloos hoopte, dat het goed geluk hem weder bij den winkel zou brengen, waar hij de Tonnette gelaten had.
- Waar is Botwater? was de eerste vraag, die de dames hem deden, toen Louis zonder dezen bij haar kwam.
- Hè! Is hij nog niet thuis?
- Goede God! riep Dorothea, als hij maar niet....
| |
| |
- Nu wat?
- Die kapitein van de kurassiers!
- Maar, Door! daar behoeft hij nu toch niet meer bang voor te wezen, zeide Lina; zij zijn immers als vrienden, gescheiden.
- Bang, herhaalde jufvrouw Rimini, geraakt; Botwater is nooit bang; maar als hij hem tegen gekomen is, gaat hij misschien met hem mede.
- Of hij brengt hem hier.
- Dat zoudt ge misschien wel willen, als die Manfred er bij was, hernam Dorothea, de eerste hatelijkheid van hare vriendin beantwoordende.
- Ik hoop het niet, riep Lina verschrikt.
- Wat is dat voor een Manfred? vroeg Louis.
- Och, niemand, antwoordde Lina, maar op een toon, dat Louis volstrekt weten wilde, wie die Manfred was.
- Gunst, Lina, zeg het maar. Er steekt niets kwaads in: een duitsch schilder, die nog al werk van haar maakte.
- Werk? Ik weet niet, hoe je daar aan komt! Ik heb met hem gedanst, op het bal te Rippoldsau, meer niet.
- En hij heeft je zeker zijn portret niet gegeven?
- Gij hadt hem liever uw portret moeten geven, zeide Lina.
- Wat bedoelt ge daarmede?
- Niets anders, dan dat men iemand, wien men veel verplicht is, zijn portret geeft, als blijk van erkentelijkheid.
Dorothea was bleek van boosheid geworden.
- Dus schijnt die mijnheer Manfred veel aan u verplicht te zijn, sprak ze scherp.
De Tonnette had met stijgende verbazing de woordenwisseling tusschen de beide dames gehoord. Hij was nog niet op dien voet met een van haar, althans niet openlijk, dat hij tusschenbeiden durfde treden; en hij had ook geen zusters, die hem aan dergelijke schermutselingen hadden gewend. Maar bovendien, hij hoopte te vernemen, wie die Manfred was, wiens naam hij nog niet had gehoord, en
| |
| |
die blijkbaar zulk eene belangrijke rol gespeeld had ook in het leven van haar, die hij hoopte dat eenmaal zijne vrouw zou worden. Hij was jaloersch op dien man, die de genegenheid had genoten van Lina, zelfs in een tijd, dat zij volkomen recht had die te schenken en als hij op dit oogenblik in zijne nabijheid was geweest, zou hij hem uitgedaagd hebben.
Vooral die laatste woorden van Dorothea Rimini sneden hem door 't hart. Hij zag Lina aan met een blik, die getuigde wat er in zijn gemoed omging en Lina gevoelde, dat zij zich verdedigen moest, maar hoe? ... Haar oog ontmoette het zijne en eensklaps kreeg zij moed.
- Als ik voor dien mijnheer Manfred beleefd ben geweest, zeide ze, dan was het om mijn neef Botwater op een afstand te houden.
Bij die woorden sprong Dorothea van de kanapé op. Het duurde een oogenblik eer zij zich zelve meester was.
- Dat is gelogen, riep zij ernstig uit, toen zij weder tot zich zelve was gekomen. Botwater heeft nooit aan je gedacht en zeker zou de strijd nu nog veel heftiger en vinniger zijn geworden, zoo niet de persoon in quaestie zelf ware binnengekomen. Het dolen moede, was Botwater een winkel binnengegaan, had daar een kleinigheid gekocht en voor een mark zich door een der kinderen naar zijn hotel laten brengen.
- 't Spijt me, zeide hij tot de Tonnette, dat ik u te vergeefs heb laten wachten, ik dacht wel, dat gij uw geduld zoudt verloren hebben en ook maar heen zondt zijn gegaan. Ik ben opgehouden, en ik vond ook niet dadelijk wat ik zocht. Maar ik hoop, dat ... een souvenir van onze reis mijn Dora niet onaangenaam zal wezen.
Botwater haalde een pakje uit zijn rokzak en overhandigde dit aan zijne aanstaande. Hij was zoo vervuld met zijn cadeau en vooral met den indruk, dien zijn lang wegblijven te weeg zou brengen, dat hij geen oogen had voor de stemming waarin Dorothea, Lina en de Tonnette ver- | |
| |
keerden, en van hun kant gevoelde geen van hun drieën zich geroepen om hem op de hoogte te stellen van het gesprek - indien het dien naam mocht dragen.
Het cadeau gaf eene heilzame afleiding en de werking openbaarde zich nog meer, toen Dorothea na het bezien en bewonderd te hebben het eensklaps op de zenuwen kreeg. Botwater had niet gedacht dat zijn bracelet dit effect zou teweeg brengen. Het was wel een duur present en hij moest zelf erkennen, dat het heel mooi was, maar dat iemand het op zijn zenuwen er van zou krijgen - neen dat had hij nooit vermoed. Zulk een overwinning had hij nog nooit met een cadeau behaald.
- Kom, Dora, je hadt toch wel kunnen begrijpen, dat ik je iets wilde geven in herinnering aan onze reis, zeide hij, vaderlijk knorrend; je moet je dat zoo niet aantrekken..,
- 't Is te mooi, veel te mooi, zeide juffrouw Rimini weenend.
Ondanks zich zelven gevoelde Botwater een onbestemd gevoel van berouw, dat hij niet krachtiger had doorgetast bij het volvoeren van zijn eerste plan. Als die bracelet zoo mooi gevonden werd door de dames, wie weet of hij dan ook Lina's hart niet zou hebben gewonnen. Maar het was te laat.
Met zachten dwang deed hij Dorothea van haar stoel opstaan en bracht haar naar het venster.
De Tonnette begreep beter waaraan de tranen waren toe te schrijven en Lina ook; het speet haar geweldig, dat zij zich in haar drift had laten vervoeren tot die hatelijkheid, al was het dan ook uit zelfverdediging geweest. Zij dacht er over om naar Dorothea toe te gaan en op een bedekte wijze haar excuus te maken, en terwijl zij daaraan dacht, viel haar oog op het étui van den armband, en werktuigelijk nam zij het op en las op het stuk papier, dat er onder lag en waarin het was ingepakt, den naam van den Haagschen winkelier, bij wien het kostbaar kleinood was gekocht. Ter sluiks wierp zij een blik naar de verloofden
| |
| |
die beiden het hoofd van haar afgewend hielden. Zonder een woord te spreken, en zonder geruisch te maken vouwde zij het verraderlijke blad papier toe en stak het in haar zak.
- Dat is mijn wraak, fluisterde zij Louis toe, terwijl zij haar vinger op de lippen legde. Zij wilde aan haar vriendin het onaangename bewijs sparen van de waarheid der woorden die deze zoo hadden gegriefd.
- Wat is dat voor een papier, dat je weggenomen hebt? vroeg Louis, toen hij met haar voor het andere geopende raam stond en beiden het hoofd naar buiten brachten.
- Een certificaat van oorsprong, zeide Lina lagchend.
- Weet je daar ook van?
- O, ik weet zoo veel! Botwater heeft zijn present niet in Keulen gekocht; hij had het in zijn zak.
- Maar hij is toch naar een winkel gegaan.
- Dat heeft hij je wijs gemaakt. Hij zou je wel meegenomen hebben, als dat zoo was.
- Maar hoe wist hij, dat hij Doortje Rimini zou krijgen? Je hebt me verteld, dat hun engagement toeval was.
- Misschien was het voor eene andere bestemd, antwoordde Lina en zag hem zoo lief aan, dat hij terstond begreep wie die andere was en hoe dat cadeau getuigde voor de juistheid van het verwijt, dat Lina was ontvallen.
- Nu ge zoo'n kostbaar document bezit, kunt gij mij het andere wel geven.
- Welk ander?
- Dat portret.
- Een portret?
- Ja, van dien Duitscher, dien Manfred.
- En wat wou je daarmee doen?
- Boven eene gloeiende kool houden. Dan trekt het zulke leelijke gezichten.
- Maar Louis! Dat meent ge toch niet!
- Mag ik eens probeeren?
- Zeer zeker niet. Dat portret houd ik.
| |
| |
- En als ik je er dringend en ernstig om vraag?
- Dan nog niet.
- Toe, ik bid je er om, Lina.
- Luister eens Louis; als ik je dat portret gaf, zoudt ge wezenlijk denken, dat die Manfred iets voor me geweest was. In dat geval zou ik het zelf vernietigen; maar omdat hij niets anders was als een persoon, dien ik toevallig ontmoette en die mij een groote dienst heeft gedaan en, van achter beschouwd, misschien jou ook, zou het heel ondankbaar van ons zijn om hem geen plaats te geven onder onze vrienden. Ik heb hem beloofd het portret te bewaren, tot dat hij beroemd zou zijn geworden. Geloof je me?
- Ik zal nooit twijfelen aan hetgeen je zegt.
- Nu dat zoo is, krijg je morgen ochtend het portret, en ik vertrouw nu, dat je het bewaren zult.
- Zou ik je niet even een kus kunnen geven?
- Heel Keulen zou het zien; bewaar dat maar voor t'huis.
- Maar ik wou zoo graag.
- Daar heb je mijn hand, maar heel ongemerkt, hoor. Louis boog zich om iets van den grond op te rapen dat niet gevallen was en maakte een niet te bescheiden gebruik van het verkregen verlof.
- Als wij nu nog schrijven willen aan nicht, wordt het tijd, zeide Lina hardop.
- O, ja; we moeten nog schrijven, sprak Dorothea, die ook geheel tot bedaren was gekomen, dank zij de overredingskracht van Pieter Botwater.
- Laten wij dat elk op onze eigen kamer doen; hier zou er niets van komen, wij zouden te veel praten.
- Ik geloof ook, dat het nu tijd is om een einde aan den dag te maken, was het advies van Botwater. Wij hebben een vermoeiende reis gehad en morgen wacht ons weder een lange tocht.
- Den brief zal ik morgen vroeg aan den concierge geven, zal ik den uwen dan komen halen? vroeg Louis.
| |
| |
- Zeker niet, zeide Dorothea, het woord voor Lina opnemende. Wij zullen er zelf wel voor zorgen.
- En als ge u verslaapt?
- Daar zal ik wel op passen.
- Laat ik dan zóó doen: ik kom morgen langs uwe kamer; klop driemaal; dan steekt gij uw brieven onder de deur door. Dat gaat best.
En om te toonen dat het best ging, haalde Louis een brief uit zijn zak en stak dien onder de deur door.
- Ik weet niet waar die aardigheden voor zouden dienen; in een hotel schelt men een knecht en geeft hem den brief, sprak Botwater met een aplomb of hij zijn halve leven in hotels had gelogeerd.
- Juist, mijnheer Botwater, en de knecht steekt den brief in zijn zak en gebruikt de postzegeltjes voor zijn eigen correspondentie.
- Ik heb geen Duitsche postzegels, zeide Lina.
- Nu dan is 't nog meer zaak, dat ik den brief kom halen. Vóór zevenen, dames, kom ik langs en als ik twee witte puntjes papier zie, haal ik ze naar mij toe, plak op uw brieven de postzegels en bezorg ze bij den concierge.
- Mag ik u al vast de kosten van een postzegeltje restitueeren, zeide de ambtenaar, die, nu het twaalf en een halve cent gold, terstond bereid was om te betalen.
- Heel vriendelijk, maar ik heb toch niets aan die dingen, als we weer in Holland zijn.
Men nam afscheid. De dames behielden met elkaar dezelfde kamer en de heeren zochten elk de hunne op.
Dat Dorothea en Lina het gesprek, waarin zij door het binnenkomen van Botwater gestoord werden, nog een poos voortzetten, spreekt van zelf: daarvoor waren zij dames. Maar zij waren beschaafde, wèl opgevoede dames en zeiden elkander precies wat zij op het hart hadden, maar in de fijnste, scherpste vormen om te eindigen met eene verzoening zoo hartelijk of zij haar geheele leven duren zou. Daarop schreven zij beiden hare brieven, Lina aan hare
| |
| |
nicht, Dorothea aan de oudste dienstbode van haar broer.
Botwater legde zich ter ruste met het heerlijk bewustzijn, dat dit de laatste nacht was, dien hij ‘in den vreemde’ doorbracht. Louis schreef eveneens een recht hartelijken brief aan zijne ‘tante’ die vol was over Lina en toen die af was, schreef hij nog aan deze een briefje dat, schier zonder dat hij het zelf wist, den vorm aannam van een vers. Alle logés sliepen reeds, toen de Tonnette zich op de springveeren matras wierp en lachend insliep.
Gelukkige tijd, dat men nog lachen kan, als men zich te slapen legt!
Den volgenden morgen vóór zevenen kleedde hij zich vluchtig aan om de brieven te halen en met de zijne te bezorgen.
Voor no. 31 hield hij stil en luisterde, of hij al was het dan ook maar de ademhaling van Lina kon hooren. Hij neuriede heel zacht:
‘Ich bin der kleine Postillon.’
en achter de deur klonk heel zacht:
‘Das schwarze Wald bereiste ich schon.’
't Was Lina's stem!
Louis raakte met de nagels de deur aan, en onmiddelijk daarna hoorde hij ook hetzelfde geluid aan de andere zijde. Onder de deur lagen de brieven. Hij streek met de vingers tikkend naar beneden en aan de andere zijde volgden de vingers van Lina en toen hij de brieven wilde grijpen, verdwenen de puntjes. Daarna kwamen zij weer te voorschijn, maar toen hij ze vast greep, verdwenen zij weder.
— 't Wordt te laat, zei de hij fluisterend, terwijl hij zijn eigen brief aan Lina over den drempel schoof. Toen hoorde hij aan de binnenzijde een zeer licht tikken in de richting van den knop der deur als of een muis er langs liep en... de deur ging open en eene kleine hand kwam er door heen met eenige brieven.
Louis greep de hand en drukte er een kus op, maar dadelijk vielen de brieven op den grond, en verdween de
| |
| |
hand, terwijl de sleutel bijna onhoorbaar in het slot werd omgedraaid.
Het was de brief van Dorothea aan hare dienstbode, die van Lina aan hare nicht, maar bovendien nog een couvert met een portret er in en om dat portret was een blaadje papier gevouwen met dezelfde hand geschreven als het briefje aan nicht de Tonnette.
Wat daar in dat briefje stond laat zich wel gissen. Een onzijdig lezer zou zeggen: ‘niets’; maar voor Louis was dit het kostbaarste handschrift, dat hij ooit in zijn bezit had gehad en hij las het wel tienmaal, even als Lina het vers van buiten kende, toen zij dien morgen elkander in het openbaar weder ontmoetten. Van elk oogenblik, dat Botwater en Dorothea hen niet hooren konden of niet op hen letten, maakten zij gebruik om het gebeurde van dien morgen te bespreken, dat in beider oog een interessant avontuur was en over den inhoud te praten van het briefje en het vers, dat de schrijvers bleken minder goed te kennen dan de lezers.
Zeer kinderachtig voor ‘menschen’ van drie en twintig jaar, maar er zijn tijdperken in het leven, dat iemand erg kinderachtig kan zijn. Zelfs Botwater en Dorothea ondervonden het.
|
|