| |
| |
| |
XI. Het beleg wordt opgebroken, maar de vesting toch genomen.
Henriette had aan Lina stellig beloofd, dat zij haar niet alleen zou laten met Anasthase. Maar toen het reisgezelschap op het terras was gekomen, zocht Lina vruchteloos met de oogen hare vriendin. Henriette was blijkbaar uit het gewelf komende een anderen kant ingeslagen. Misschien zou Lina zijn omgekeerd om haar te roepen, maar het prachtige panorama, dat het terras aanbiedt op de Rijnlanden, de Neckar vallei en het gebergte, greep haar zoo overweldigend aan, dat zij haar toestand vergat en werktuigelijk met Van Sterren medeging, die naar de steenen balustrade haar geleidde.
- Hier is schaduw, sprak de musicus en hij voerde zijn nichtje in een dier luchtige kleine steenen kamertjes, spelonken, indien men ze zoo noemen kan, aan het uiteinde van het terras, door wier opening men een onbelemmerd uitzicht geniet op de verschillende deelen der wonder-schoone streek.
Hij had zijn binocle uitgehaald, die hij aan Lina overhandigde en terwijl zij in beschouwing verdiept stond, sprak hij.
- Me dunkt, Lina, dat die mooie natuur u ook vatbaar moet maken voor de edele gewaarwordingen van 't hart. Ik behoef u wel niet te zeggen, dat ik om u alleen naar het Schwarzwald ben gekomen. Ik hoopte daar de gelegenheid te vinden u te zeggen wat ik voor u gevoel; maar de omstandigheden en uw plotseling vertrek hebben mij gedwongen dit tot nu toe uit te stellen. Lina ik heb u lief en het zou mijn hoogste streven zijn u gelukkig te maken.
Lina Ochten had den binocle voor de oogen gehouden,
| |
| |
maar zij zag niets; zij hoorde slechts hetgeen zij reeds eenige dagen gevreesd had te moeten hooren en dat zn zoo gaarne voorkomen had, omdat haar antwoord geen ander kon wezen dan eene weigering. Maar welke reden zij daarvoor zou opgeven, wist zij zelve nog niet, zij had altijd maar gehoopt, dat zij zoo gelukkig zou zijn om aan de formele declaratie te ontsnappen en had daarom, zooveel zij vermocht, steeds alle middelen aangewend om niet met Anasthase alleen te zijn.
Thans was Henriette hare belofte niet nagekomen; met opzet, of misschien overgehaald door hem, of wel door een ongelukkig toeval had zij juist op het gevaarlijke oogenblik haar alleen gelaten.
Anasthase had Henriette niet overreed, maar het was toch ook geen toeval dat zij juist thans hare vriendin alleen liet. Zij had haar plan, maar om dit ten uitvoer te kunnen brengen, moest Van Sterren eerst de kleine operatie ondergaan, waartoe hij zich moest aanbieden. In den kelder, bij het vat, had zij reeds bespeurd, dat bij met zijne verklaring gereed was; maar zij moest hem gelegenheid geven haar vormelijk te uiten en haar vrouwelijk doorzicht had haar doen beseffen dat, na het voorspel in het gewelf, het terras uitnemend geschikt was voor de voorstelling zelve en zeker ook voor de finale, waarop zij wachtte.
Daarom had zij zich ter zijde gehouden. Op een afstand sloeg zij het tweetal gade, dat haar meer belang inboezemde dan het schilderachtige panorama. Zij zag hoe hij haar in een der spelonken alleen had, en, al verstond zij zijne woorden niet, uit zijn houding en gelaat begreep zij, dat het oogenblik was gekomen.
Maar wat zou Lina doen? Die hield nog altijd den binocle voor hare oogen en stond met het gelaat van Anasthase afgewend. Daar nam zij den binocle weg en zag hem aan; zij zeide iets. Wat? Als zij hem de hand gaf, was het in orde - voor Lina althans, maar niet voor haar, Henriette Rimini. Maar de hand werd niet uitge- | |
| |
stoken; ja toch... zij gaf hem zijn binocle terug; zij wilde heengaan; Anasthase trachtte haar door woorden terug te houden; hij sprak met vuur. Zou zij? Neen - Ja - hij wilde hare hand grijpen....
- Heb ik niet het genoegen jufvrouw Rimini te zien? klonk haar op eens in het oor en naast haar stonden drie jongelingen, alle drie zoo heerlijk jong, dat Botwater en Van Sterren plotseling oude heeren werden in het oog van haar tot wie die woorden waren gerigt.
- Om u te dienen. Wie heb ik de eer?
- De Tonnette, student te Leiden. Ik heb zeker het voorregt niet, bij u bekend te zijn. U zult u misschien onze ontmoeting niet zoo goed herinneren als ik, op wien zij een blijvenden indruk heeft gemaakt.
Hij sprak toen van het voorgevallene in de Schoolstraat en wist er zoo vleiend Dorothea en Henriette in te betrekken, dat dezen er zich door gestreeld voelde.
Toen verzocht hij het genoegen te mogen hebben haar zijne reisgenooten voor te stellen: de heeren van Hellingen en de Jong, beiden even als hij, studenten te Leiden, die er grooten prijs op zouden stellen met de dames Rimini kennis te maken...
Mocht Henriette eerst niet gesticht zijn over de stoornis, het voornaamste wat zij weten wilde, wist zij toch en door drie studenten te worden aangesproken, was eene gebeurtenis, die niet dagelijks eene dame ten deel viel, vooral niet door jongelui die er zoo krachtig en zoo quite chique er uit zagen, gelijk zij half engelsch, half fransch zou uitdrukken.
De heeren Van Hellingen en de Jong zetten dadelijk een gesprek op, dat voor Henriette zeer interessant was.
Louis had hun, uit den Haag teruggekeerd, niet alles verteld, maar toch met de openhartigheid, zijn leeftijd eigen, iets laten doorschemeren van het doel zijner plotselinge reis. Twee zijner clubgenooten hadden aanstonds besloten met hem mede te caan als getuigen, zeiden zij, als paranimfen; en
| |
| |
op reis waren zij de fil en aiguilte achter de waarheid gekomen. Maar jongelui zijn discreter dan meer ouderen; hunne geheimen zijn geheimen waarmede de wereld niets te maken heeft. Over tien of twintig jaar zouden zij er misschien met anderen over spreken, voor het oogenblik behoefde Louis niet te vreezen dat iemand, wie ook, vernemen zou, waarom hij op reis ging.
Toen hij voor het slot te Heidelberg bij het uitstappen Lina en haar reisgezelschap herkend had, hielden zijne vrienden niet op of men moest terstond de campagne openen. Uitstellen en dralen kon niet baten; Louis liep gevaar, dat hij haar uit het oog verloor en wat zou hij dan beginnen?
Schoorvoetend had hij toegegeven; zij hadden hem bijna gedwongen om met hen mede te gaan naar het terras, en daar hadden zij hem vooruitgedrongen naar Henriette, om die geavanceerde stelling in te nemen Toen hij eenmaal in het vuur was, kreeg hij zijn moed terug en nadat het bastion Henriette was genomen, moest het bastion Dorothea vermeesterd worden om dan den aanval op de vesting Lina zelve te wagen.
Zij behoefden echter niet zelven zich in beweging te stellen om het bastion Dorothea aan te grijpen; die naderde zelve, maar met een ander bolwerk bij zich; de heer Pieter Botwater in zijn deftig zwart gewaad. De witte das droeg hij niet meer, sedert Dorothea bezit van hem genomen had.
Toen Dorothea hare zuster omringd zag door een drietal jongelui, blijkbaar Hollanders, had zij terstond haar galant er heen willen brengen. Botwater meende echter, dat zijne waardigheid vorderde, dat zij naar hem toekwamen; maar Dorothea voorzag de mogelijkheid, dat dit niet gebeuren zou en de eerste gelegenheid om zich als geëngageerd aan landgenooten te doen voorstellen, dan misschien verloren zou gaan.
- Ik geloof Pieter, dat wij verplicht zijn onze zuster niet alleen te laten met jongelui.
| |
| |
Pieter had er nog niet veel zin in. Hij was volstrekt niet beschroomd, maar hoe aangenaam Dorothea het vinden mocht om als de aanstaande mevrouw Botwater bekend te worden, hij was minder ingenomen met het denkbeeld om als verloofd, dus vermoedelijk verliefd, te worden voorgesteld aan jongelui wier vader hij kon zijn. Bovendien was hij ten volle overtuigd van het voordeel dat in de oogen van dames jongelui boven mannen van leeftijd hebben en zoo hij nog geenerlei rechten had op jufvrouw Rimini, hij verkeerde reeds in de eerste phase van het echtgenootschap en was jaloersch.
- We moeten maar zien, dat we ze zoo spoedig mogelijk kwijt raken, zeide hij, langzaam opwandelend in de richting van Henriette.
- Och, waarom, als het nette jongelui zijn! Dat geeft nog iets vroolijks.
- Ik houd niet van die uitgelatenheid in het publiek.
- Stil maar, mannetje, sprak Dorothea, met haar liefsten glimlach, hoe meer leven zij maken, zoo veel te meer rust hebben we zamen.
Die woorden gingen gepaard met een vertrouwelijk drukje op zijn arm en Botwater was reeds zoo goed als verzoend met den toestand. Over tien jaar zou mevrouw Botwater hem misschien zijn arm bont en blauw kunnen knijpen zonder dat een argument van haar eenigen ingang vond; maar als men acht dagen geëngageerd is, is de kleinste dosis voldoende.
Bij het viertal gekomen, had de officieele voorstelling plaats. De jongelui waren voor Dorothea even ‘charmant’ als voor Henriette, maar toen zij haar engagement vernamen, eerbiediger, gelijk het betaamt tegenover dames die haar kandidaats in het huwelijk hebben gedaan.
Daar kwam eindelijk ook de vesting zelve, Lina Ochten in haar bevallig reistoiletje met een gelaat dat de sporen droeg van de agitatie, door het gesprek met haar neef te weeg gebracht. Naast haar, op twee el afstand, schreed de
| |
| |
heer Anasthase voort met een gezicht, waarop Henriette alles las, maar de drie jongelui niets anders lezen konden, dan dat die heer erg het land scheen te hebben.
Er bestond daarvoor ook wel eenige reden. Lina had hem verzekerd, dat zij veel achting voor hem had, maar volstrekt de genegenheid niet, die men iemand moet toedragen om hem tot man te nemen, en toen Anasthase zijn vertrouwen had uitgesproken, dat die wel komen zou met den tijd, had zij onbewimpeld gezegd, dat hij te oud was voor haar om daarop te wachten. Aan de ontboezemingen van vurige liefde, welke daarop volgden, had zij een einde gemaakt, met de opmerking, dat mijnheer Van Sterren toch niet verlangen kon, dat zij hem zou huwen alleen omdat hij haar lief had; dat een eerste vereischte was, dat ook zij hem zou liefhebben. En dat was het geval niet. Het speet haar erg dat hij zich met dingen gevleid had, die niet te verwezenlijken waren, maar een huwelijk moet geen offer zijn voor een van de partijen.
Zij wist zelve niet hoe zij aan al die mooie woorden was gekomen; maar menschen, die in levensgevaar verkeeren, leggen eene kracht aan den dag, die zij zelven niet wisten, dat zij bezaten; zoo had ook Lina, in dezen strijd voor haar geluk, argumenten gevonden, die zij vroeger nooit overwogen had.
Anasthase had de volle laag ontvangen. Hij had een refus gekregen, waarvoor geen hooger beroep meer bestond.
Was hij zelf ten prooi aan een gevoel van spijt en wrevel, meer nog dan van smart, - want hij had zijn nichtje niet ten huwelijk gevraagd omdat hij ze zoo lief vond, maar omdat zij eene rijke partij was - ook bij Lina klopten alle aderen en trilden alle zenuwen. Zij had het liefst zich in een donkere kamer teruggetrokken en daar uitgeweend, om haar hart lucht te geven: tranen zijn nog het beste middel om zenuwen tot bedaren te brengen. Maar hier in het openbaar, op het terras vóór het Heidelbergerslot, met al die menschen om zich heen, moest zij zich goed houden.
| |
| |
Straks zou zij misschien gelegenheid hebben om met Henriette te spreken. Al kon zij die niet alles vertellen, zij gevoelde dat zij niet langer aan zich zelve kon blijven overgelaten, zij moest met iemand praten, over wat dan ook. Als Henriette er nu maar was! Het onderhoud met Anasthase had haar zoo geheel vervuld, dat zij schier buiten staat was om te onderscheiden wat rond haar was of gebeurde.
Daar herkende zij toch Henriette aan de groote linten op haar hoed; zij was met anderen, met Dorothea en Botwater en....
Ja hij was het; dezelfde die haar gegroet had bij het binnenrijden van het slot.
Toen zij hem bij den ingang had gezien, voelde zij reeds aan haar hart, dat deze ontmoeting niet uitsluitend aan het toeval was te wijten, maar in verband moest staan met den geheimzinnigen brief van tante. Zij was er mede vervuld geweest toen zij in het keldergewelf werktuigelijk naar het vat keek en de uitlegging aanhoorde. Zij verbeeldde zich nu, dat de onbewuste herinnering aan hem haar het afdoende, stellige antwoord aan haar neef Van Sterren had ingegeven; dat zij aan hem de kracht te danken had, die haar in 't gevaar zoo zeer te stade was gekomen.
Wat zou hij zeggen? wat zou zij antwoorden? O, tante had haar nooit dien brief moeten schrijven! Zou hij er iets van weten? Och was zij maar honderd uren van hier - en toch was zij blijde geen honderd uur van hier te zijn, maar hem nu eens op eene andere wijze te zien en te hooren dan dien morgen in de Schoolstraat, toen hij zoo dwaas op dat kozijn van een winkelraam zat. Hij zag er nu heel anders uit en zijne stem klonk ook heel anders, toen hij haar naderde en met een diepe buiging zeide, dat hij het alleraardigst vond haar hier te mogen ontmoeten.
Hij bloosde en Lina bloosde ook, en antwoordde met bevende stem, dat zij dit ook niet had kunnen verwachten.
Daar zou het gesprek mede geëindigd zijn, als de paranimfen niet waren te hulp gekomen. Van Hellingen ver- | |
| |
zekerde dat bergen en dalen elkander niet ontmoeten, maar menschen wel; en de Jong vroeg of zij het hier ook niet mooier vond dan in de achterkamer van de Merkenbeeken Waar hij haar den vorigen winter had ontmoet.
Het gesprek werd algemeen; alleen neef Anastbase had zich teruggetrokken, alsof hij niet tot het gezelschap behoorde en hij had ook geen plan meer om er zich bij te voegen. Men zegt dat menschen, die het slachtoffer van een spoorwegramp zijn, zoo geheel hunne zinnen verliezen, dat zij bij het verminkte lijk van een dierbaren bloedverwant zoeken naar een handkoffertje of paraplui. Zoo hield ook Anasthase zich niet met den toestand van zijn eigen gemoed bezig maar dacht hij slechts: ‘ hoe goed dat ik op den bok zal zitten’, alsof dit de hoofdzaak was in de geheele gebeurtenis.
Hij begreep echter dat hij zijn reisgezelschap thans niet plotseling verlaten kon. Men zou dan alles begrijpen en Van Sterren verbeeldde zich, dat men thans nog niets begrepen had.
De heer Botwater zeide dat de dames nog het park eens wilden zien. Van Hellingen verklaarde, dat dit ook hun plan was en vroeg verlof om mede te gaan; hij en de Jong wandelden, elk aan eene zijde van Henriette en Lina, die gearmd liepen, Louis voegde zich bij Botwater en Dorothea. Anasthase scheen nog geheel verdiept in de beschouwing van het panorama.
- Mijnheer Van Sterren schijnt nog niet te kunnen scheiden, merkte De Jong op. - 't Is immers Anasthase Van Sterren?
- Ja, zeide Henriette, Wij hebben hem op reis ontmoet; hij is op weg naar Parijs, maar wilde het Heidelbergsche panorama nog eens zien.
- Nu, hij laat zich dan ook niet onbetuigd, sprak van Hellingen.
- Hij is aan eene compositie bezig, geloof ik, antwoordde Henriette, en kunstenaars moet men niet storen als zij aan hun arbeid zijn.
| |
| |
Lina's arm drukte op dien van haar vriendin, als stilzwijgenden dank voor hare hulp.
De beide dames zagen elkander aan, even, zeer even slechts, maar die enkele blik was voldoende om elkander volkomen te begrijpen.
- Dat kunt u niet meenen, zeide van Hellingen, die op die vraag, welke hij Henriette op dat oogenblik deed, een antwoord kreeg, dat er volstrekt niet op paste, want geen dame zal toch op de vraag of zij veel aan muziek doet, zeggen: morgen waarschijnlijk.
- Ja, toch, wezenlijk; ten minste het is ons plan morgen af te reizen, niet waar, Lina?
Lina was ook met hare gedachten afwezig; zij had eenige woorden opgevangen van Botwater aan Louis over tante de Tonnette, en zij trachtte te raden wat er gezegd was; en of de Tonnette eerst met Botwater spreken wilde over zaken, die dezen toch volstrekt niet aangingen.
Het was een wandeling, die van allen eene gymnastie van den geest vorderde, welke bijna de krachten te boven ging. De hoofd-ambtenaar vernam, dat die student de Tonnette een neef was van zijne erftante, wat zijne- erfenis in groot gevaar bracht. Hij moest zich echter goed houden tegenover het jonge mensch en zijne aanstaande vrouw. Van Hellingen en de Jong voelden, dat zij slechts dienst deden en de dames meer uit beleefdheid met hen spraken, maar met andere gedachten waren vervuld; welke wisten zij niet. Lina begreep niet, waarom Louis bij Botwater bleef; de ware reden, dat hij niet durfde, kon zij niet onderstellen; en Louis zon vruchteloos op een middel om de verloofden te verlaten en zich bij de twee andere dames te voegen; maar hij vond het niet en hij wilde het ook niet vinden, omdat hij dan bij Lina zou wezen, waartegen hij even sterk opzag, als hij er naar verlangde. Henriette was vol van hetgeen zij uit den blik van Lina gelezen had en peinsde hoe zij haar doel zou bereiken, terwijl zich de vrees van haar meester had gemaakt, dat, wanneer zij weder op het
| |
| |
terras kwamen, Anasthase zou zijn verdwenen en zij in het hotel een briefje zouden vinden, dat hij naar Parijs had moeten vertrekken.
Maar alle dingen kwamen teregt. De smalle paden scheidden wat gescheiden wilde wezen, en voegde zamen wat elkander zocht, en van Hellingen en de Jong waren een paar verstandige en welwillende bondgenooten. Toen zij op het Terras terugkwamen, wandelden Botwater en Dorothea zamen, en Henriette Rimini met de heeren de Jong en van Hellingen, en Lina met Louis, terwijl de heer Anasthase Van Sterren met een paar Duitschers in gesprek was.
Onder weg hadden de jongelui het plan gemaakt, om over den Wolkenkur terug te keeren. Eerst was Botwater daartoe niet te bewegen; maar de dames hielden aan: te Heidelberg geweest te zijn, zonder den gewonen toer te maken, was een schending der plichten van eiken toerist. De heer Van Sterren, die voor den vorm zich even bij het gezelschap voegde, excuseerde zich eerst, maar de studenten boden hem een plaats in hun rijtuig aan, en daar hij zich tegenover zijn neef en de Rimini's niet wilde verraden, nam hij eindelijk de uitnoodiging aan. De Jong was een der ijverigste leden van Sempre, die ‘blaakte’ voor muziek en het zeer op prijs stelde met Van Sterren zamen te zijn. Hij liet hem dan ook niet meer los; maar in zijne tegenwoordigheid werd er zelfs niet in de verste verte gezinspeeld op jufvrouw Ochten, in verband met de Tonnette's plannen.
Op den Wolkenkur vertoefde men een poos om het uitzicht te genieten. Anasthase en Lina zagen elkander bijna' niet, slechts een enkel woord werd, als het volstrekt noodig was, tusschen hen gewisseld, maar zijne tegenwoordigheid gêneerde Lina toch; zij wilde den schijn van coquetterie vermijden en moest zich dus inhouden tegenover de Tonnette, die zijne uiterste pogingen aanwendde om dat vormelijke en stijve bij haar eenigzins te doen verdwijnen. Van Hellingen en de Jong vonden haar saai, maar dat ze mooi was, konden zij niet ontkennen.
| |
| |
Hun oordeel werd echter geheel gewijzigd toen zij in het Victoria Hotel met de Rimini's en Botwater op het terras hadden plaats genomen. Zij logeerden in een ander hotel, maar zij hadden Van Sterren afgezet en daar het terras zulk eene gezellige rustplaats aanbood na den tocht, waren zij daar gebleven, want de Riminietjes hadden gezegd, dat zij er ook nog een poos zouden komen. Natuurlijk was Lina en Pieter Botwater er bij, maar Van Sterren was niet verschenen. Die werkte aan zijne compositie, om den indruk van de ruïne niet te doen verflauwen.
Botwater was eerst niet erg in zijn humeur; studenten drinken wel veel bier, maar hij kon ze toch op het terras van het Victoria Hotel geen bier schenken; dat gedoogde zijn fatsoen niet; en als hij wijn schonk, dan kwam dit nog al duur uit. Die jongelui zagen er ook uit, of zij het niet bij één flesch zouden laten.
Maar zijne bezorgdheid verdween spoedig toen Van Hellingen verzocht de eer te mogen hebben de dames een glas wijn aan te bieden. De gebruikelijke weigering volgde, maar daarna ook de onderwerping en na Van Hellingen eischte de Tonnette zijne beurt en na Tonnette de Jong. Botwater kwam niet aan de beurt, want die jongelui hadden eene gemakkelijkheid in het bestellen, waartegen hij niet was opgewassen: de flesch stond er al vóór dat de hoofdambtenaar er nog in geslaagd was de aandacht van een kellner te trekken.
En nu was Lina geheel anders dan zoo straks. Zij praatte zoo vroolijk en opgewekt; ‘zij had zoo'n pleizier in haar leven,’ dat de Riminietjes zelven moesten erkennen dat zij Lina nog niet zóó gezien hadden. Maar de jongelui waren dan ook wel geschikt om sluimerende geesten op te wekken en een goed glas wijn na een vermoeienden dag werkte mede om de stemming te verhoogen. Dorothea werd eenigzins pathetisch; Henriette liet zich het hof maken en moedigde de jongelui aan door woord en blik. Soms waagde zij zich wel wat ver en moest hare oudere zuster haar een onmerk- | |
| |
baren wenk geven, en Lina dacht er niet aan, dat zij eigenlijk met Louis alleen zat te praten. Het was of zij hem al jaren gekend had.
Er was een menagerie op een der onbebouwde terreinen in de stad opgeslagen en het gesprek was op de wilde dieren gevallen. Henriette vertelde in verband daarmede van een tijgerjacht door haar broer, waarvan zij het verhaal van hem zelven had en toen kwam het op de vraag of men ook den moed zou hebben om aan een tijgerjacht deel te nemen. De tijgers waren ver af en de moed dus vrij groot. Pieter Botwater vond daarin eene aanleiding om in bedekte termen te zinspelen op eene zaak van eer die hij nog geen acht dagen geleden had gehad met een pruissich kavallerie officier: als het gevaar dáár was, vond men ook wel den moed om het onder de oogen te zien. Terwijl hij dit in vertrouwen zat mede te deelen aan Van Hellingen, zeide Henriette, tot de Jong dat een tijger toch ook zoo verschrikkelijk niet zou zijn, als men hem niet tergde en zij voerde als voorbeeld aan, dat in den regel in zijne nabijheid de pauwen gevonden werden.
De drie jongelieden en zelfs Botwater zagen haar met de grootste verbazing aan.
- Is dat dan niet waar? vroeg zij.
- Ja zeker... ten minste men zegt het.
-Waarom ziet ge me dan zoo aan?
De dames Rimini waren de eenigen in den Haag, die haar bijnaam niet kenden!
In het oogenblik van stilte dat hierdoor ontstond hoorde men Louis de Tonnette tot Lina zeggen:
- Neen de uwe is te klein, en hij mat zeer voorzichtig de breedte van Lina's hand, die er zich zoo weinig tegen verzette, als of het een wetenschappelijk onderzoek gold.
Zij hadden, naar aanleiding der wilde beesten-quaestie, Schillers ballade besproken en de Tonnette had de stelling verkondigd dat de ridder, die den handschoen der dame uit het perk der verscheurende dieren had gehaald, nooit
| |
| |
er in geslaagd zou zijn om den haren te vatten, of zelfs maar te zien, want die was te klein, en tot staving van zijn beweren had hij wel hare hand moeten meten.
Nu stelde De Jong de thesis dat de omvang van de hand in bepaalde verhouding stond tot de lengte. Van Hellingen, die in de philosophie studeerde vervormde aanstonds een adreskaart van een hotel tot een maatje en Henriette en Lina onderwierpen zich aan de operatie terwijl Botwater gracieuselijk de kaart werd aangeboden om ook Dorothea's pols en palm te meten. Hij vond zich zelven belachelijk, maar hij durfde toch niet weigeren. Hij had a gezegd en had zich geëngageerd en nu moest hij ook, na b en c en d enz. gezegd te hebben, al de letters van het alphabet der verloofden laten volgen,
Spoedig waren er drie maatjes: Henriette liet zich geduldig passen en de Jong maakte er verzen bij, terwijl Van Hellingen de berekeningen opschreef en regels van drieën maakte, waarbij hij zich allerlei berekeningen veroorloofde, die er niet bij te pas kwamen. En onderwijl verzekerde Louis aan Lina, dat hij die hand altijd wel zou willen vasthouden, waarop Lina zeide, dat zij die veel te veel noodig had. En toen Louis vroeg, waarvoor zij die dan beter kon gebruiken dan om ze te laten rusten in de zijne, antwoordde zij maar zonder haar terug te trekken, dat zij hare nicht moest ter zijde staan.
Toen vertelde de Tonnette haar, dat hij voor haar een brief van hare nicht met stukken van waarde had medegekregen. Lina wilde het niet gelooven. Louis bood aan ze te gaan halen, maar zij zeide dat het morgen tijd genoeg zou wezen: zij reisden toch niet af voor tien ure.
- Zou ik mee mogen reizen? vroeg Louis bijna onhoorbaar.
- Zeker niet, je zoudt er je reisje aan moeten geven en wat zouden je vrienden wel zeggen!
- Dat ik groot gelijk had; dat het heele Schwarzwald niet zooveel waard is als Lina Ochten.
| |
| |
- Heel galant, zeide Lina, bij gaslicht en het ruischen van een fontein en een goed glas wijn...
- Spot niet, Lina, ik meen het ernstig.
- Eerst moet ik uw legitimatie papieren zien, mijnheer de Tonnette, sprak zij schijnbaar schertsend.
- En als die in orde zijn.
- Ik ben te veel aan nicht verschuldigd om niet te doen wat zij verlangt, sprak Lina en trok hare hand terug, maar zij kon het niet helpen dat zij even de zijne drukte.
De heer Botwater vroeg of de dames het niet wat koel begonnen te vinden; de dames vonden het niet, maar zij geloofden toch ook, dat het tijd werd, welke meening de Jong bestreed door nog een flesch open te trekken. Hij verzocht verlof om den heer Botwater en mejufvrouw Rimini een enkel woord toe te spreken.
Botwater stond op; - Kom, kom, meneeren, geen gekheid; denk dat we omringd zijn van menschen, die naar ons kijken.
- Ik beloof u, zeer zacht te spreken, zeide de Jong onderworpen.
- Och, Pieter, als mijnheer nu graag wil, fluisterde Dorothea en drukte Botwater zacht op zijn stoel terug.
- Ik zal maar blijven zitten, begon de Jong, ofschoon mijn hart mij met onweerstaanbare stem toeroept: van uwen zetel! om hulde en eer en lof te brengen aan hen, die zoo kort geleden, bijna zou ik zeggen, slechts enkele oogenblikken geleden, elkander de belofte hebben gedaan, van nu af alleen voor elkander te leven.
Nadert de ernstige Hymen met haar fakkel, die het leven met vollen glans verlicht, de symbool van Amor is de blinddoek, die wijst op inkeer in ons zelven, op het geluk dat men vindt in eigen gemoed. Op welken afstand Hymen Amor volgt, daarover beslissen de Parken, maar in afwachting van haar beschikking schenkt Amor u de vreugde, het zalige genot, dat hij alleen weet te verschaffen. Aan de pas verloofden wijd ik dit glas, moge
| |
| |
hun geluk in harmonie zijn met de weldadige stemming die deze oude vurige rijnwijn den menschen schenkt en hun besluit hun evenmin berouwen als goede wijn treurige herinneringen opwekt bij hen, die hem in ruime mate geplengd hebben. Met gerustheid ledig ik dan ook deze kelk tot den bodem op het heil der jongverloofden.’
Deze bombastische improvisatie werd in de stemming van het oogenblik zeer welsprekend gevonden; en noch Botwater noch Dorothea, die bescheiden voor zich zagen, merkte op, dat De Jong onafgebroken den blik gevestigd hield op Louis en Lina, die van hunne zijde niet wisten waar zij zich ‘bergen’ zouden. Althans Lina niet. Louis vond zijn vriend De Jong geducht brutaal om den zegen uit te spreken voor de verbintenis was gesloten.
- Denkt je dan dat ik niet heel goed heb gezien, dat de zaak in orde was, zeide de Jong toen zij eindelijk op de kamer in hun hôtel waren gekomen en nog een poosje napraatten.
- Maar ze heeft geen ja gezegd, zeide de Tonnette, aarzelend, om van zijne vrienden te vernemen, wat hij eigenlijk zelf ook zeer goed wist, dat zij veel meer had gedaan dan ja gezegd en even ingenomen met hem was, als hij verliefd was op haar.
- Als ze neen zegt, luidde het oordeel van Van Hellingen, moet ge ze doodschieten, want zulk eene houding zou geen coquetterie meer zijn, maar onbeschaamdheid.
Die krasse uitdrukking had de beide vrienden bijna nog twist doen krijgen, maar De Jong maakte de zaak duidelijk en men dronk nog een flesch op de verzoening, waarvoor de Tonnette het beste merk bestelde dat in het hotel voorhanden was.
|
|