Het testament van mevrouw De Tonnette
(1882)–Gerard Keller– Auteursrechtvrij
[pagina 147]
| |
Anasthase ontslagen wilde zijn, moest zij of hem ronduit zeggen, dat zij er niet van gediend wilde wezen, of vertrekken vóór hij teruggekeerd was. Het eerste was moeielijk, want zij kon Van Sterren toch geen blauwtje laten loopen vóór hij haar vroeg, en dit zou hij wel uitstellen tot hij met haar op reis was. Het laatste was ook aan bezwaren onderworpen: Een jonge dame kan maar niet van elke reisgelegenheid gebruik maken; zij moest berekenen hoe laat zij aankwam in de plaats, waar zij overnachten kon; niet alle treinen pasten haar dus. Bovendien zouden de Rimini's haar niet laten gaan. Het was den volgenden morgen vroeg, aan de bron, dat zij tegenover Emilie er over begon. Nicht verlangde naar haar: zij deed beter, hoe eerder hoe liever naar huis terug te keeren. - Maar uw tijd is nog niet om; uw nicht heeft u drie weken gegeven, en 't is op zijn best veertien dagen, sprak Emilie. - Nicht is zoo oud, en zij is zoo gewoon aan mijn gezelschap. Wezenlijk, ik mag niet langer blijven. - Vertel mij eens openhartig, Lina, zeide Emilie op gemoedelijken toon: is er iets gebeurd, wat u hindert? – Mij! - Ja, lieve meid, je moet het niet kwalijk nemen, maar mag ik eens gul weg je een vraag doen? - Zeker. - Hadt je niet gedacht, dat mijnheer Botwater om uwentwil hier was gekomen?... Neen, ontken het niet, hij heeft het zelf genoeg doen blijken, en dat hij nu Doortje gevraagd heeft, moet je natuurlijk hinderen. - Maar beste Emilie, vindt gij dan dien mijnheer Botwater een man voor mij? - Wel, waarom niet? antwoordde mevrouw Rimini. Hij zal wel de man van Doortje worden. - Hoor eens, Emilie, ik vind het heel gelukkig voor je | |
[pagina 148]
| |
schoonzuster, dat zij hem gekregen heeft, en voor hem, dat hij ze heeft genomen; hij zal een heel lieve vrouw hebben, want Doortje heeft een goed hart en een edel karakter. Zij is ook een jaar of wat ouder dan ik.... wezenlijk 't is een goed paar, en ik ben niets jaloersch van hem. - Dan ga je weg om mijnheer Van Sterren. - Van Sterren? Waarom zou ik voor hem weg gaan? Die gaat zelf heen; hij moet immers in Parijs wezen. Misschien komt hij niet eens terug. Ik weet niet hoe je op dát idée komt. De man heeft geen oogenblik plan op me. Het vuur, waarmede Lina zich tegen de onderstelling verdedigde, dat Anasthase's komst in verband stond met haar onverwacht vertrek, bewees aan mevrouw Rimini genoeg, dat hare gissing juist was. Zij had evenwel geen gelegenheid om haar onderzoek voort te zetten, want andere badgasten voegden zich bij haar, en dit belette Lina ook, aan Emilie het verzoek te doen om over het gesprek te zwijgen. Misschien zou dat verzoek toch niet veel hebben uitgewerkt, maar thans belette niets, dat mevrouw Rimini reeds een uur later aan haar man vertelde, dat Lina Ochten volstrekt naar huis wilde, omdat zij bang was, dat die Van Sterren haar vragen zou, en hetzelfde vernam ook Dorothea, die het weder aan Henriette vertelde. Nooit was Henriette zoo vriendelijk en lief geweest voor hare vriendin Lina dan dien morgen, en zij was de bereidwilligheid zelve, om haar bij het pakken van haar koffer behulpzaam te zijn; want al was de tijd van vertrek nog niet bepaald, nu Lina toch zoo vast besloten was, om spoedig heen te gaan, was het maar zaak alles in orde te hebben. Dan kon zij elk oogenblik besluiten. Misschien ging er wel de eene of andere familie naar Heidelberg, met wie zij zou kunnen meegaan en dan kon zij in één dag thuis of ten minste in Holland wezen, te Arnhem kon zij zeer goed overnachten, als zij 't niet in eens tot den Haag kon brengen. Na tafel opperde Dorothea een ander plan, dat bij haar en Botwater was gerezen, zoo als zij zeide; de waarheid | |
[pagina 149]
| |
echter was, dat zij dezen had overgehaald, zonder zijn verzet in aanmerking te nemen. Pieter Botwater toch had zich voorgenomen zijn vrienden en bekenden op geleidelijke wijze voor te bereiden op de gewichtige gebeurtenis; maar Dorothea vond het veel aardiger om plotseling, zonder dat iemand er iets van vernomen had, in de Tent te verschijnen aan den arm van den fatsoenlijken Botwater, die in de beste kringen converseerde, en, op den minister na, de hoogste was bij zijn departement - ten minste volgens Dorothea Rimini. Dat zij er zoo bijzonder veel prijs op stelde om met hem in het publiek te komen, streelde zijn eigenliefde, en als de een of ander misschien bij zich zelven de toespeling mocht maken op de ‘pauwin’, men zou er dan tevens bij weten, dat, zoo de buit van den tijger verdeeld werd, hij, Pieter Botwater, toch ook zijn deel zou krijgen. Beter ware het altijd, wanneer hij eerst eens zijn engagement kon bekend maken, maar Dorothea had een manier van redeneeren, waaraan hij volkomen ongewoon was. Botwater was zoo ten eenenmale onbekend met de eigenaardigheden van dames, de minste liefkozing, het geringste vleijend woord had dus zulk eene uitwerking op zijn gemoed, dat het Dorothea geenerlei moeite kostte om van haren, in dit opzicht onwetenden aanstaanden echtgenoot, te verkrijgen wat zij wilde en waartegen hij dus volstrekt niet was opgewassen. Toen zij mededeelde dat Botwater besloten had ook naar den Haag terug te keeren, waar zijn tegenwoordigheid dringend vereischt werd, en dat zij hem zou vergezellen om Lina gezelschap te houden, knikte de hoofdambtenaar toestemmend en voegde er zelf bij, dat het plan van hem was en Dora hem ontzaggelijk veel genoegen deed met eveneens haar verblijf aan de badplaats wat te bekorten. De heer Rimini kon het besluit van zijn zuster en aanstaanden schoonbroeder niet afkeuren, - hij had genoeg van Botwater, - en Henriette hoorde het ook met aandacht aan; zonder er zich voor of tegen te verklaren, waarover men zich trouwens ook niet bekommerd zou hebben. Maar ook | |
[pagina 150]
| |
zij maakte haar plan. Ongemerkt pakte zij haar koffer: als het noodig was, zou zij even goed gereed zijn als Dorothea en Lina. Men kon nooit weten, hoe de zaken liepen. En de zaken liepen juist zoo als Henriette vermoed had. De heer Anasthase van Sterren kwam reeds zeer spoedig met een net rijtuigje om de familie uittenoodigen met hem een toer te maken naar de Kniebis. Men kon het rijtuig bij zich houden en wandelen zooveel men verkoos; Het duurde nog lang eer het donker was; bovendien was het volle maan. Botwater had niet veel trek om met zijn neef uit rijden te gaan. - Hij gaf een wenk aan zijne aanstaande en deze excuseerde zich, dat zij nog pakken moest. - Pakken? vroeg van Sterren. Gaat gij dan heen? - Ja, jufvrouw Ochten durft niet langer haar nicht alleen laten. - Gaat nicht Lina ook weg? vroeg Anasthase verwonderd. - Ja om harent wil gaan wij. - Maar gij gaat toch meê, vervolgde van Sterren zich tot Lina wendende. - Onmogelijk. Ik moet ook pakken en nog aan nicht schrijven, dat ik kom; want die houdt niets van verrassingen. De rijtoer met de wandeling, waarop Anasthase zijn hoop gebouwd had, was dus vrij overtollig geworden. Hij hield echter de eer aan zich en de heer Rimini en mevrouw en hunne zuster Henriette zouden gaarne van de uitnoodiging gebruik maken. Zij begaven zich naar binnen om zich te kleeden. Bij de deur riep Henriette: - Och Lina, wil je me even helpen. Lina, die bij Dorothea, Botwater en Van Sterren was achtergebleven, volgde onmiddelijk: zij was blijde, dat dit laatste halve tête-à-tête voorkomen werd. - Je begrijpt, zeide Henriette, toen zij met Lina op | |
[pagina 151]
| |
hare kamer was, je begrijpt dat Van Sterren morgen mede terug reist. - Wat! Heeft hij je dat gezegd? - Er is niets dat hem hier houdt, nu gij heengaat. - Hoe kom je er aan! - Ik heb mijn oogen, en mijn verstand ook. Ik vind het heel aardig voor je; ongestoord kunt ge nu zamen zijn, want Dorothea leeft voor niets anders meer dan voor Botwater. - Maar dat is verschrikkelijk! - Wat voor verschrikkelijks zou daar nu aan zijn?'t Is een heel onderhoudend man, die mijnheer Van Sterren, en zoo'n reisje met je vieren is allerprettigst. Je kunt je nu verbeelden, dat je al zamen je huwelijksreisje doet. - Maar Jet! waar denk-je aan! Neen, je meent het toch niet? - Zeer zeker; waarom zou ik het niet meenen? - En als ik nu... eens... maar hij zal me niet vragen. - Dat zal hij wel. - Hij moet naar Parijs. - Dat geeft hij er aan; hij heeft zelf gisteren gezegd, dat die reis niet zoo noodig was... toe, help me nu gauw, want anders moeten ze op mij wachten, en dan krijg ik weer een uitbrander van Robert. Die ontziet zich nooit, wie er ook bij is. Lina hielp Henriette aan haar toilet, en deze keek in den spiegel en neuriede, alsof zij aan het geheele gesprek niet meer dacht. - Ga jij mee! riep Lina op eens. - Ik? waar naar toe? - Naar den Haag. - Een mooi ding! wat moet ik in den Haag doen; 't is hier veel te prettig. Neen, gaan jelui maar met je viertjes; ge zijt oud en wijs genoeg om met elkaar te reizen. - Dan ga ik ook niet; dan houd ik me ziek. - En Door en Botwater dan? Die kunnen toch niet alleen reizen. | |
[pagina 152]
| |
- Ik bid je Jet, ga mee. - Ik kan niet meer klaar komen. - Ik zal je helpen; ik zal den halven nacht, den heelen nacht des noods, op blijven, maar zorg dat ik niet met mijn neef Anasthase alleen reis. - Vindt ge hem dan zoo naar? - Naar? och neen, maar er zijn andere dingen; ik kan je zoo alles niet zeggen... O Jet ga mee; ik smeek je, ga mee. - Ik heb wezenlijk medelijden met je, zeide de jongste jufvrouw Rimini, maar ik heb nog volstrekt geen lust om naar huis te gaan. Door zou het ook niet prettig vinden... maar weet je wat, ik kan je tot Heidelberg brengen en den anderen dag teruggaan. - Tot Heidelberg? herhaalde Lina, na een oogenblik nagedacht te hebben, waarom niet verder? - Me dunkt dat dit al ver genoeg is. De toon, waarop Jet dit zeide en de blik waarmede die woorden gepaard gingen, waren zoo veel beteekenend, dat ze geen nadere verklaring behoefden. Wat er in het gemoed van beide dames omging, vertelden zij elkander niet; maar zij begrepen elkaar volkomen - Nu als je dan niet verder kunt, ook goed, zeide Lina met een zucht. - In ieder geval moet je 't vragen, waar de anderen bij zijn: van avond als we terugkomen. - Ik beloof je 't. - 't Is alleen voor jou dat ik het doe en voor die dingen, die ik niet weten mag, voegde Henriette met een schalksch lachje er bij. Stille waters hebben diepe gronden. Ik zal 't aan Manfred schrijven! Met die woorden verliet hij hare vriendin en kwam juist tegelijk met haar broer en zuster buiten, zoodat de gevreesde uitbrander voorkomen werd. De dames namen op de achterbank, de heeren tegenover haar plaats en het rijtuig rolde voort. | |
[pagina 153]
| |
Bijzonder opgewekt was de tocht niet. De heer Rimini staarde zwijgend vóór en om zich; mevrouw liet zich rijden, alsof zij een offer bracht; Anasthase was onder den indruk van de mislukking van zijn plan, en moest zich inspannen om dien te verbergen en het gezelschap bezig te houden. Henriette maakte hem die taak licht; zij was zeer spraakzaam en opgeruimd en verzekerde bij herhaling, dat zij nog nooit zoo prettig had gereden. Zij had allerlei geestige invallen, en dan had zij een manier om iemand aan te zien, veel welsprekender dan de mooiste woorden. Nu en dan moest zij het lint van haar hoed vastmaken, dat haar telkens voor de oogen fladderde, en dan vertoonde ze een arm zoo blank, dat Anasthase gaarne nog iets verder zou hebben gezien dan de elleboog. Eens kreeg zij een erge kleur, toen ze, zich omwendende om naar het landschap achter zich te kijken, haar voet op den zijnen zette. Zeer deelnemend vroeg zij tot tweemaal toe, of zij hem geen pijn had gedaan. Toen hij zeer beleefd verzekerde, dat zoo'n klein voetje geen pijn kon doen, sloeg zij de oogen neder en zweeg een poos, zoo als het aan een jong meisje betaamt, als men over zulke dingen spreekt. Maar toen zij, op een punt waar de weg zeer steil was, evenals Rimini en Anasthase uit het rijtuig wilde stappen om de vracht voor het paard te verlichten, werd dat kleine voetje en hetgeen er aan voorafgaat, zichtbaar en Anasthase maakte zeer ernstig de opmerking, dat hij zich niet bedrogen had. - Foei, mijnheer Yan Sterren, zeide Henriette met neergeslagen oogen, u zoudt de heele rijtoer voor me bederven. - En voor mij wordt hij er zooveel te aangenamer door, zeide Anasthase. Henriette sloeg haar oogen op met eene uitdrukking, die noch van toorn, noch van verontwaardiging getuigde - zij fluisterde alleen - zeide ze: - 't Is goed dat niemand u hooren kan. Ik zal 't vergeten. Anasthase had veel lust het gesprek in dien geest voort te zetten, maar hij herinnerde zich nog bij tijds het doel, | |
[pagina 154]
| |
waarom hij naar Griesbach was gekomen en hij wendde zich tot Rimini, die eenige schreden achter was: - 't Is lastig, dat stijgen, zeide hij. - Twee paarden, ja? antwoordde de oudgast, de uitwerking van deze gedachte geheel aan Van Sterren overlatende. - Ik heb het aan den koetsier overgelaten. Rimini knikte even, of hij zeggen wilde: excuseer je maar zoo veel je wilt, daar krijgen wij geen paard meer door. Men genoot het uitzicht van de Kniebis en dronk een flesch rijnwijn in de Alexander Schanze, maar het idée dat Henriette in bedekte termen aangaf om te wachten tot de volle maan het landschap bescheen, verwierf geen bijval. Mevrouw Rimini vond dat het nu al tochtte, en Anasthase was te beleefd om de kranke dame een oogenblik aan eene temperatuur bloot te stellen, die nadeelig voor haar gestel zijn kon. Het rijtuig kwam weder voor en in gestrekten draf rolde het langs den hellenden weg tot op het terras van den Adler. 't Ging zelfs zóó snel, dat zij, die er in zaten, meer dachten aan de kans om omver te vallen dan aan de schoonheid van den avond of van de boschrijke streek, die ze doorreden. - Twee paarden te veel, ja? sprak Rimini, toen zij uitstegen, op die wijze zijne aanmerking weder intrekkende. Anasthase bleef soupeeren en was zoo gezellig en vroolijk als hij kon, maar verschillende redenen werkten zamen om den kring der Rimini's daarin niet te doen deelen. Mevrouw was vermoeid; Dorothea en Botwater dachten aan hun vertrek en Lina zon op de gelegenheid om, volgens belofte, Henriette uit te noodigen met hen mede te gaan. Emilie was het, die haar, zonder het te weten, het middel daartoe aan de hand gaf. - Rob, zeide ze, is 't waar, dat de dominé te Heidelberg ook pastoor is? - Neen kindlief, dat is niet waar. - Het staat toch in Baedeker. | |
[pagina 155]
| |
- Dan heeft Baedeker zich vergist. Ja? zeide Rimini. Voor Emilie liet het geen twijfel of Baedeker had ongelijk, nu haar man het zeide. Zij had nochtans duidelijk gelezen, dat dezelfde kerk voor de belijders der twee godsdiensten was. - Is dan het Heidelberger vat ook niet waar? - Ja, dat is waar. - Dat zou ik wel eens willen zien, zeide Dorothea. - Dan zullen wij het zien, sprak Botwater plechtig. - Hè ja! Het Heidelberger vat! Dat moet erg interessant wezen, riep Henriette. - Ga dan met ons mede, zeide Lina. - Ik? en dan? - Wel, als gij meegaat, kunt ge met ons een nacht in Heidelberg blijven en den anderen middag terug keeren. Dan zijt gij er lang genoeg om in Heidelberg het slot te zien. Toe, doet dat. - Maar dat is een kostbare reis, sprak Henriette vragend haar broer aanziende. - Als je daar Lina pleizier mede doet, ga dan maar. Ja? zeide deze. Er werden nu afspraken gemaakt omtrent den tijd. Lina haalde op algemeen verlangen den Hendschel en als men ten half zeven weg reed zou men tijds genoeg te Oppenau wezen om met den trein van 8 ure 20 naar Appenweiler te gaan; ten twaalf ure zou men in Heidelberg zijn en den anderen namiddag ten vijf ure van daar vertrekkende, kon Henriette gemakkelijk vóór donker weder in Griesbach terug wezen. Het plan werd met tusschenpoozen gemaakt, daar elk oogenblik het gesprek afweek. Anasthase Van Sterren was de eenige die er zich niet in mengde. Hij behoorde niet tot het reisgezelschap. Maar voor zich zelven had ook hij zijn plan gemaakt en toen den volgenden morgen, een half uur vóór het vertrek van den trein naar Appenweiler, de drie dames met Botwater | |
[pagina 156]
| |
aan het station van Oppenau waren, verscheen daar ook neef Anasthase. - Nu gij allen weg gaat, zeide hij, heb ik ook mijn koffer maar gepakt. Ik had plan om over Staatsburg naar Parijs te gaan, maar als het me vergund is, het uitstapje naar Heidelberg mede te maken, zou ik het op veel prijs stellen een dag in zulk aangenaam gezelschap door te brengen. Lina zeide niets; Botwater verklaarde, dat hij er natuurlijk niets tegen had, het ‘maar’ dat in den toon lag opgesloten, bleef evenwel achterwege. Het werd dan ook in de kiem gesmoord door de overweging, dat de kosten dan meer geleidelijk zouden worden gedragen, als er nog een heer meeging. De dames Rimini vonden dat recht aardig. Vooreerst presenteerde Van Sterren zich zeer goed; hij sprak gemakkelijk Duitsch; hij had meer gereisd en wist zich overal beter door te helpen dan Botwater, die wel een heel fatsoenlijk, best man was, maar toch eigenlijk een sukkel. - Mijn nicht heeft er ook niet tegen? vroeg Anasthase met een innemenden glimlach. - Wel zeker niet; bovendien ik word zelf medegenomen. - Dat schuchtere meisje, dacht Anasthase, en hij voelde dat de prooi niet zoo moeielijk zou te bemachtigen zijn. Zij zou wel wat verbaasd wezen, als hij haar vroeg, maar te verlegen zeker om neen te zeggen. - Zal ik de plaatsen maar nemen! Botwater had er niets tegen; als hij met zijn neef afrekende kwam hij er bepaald beter af, dan wanneer hij met de dames afrekenen moest. Anasthase kwam met de vijf plaatskaartjes terug en daarna zorgde hij voor de bagage, alsof het zijn dagelijksch werk was. Dorothea maakte hem een compliment er over. - Och, zeide Botwater; die dingen gaan zoo gemakkelijk; | |
[pagina 157]
| |
je begrijpt, men doet aan de stations den ganschen dag niets anders. Reizen is zoo moeielijk niet. - Als men met iemand reist, die er slag van heeft, merkte Henriette op. Botwater vond zijn aanstaande schoonzuster vrij snibbig; hij had de beste van de twee gekozen, maar die wist toch ook heel goed haar woord te doen, dat was niet te ontkennen. Een mooien zomerdag in een spoortrein te zitten is een waar genot, als men eene prachtige streek doorrijdt. Men ziet het landschap even goed als in een rijtuig, en men heeft dat onaangename gevoel niet, dat de paarden moe worden. De locomotief is geen voorwerp om medelijden in te boezemen en die gaat nooit op hol, een van de honderd millioen slechts derailleert of botst en heeft hij, die onafgebroken in de loterij speelt, weinig kans om op een der twintig duizend loten de honderd duizend te trekken, de kans is nog veel geringer voor hem, die een enkele maal met den spoortrein reist, om een ongeluk bij te wonen, en nog kleiner om er het slachtoffer van te worden. Daaraan dacht trouwens geen van het vijftal. Men bewonderde de schoone streek; men sloeg met belangstelling het leven aan de stations gade; besprak de menschen die in en uitstegen; fantaseerde op de medereizigers, de blijvende en wisselende, in de coupé en praatte over tallooze dingen, daar men niets anders te doen had dan kijken en praten. Anasthase vooral putte zich uit en Botwater, die zich niet door zijn neef wilde laten overschaduwen in de oogen van Dorothea, was spraakzamer dan deze hem nog gevonden had. Daarbij kwam, dat hij naar zijn land terugkeerde en de gedachte, dat hij weldra weder in den Haag zou zijn, naar zijn ministerie zou kunnen gaan en het huiselijk comfort weder zon genieten, brachten hem in een goed humeur. Na zijne ervaring te Rippoldsau voelde hij nog minder zwak voor Duitschland dan ooit te voren. In het Schwarzwald mochten dan al geen roovers zijn zoo als voorheen, het was er toch verre van veilig. | |
[pagina 158]
| |
Henriette deelde in de opgeruimde stemming en zij had hare bijzondere reden om zich van de gunstigste zijde voor te doen. Lina had zich wel voorgenomen om aan haar neef te doen bemerken, dat zijn gezelschap haar zoo aangenaam niet was, maar de vroolijkheid was aanstekelijk en wanneer Lina eenmaal begon haar hart lucht te geven, kon zij zelve 't niet meer bedwingen, Zij wist de geschiedenis van alle reizigers te vertellen, en toen er een paar bejaarde dames bij vergissing in de coupé hadden plaats genomen in de meening dat het een damescoupé was, en over de tegenwoordigheid der beide heeren klaagden, maakte zij haar wijs, dat deze alleen voor de veiligheid van de dames daarin plaats hadden genomen en vertelde de vreeselijkste geschiedenissen van moorden en diefstallen door vrouwen op vrouwen gepleegd. Eene damescoupé was de onveiligste plaats op aarde. En de bejaarde dames dankten den hemel, dat zij zoo gelukkig geweest waren juist in deze coupé hare plaats te hebben genomen en trachtten bij herhaling een der beschermers, den meest achtenswaardigen van de twee, in het gesprek te betrekken. Maar Pieter Botwater waagde zich niet aan een gesprek met haar. Hij fluisterde Dorothea toe, dat het malle moffinnen waren en dat het kinderachtig was met al de menschen, die men ontmoette, maar dadelijk praatjes te maken. Maar Lientje was jong; men moest bij haar wat door de vingers zien; 't was intusschen maar goed, dat Dorothea en hij besloten hadden haar te vergezellen; anders had zij zeker nog gekker dingen op reis gedaan. Anasthase zat te ver af om zich in het gesprek te mengen. Henriette had gezorgd - op Lina's verzoek - dat zij hem van deze scheidde en het was slechts zeer enkele malen, als de trein stil hield, dat hij gelegenheid had een woord rechtstreeks tot zijn nichtje te zeggen. Te Heidelberg zou echter alles wel in orde komen. Eindelijk had men het doel der reis bereikt en reed naar het Victoria Hotel. Dorothea genoot nu reeds eene voorsmaak van | |
[pagina 159]
| |
hetgeen haar te wachten stond: de bedienden noemden haar allen mevrouw. Als Anasthase er niet bij ware geweest, zou er misschien eene choquante vergissing hebben plaats gehad, die later zou zijn hersteld, maar die nu door de inmenging van Van Sterren werd voorkomen. - Jongen, Piet, zeide hij, toen zij een oogenblik alleen ware, je hebt je daar leelijk vergist; 't is goed, dat ik er bij kwam. - Vergist? zeide Botwater. Ik zie niet in hoe. - Hebt ge dan niet verstaan welke kamers de kellner je aanbood. - Ik neem nooit zooveel notitie van bedienden, sprak de ambtenaar met waardigheid en keerde zich om. - Je hadt verdiend, dat ik er mij niet mede bemoeid had, zeide de musicus bij zich zelven. Die opmerking van zijn neef hinderde Botwater echter en de eerste gelegenheid de beste om zich te wreken greep hij aan. Het was na het diné, toen de heeren eenige oogenblikken in den tuin vertoefden in afwachting, dat de dames haar toilet zouden hebben gemaakt om naar het Slot te gaan. - Zeg eens Anasthase, zeide hij, ik zou nu maar verdere moeite sparen; ge ziet wel, dat dat kind niets van je weten wil. ‘Dat kind’ was Lina Ochten, die inderdaad weinig bewijzen had gegeven, dat zij gevoelig was voor de onophoudelijke attenties, waarmede haar neef haar overlaadde. - Me dunkt, Pieter, dat we best doen ons elk met onze eigen zaken te bemoeien, antwoordde Van Sterren eenigzins geraakt. - Zoo als je wilt, ik wou je alleen een goeden raad geven. - Het is altijd beter met raadgevingen te wachten tot ze gevraagd worden. Beiden zwegen en sloegen een verschillend pad in. Toen zij weder bij elkander kwamen schenen zij het onderwerp vergeten te hebben en praatten over andere dingen. | |
[pagina 160]
| |
Het rijtuig kwam voor. Anasthase moest zich op den bok zetten. Henriette verzekerde wel, dat hij er nog zeer goed bij kon, maar haar beweren vond niet veel steun bij de anderen en de plaats der vooraanzitting bleef hem dus beschoren. Toen zij de poort waren doorgereden en op het binnenplein uit het rijtuig stapten, zag Lina, dat een der heeren, die vóór de uitspanning gezeten waren, groette. De Riminietjes zagen op dat oogenblik den anderen kant uit en heeren letten zoo naauw niet op een groet. - Wij zullen maar eerst het Vat gaan zien, als de dames het goedvinden, zeide Anasthase. - O ja, eerst het vat, riep Henriette, het vat... Heer Lina, wat heb je een kleur! - Gunst ja! wat heb je? voegde Dorothea er bij. Beider blikken richtten zich onwillekeurig naar Anasthase, want beiden vermoedden dat hij er aanleiding toe moest gegeven hebben. - Een kleur! Och dat denk je maar, zeide Lina nu nog sterker blozend. Ik weet niet, waarom ik een kleur zou hebben. - Zou het van de Liebfraûenmilch kunnen zijn? vroeg de jongste jufvrouw Rimini. De heeren hadden het er op toegelegd om ons de beteekenis het Vat beter te doen beseffen. - Juffrouw Ochten heeft er bijna niet van gedronken, verzekerde Anasthase. Je voelt je toch niet ziek, nichtje? - Wezenlijk niet; ik ben volkomen gezond: Jufvrouw Rimini verbeeldde het zich maar. Botwater gaf nog den raad om als Lina Ochten zoo warm was, het bezoek in den kelder maar achterwege te laten. Hij had de beschrijving gelezen en kon zich best voorstellen hoe het was. Hij zou natuurlijk weer de kaartjes kunnen betalen! Maar daarvan wilden de dames en Van Sterren niets weten en weldra was het vijftal in het gewelf waar het | |
[pagina 161]
| |
monstervat met zijne onmogelijke afmetingen hun werd uitgelegd en toegelicht door de opgave van omvang, inhoud enz. Lina hoorde de toelichtingen aan, maar luisterde niet en toen Dorothea, die het maar half begreep, van haar wilde weten wat zij aan Botwater niet vragen kon, omdat deze het in 't geheel niet begreep, gaf zij op goed geluk af een antwoord, dat ten eenemale afweek van de officieele uitlegging. - Pardon, zeide Anasthase, niet twaalf ankers, maar 236,000 flesschen gaan er in. Men bedriegt zich vaak in de grootte en diepte - niet enkel van stoffelijke voorwerpen, maar ook van gevoelens en gewaarwordingen. - Ja, zeide Lina gedachteloos. Dat is soms zeer moeilijk. Zij had niet bemerkt, dat Dorothea weder naar Botwater was gegaan, die bij Henriette was gebleven en stond nu alleen met Anasthase en voor de anderen verborgen, op een der omloopen achter het vat. - Geloof me, nichtje, vervolgde de musicus, van deze gunstige gelegenheid gebruik makende, dat ook mijn gevoel... Lina scheen hem niet te hooren; zij volgde den omloop, zoodat zij weder voor de anderen zichtbaar werd en vroeg toen zeer bedaard: - U gelooft toch ook niet, dat het vat ooit dienst heeft gedaan? - Legende en historie zijn soms zoo innig verbonden, dat men ze niet van elkander onderscheiden kan. Van meer belang echter dan de geschiedenis van dit Heidelberger vat zou voor mij de herinnering zijn, die ik er aan zou wenschen vast te knoopen. Anasthase trachtte de hand te vatten van Lina, maar zij had juist de balustrade vast en zeide, terwijl zij de houten trappen afdaalde: - Pas op neef, de trap is hier nog al lastig, en het zou voor u en voor ons allen eene alleronaangenaamste herinnering zijn als u van de trappen viel en misschien nog een ongeluk kreeg. | |
[pagina 162]
| |
- Zoudt ge dat ook akelig vinden? - Wat dacht u dan wel? zeide Lina hardop, wie zou het niet akelig vinden als een ander een ongeluk kreeg! - Het hangt van u af om het tegenovergestelde te doen gebeuren en mij gelukkig te maken, ging Anasthase voort, maar hij sprak die woorden half fluisterend, opdat de anderen ze niet verstaan zouden. Het scheen echter, dat ook de persoon, tot wie ze gericht werden, ze evenmin verstond; althans Lina gaf er geen antwoord op en vroeg aan Doortje Rimini, of ze het ook niet erg kil vond; zij verlangde naar de zon. - Dan zullen we maar gaan, sprak Botwater. Wat is dat? vroeg hij op het bekende kastje wijzende: - Als mijnheer er maar eens aan trekken wil; antwoordde de oppasser. Botwater wilde toonen, dat hij den man verstond en trok aan de vossenstaart met het gevolg, dat het ruige gedrocht uit de kast sprong. - Dat is eene zeer laffe aardigheid, sprak Pieter Botwater, waardig. - Oft is das des Menschen Loos, antwoordde de oppasser, wijsgeerig. - Ja de menschen zijn zeer loos; zeide de ambtenaar, maar van zulke loosheid ben ik niet gediend. - Och 't gebeurt wel meer, merkte Henriette spotachtig aan, dat men iets anders krijgt dan men verwacht had. Botwater gaf geen antwoord en stapte majestueus den kelder uit, gearmd met Dorothea, die ook verontwaardigd was over de scherts, welke de oppasser zich veroorloofd had jegens den hooggeplaatsten nederlandschen ambtenaar. De anderen volgden. |
|