| |
IX. Mevrouw de Tonnette doet vreemde dingen.
De raadselachtige brief van mevrouw de Tonnette was naar haar eigen meening nog raadselachtiger geweest dan Lina hem gevonden had. Nicht had zich eerst voorgenomen niets te schrijven van hetgeen haar op het hart lag; onwillekeurig echter waren enkele dingen uit hare pen gevloeid, die vrij duidelijk verrieden wat zij geheim wilde houden.
Maar zoo zij van haar nichtje alles geweten had, zou deze hare oogen niet hebben geloofd.
Toen Lina in het rijtuig der Rimini's was weggereden, was mevrouw de Tonnette naar hare achterkamer gegaan en had zij wel een uur lang, schier wezenloos, vóór zich zitten staren naar den tuin, zonder bloem of blad te zien. Zij had willen schreien, maar de traanbuizen schijnen bij oude menschen opgedroogd. Men denkt wel eens dat zij ongevoeliger zijn geworden met het klimmen der jaren en door de reeks van ervaringen, maar hun hart lijdt evenveel en misschien nog meer dan dat der jeugd; en hunne smart duurt langer, omdat zij minder vatbaar zijn voor nieuwe indrukken.
Zij voelde dat haar oogen brandden, toen zij ze sloot en dat bragt haar weder tot bewustzijn.
- Ik ben toch dwaas, dat ik mij dat heengaan zoo aantrek, sprak zij half luid bij zich zelve. Over drie weken is Lina terug; en die weken zijn spoedig om. En als zij
| |
| |
terug is, zal ik haar naar dien de Tonnette vragen, dien zij ontmoet heeft.
Maar reeds den tweeden dag, kwam zij tot de overtuiging, dat Lina haar niets meer van dat jonge mensch kon vertellen dan zij reeds wist en dat zij dus dan nog even ver zou zijn.
Den derden dag rees het onbestemde plan bij haar op om, in afwachting van Lina's 't huiskomst, eens te informeren wie die de Tonnette kon wezen. Zij kon maar niet begrijpen, van welken tak hij afstamde, zij maakte zich zelven wijs, dat die informatiën, die zij wilde inwinnen, in geenerlei verband stonden met haar nichtje, maar alleen moesten strekken om hare belangstelling in de genealogie van haar geslacht te bevredigen.
Bij het ontwaken op den vierden morgen had zij al overwogen welken weg zij moest volgen om de verlangde inlichtingen te verkrijgen en na het koffiedrinken, kleedde zij zich aan om uit te gaan en sloeg den weg in naar de bibliotheek. Daar vroeg zij den leidschen studentenalmanak, zocht den naam op, vond een L.J. de Tonnette, - waarschijnlijk was die J. de aanvangletter van Jules, - teekende het adres aan en nog denzelfden avond nam de post een briefje mede aan den heer De Tonnette, Jur. Stud. met verzoek den anderen dag tusschen twee en drie ure te huis te zijn, daar eene dame hem verlangde te spreken. Het briefje was geteekend door Lucie de Tonnette Brantour.
Eerst was zij voornemens geweest het jonge mensch bij zich te doen komen; maar dan was de betrekking, eenmaal aangeknoopt, moeielijk weder te verbreken. Ging zij zelve, dan kon haar bezoek tevens het eerste en het laatste zijn.
Louis de Tonnette sliep nog gerust toen het biefje op zijne tafel werd gelegd. 't Was den vorigen avond wat laat geworden; eigenlijk was het al lang dag, toen hij de eerste maal als kandidaat zich ter ruste legde en het was nog niet volkomen helder in zijn hoofd, toen hij op zijne voorkamer kwam en naast zijn ontbijt het biefje vond.
| |
| |
- Lucie? wie heet er Lucie? 't Mensch is verkeerd - en dien Vautour of Brontour... Ik ben niet van plan ze te ontvangen. 't Is een bedelpartij; een vrouw, die toevallig mijn naam draagt... misschien heeft ze hem maar aangenomen en gehoord, dat ik door mijn kandidaats ben en zal ze nu van een gulle bui willen profiteren... Dankje. Hij schelde zijne hospita. Jufvrouw als er een dame komt, zeg dan maar dat ik naar Amsterdam ben en in geen veertien dagen in Leiden kom.
Toen haalde hij zich de gebeurtenissen van den vorigen dag in het geheugen en de plannen die hij gemaakt had voor deze week en voor de vakantie en voor den tijd, die volgen zou, en hij verlangde om maar weder met zijn club te zijn en te praten over al hetgeen hij in den laatsten tijd slechts voorwaardelijk had durven zeggen: ‘als ik door mijn kandidaats ben.’ Hij zou allereerst een reisje maken om zich in de vrije natuur eens te wreken op al de dagen en avonden, die hij met zijne boeken had doorgebracht; hij had er wel geen geld voor, maar voor zulk een gewichtigen stap in zijn leven zou zijn oom en voogd wel een voorschot willen doen: het kapitaal bleef er toch altijd goed voor. Maar toen herinnerde hij zich, dat hij al zoo menigen aanval op zijn kapitaal gedaan had en dat oom hem telkens had gezegd, dat dit de laatste maal was, dat hij hem wilde helpen. En als hij over twee jaar promoveerde, zou er, na aftrek van de voorschotten van oom, niet veel meer overblijven.
En hij had nu juist zoo'n geduchten beer bij zijn wijnkooper gemaakt... neen 't was tijd dat hij zich wat rangeerde en aan dat reisje moest hij maar niet meer denken. Hij moest liever, als 't kon, 't volgende jaar zijn doctoraal doen en dan maar na de vacantie promoveeren en dan.... ja dan was zijn gelukkig studenten-leven achter den rug.
't Was een melancholiek merk geweest, dat de wijnkooper hem gezouden had, want Louis werd somber en dof, ondanks de verlichting, die een goed afgeloopen examen aan zijn gemoed moest geven.
| |
| |
't Was tijd dat hij naar zijn clubgenooten ging om zich weer wat op te beuren. Hij kleedde zich aan, met zeer veel zorg zelfs; gewoonlijk doet men dit den dag na een feest, 't is of men behoefte gevoelt om het inwendige, dat niet in orde is, goed te maken door het uitwendig voorkomen en misschien ook om het vermoeide en slaperige van het gelaat te verbergen door eene kleeding, waarop niets is aan te merken.
Onberispelijk in zijn kleeding kwam hij op zijne voorkamer terug. Hij keek eens in den spiegel: 't ging nog al; hij zag er niet erg verlept uit; als hij te Scheveningen was, zou hij wel heelemaal opknappen. Hij verlangde naar de zee; zoo frisch, zoo koel. Vier ure zes ging de trein; het was precies half drie. Hij kon nog even op de kroeg aanwippen, waar hij zijn club vinden zou.
Met dit doel ging hij naar beneden, opende de voordeur - en stond tegenover eene oude dame.
- Mijnheer de Tonnette? zeide deze op half vragenden toon.
Een oogenblik, maar ook slechts een zeer kort oogenblik, dacht Louis er aan om te antwoorden, dat hij juist bij zijn vriend Tonnette geweest was, maar vernomen had, dat deze voor veertien dagen naar Amsterdam was gegaan, maar hij voelde, dat die logen hem niet best over de lippen zou komen tegenover de deftige dame met haar aristocratisch gelaat en haar waardige houding.
Hij boog even en antwoordde dat hij Tonnette heette.
- Dan hebt u zeker mijn briefje niet ontvangen?
- Pardon, ik heb een briefje ontvangen en had... Hier aarzelde Louis een oogenblik om een voorwendsel voor zijne onbeleefdheid te vinden. Hij vond geen ander dan de mededeeling, dat hij aan zijne hospita last had gegeven om, als er eene dame kwam, haar op zijne kamer te laten en te zeggen, dat hij onmiddelijk terug zou komen.
Louis bloosde onder den indruk van die onwaarheid, en die blos deed hem goed: zijne bleeke wangen konden wel wat rood verdragen.
| |
| |
- Dan zal ik hier uwe terugkomst afwachten, sprak mevrouw de Tonnette deftig.
- Ik zal zoo onbeleefd niet zijn om u te laten wachten, mevrouw; mag ik u voorgaan?
Op de trap had hij berouw, dat hij toch maar geen voorwendsel had bedacht om die matrone van zijn hals te schuiven, of dat hij maar geen vijf minuten eerder zijn huis was uitgegaan; maar het was nu eenmaal zoo, en hoe korter het onderhoud duurde, zoo veel te vroeger kon hij naar Scheveningen, als ze ten minste niet te lang bleef.
Hij bood zijne bezoekster een stoel en nam tegenover haar plaats, op een puntje, als eene beleefde kennisgeving, dat hij geen plan had lang te blijven zitten.
- U heet de Tonnette, mijnheer, begon zij.
Louis knikte toestemmend. Dat wist hij al twee en twintig jaar lang.
- Zoudt u de vriendelijkheid willen hebben mij te zeggen wie uw vader en uw grootvader was en welke bijzonderheden U van hen bekend zijn,
- Mijn waarde mevrouw, zeide Louis, eenigzins ironisch, mijn vader is twintig jaar dood en mijn moeder heb ik nooit gekend; ik heb dus zeer weinig gelegenheid gehad om bijzonderheden van mijn voorouders te vernemen; want mijn voogd is een broer van mijne moeder.
- De voornamen van uw vader zijn u toch bekend?
- Zeker; hij heette Jules Eugêne.
Mevrouw de Tonnette knikte vergenoegd; dat waren fransche namen; en beiden namen, die in haar geslachts-register voorkwamen.
- U weet niet hoe zij in het land zijn gekomen? vroeg zij.
Tonnette haalde de schouders op; als het bezoek geen ander doel had, kon nu de zitting gesloten worden verklaard en hij zou nog naar de kroeg kunnen gaan en daarna den trein van vieren halen. Hij zweeg dus om door geen enkel woord tot voortzetting van het gesprek mede te werken
De oude dame zweeg ook een poos; toen vroeg ze:
| |
| |
- Zoudt u mij 't genoegen willen doen aan uw oom en voogd de inlichtingen te vragen, die u zelf me niet geven kunt.
- Oom heeft het altijd nog al druk; maar ik kan 't hem vragen, zeide Louis een blik op de pendule werpende, ten teeken, dat hij aan den tijd dacht.
Mevrouw de Tonnette scheen dien wenk niet te begrijpen. Zij wist nu dat die student haar neef was, en zij kon dus haar onderhoud voortzetten.
- Ik heet ook de Tonnette; de Tonnette Brantour.
- Ja, zeide Louis, dat zag ik in uw briefje; van u zelve Brantour....
- Neen, ik ben ongehuwd, ik stam af van de familie de Tonnette Brantour die, zoo als u misschien weet, tot de oud adellijke geslachten van Frankrijk behoort. Ik verbeeldde me, dat er geen mannelijke nakomelingen van die familie in Nederland woonden; toen ik uw naam vernam, onderstelde ik, dat u een bloedverwant van me wezen kondt en met dit doel zocht ik u op.
Louis had zijne bezoekster, terwijl zij sprak, wat aandachtiger opgenomen. Zij mogt een weinig ouderwetsch zijn gekleed, haar gewaad, houding en gelaat en vooral de toon, waarop zij sprak, verrieden toch de deftige, aanzienlijke dame; en nu die neven zocht, was het toch geen zaak haar onbeleefd te bejegenen.
- Het spijt me, mevrouw dat ik u zoo slecht kan inlichten, maar mag ik vragen hoe u mijn naam vernomen hebt?
- Door een toeval, een nichtje van me heeft u hooren noemen door uwe vrienden.
- Een nichtje?
- In de Schoolstraat in den Haag.
- O! riep de Tonnette uit, en herinnerde zich op eens dat aardige blondinetje, dat haar pakje liet vallen, en onmiddellijk veranderde hij geheel van houding.
- Was die... die jonge dame uw nichtje? Vergeef me
| |
| |
mevrouw; ik wist niet, dat ik het voorrecht had familie in den Haag te hebben, en vooral geen nichtje, dat er zoo lief en aardig uitzag... U neemt me niet kwalijk, dat ik het maar openhartig zeg? Zoo, was dat een freule de Tonnette?
- Zij is een jufvrouw Ochten, maar aan mij geparenteerd.
- Ik ben misschien wel wat vrijpostig geweest, maar...
- Mijn nichtje heeft me alleen verteld, dat zij uw naam gehoord had, en dit bewoog me om naar u te informeeren.
Louis zette een ernstig gezicht, zoo als het den man betaamt, naar wien men geinformeerd heeft en die gereed is met bescheidenheid den lof aan te hooren, die hem gegeven wordt, of de beschuldigingen te weerleggen, waaraan hij heeft blootgestaan.
Toen de oude dame niets zeide, maakte zich eene zekere vrees van hem meester, dat men niet zeer gunstig over hem gesproken had en op goed geluk af begon hij zich te verontschuldigen. Hij leefde vrij geregeld, maar natuurlijk, als men jong is, houdt men van vroolijkheid, maar hij had gisteren zijn kandidaats gedaan en verwaarloosde dus zijn studie niet.
Mevrouw de Tonnette, wie het juist te doen was, om meer van hem te weten, vroeg wat haar in de gedachte kwam en Louis antwoordde en beiden raakten spoedig op meer vertrouwelijken voet. Hij vertelde met de openhartigheid der jeugd eigen en aangetrokken door de goedhartige oude dame, die alleen uit familiezwak hem was komen opzoeken. Hij besefte bij intuitie, dat zij niet gekomen was uit louter nieuwsgierigheid en haar visite een ander doel had en van zelf dacht hij daarbij aan dat lachende blonde meisje, dat haar pakjes had laten vallen en zoo naief hem had aangestaard, terwijl hij het verlorene bijeenvoegde.
Het werd drie ure en half vier, eer de dame opstond om heen te gaan.
- Ik kan u niet te dineeren vragen, mevrouw, zeide
| |
| |
Louis eveneens opstaande; mijn tafel zou voor u niet veel aantrekkelijks hebben en hier op mijn kamer...
- Laten we dan de zaak omkeeren, ga met mij mede.
- Ik zal u derangeeren.
- In 't geheel niet. Wij kunnen naar het badhuis gaan als gij er ten minste niet tegen opziet om met een oude vrouw in het publiek te komen.
- Maar mevrouw!...
- O, ik ken jongelui; ik ben zelf ook jong geweest; en ik weet dat zij aan ander gezelschap de voorkeur geven boven bejaarde dames. Gij zult wel geen uitzondering maken op den regel, maar aan tafel kan men gezelliger praten.
Dien middag dineerde Lucie de Tonnette voor het eerst sedert eene halve eeuw met een mannelijken telg uit haar geslacht. Haar hoogste wensch was vervuld. Er was een de Tonnette, die den naam, welke dreigde uit te sterven, kon doen voortduren en misschien ook den ouden titel weder kon voeren. Met innig welbehagen zag zij den jongen stamhouder aan; en haar besluit stond vast, dat hij ook haar erfgenaam zou worden. Hij had beloofd zoo spoedig mogelijk naar Amsterdam te gaan en haar dan persoonlijk uitvoerig alle bijzonderheden te komen mededeelen, die hij omtrent zijn vader vernemen kon, en toen hij tegen schemertijd in een rijtuig de oude dame t'huis bracht, moest hij op de hand beloven, den volgenden Zondag bij haar te komen dineeren.
- Ik reken op je, neef Louis, zeide zij nog op den stoep.
- Ik breek nooit mijne beloften, tante, antwoordde hij, weder in het rijtuig stijgende en zelf eenigzins verlegen met den naam dien hij haar gaf.
Die naam door een mannelijken de Tonnette uitgesproken, greep Lucie de Tonnette zoo zeer aan, dat zij een poos lang buiten staat was om zich te ontkleeden. Met hoed en sjawl bleef zij zitten op de canapé in hare huiskamer, en vergat zelfs het licht te doen ontsteken.
Een de Tonette! Een echte de Tonnette! Nooit had zij zich kunnen voorstellen, dat dit geluk haar nog ten deel zou vallen.
| |
| |
Den volgenden morgen schreef zij den geheimzinnigen brief aan Lina, maar nauwelijks had zij hem aan de meid gegeven, om op de post te bezorgen of een ander plan rees bij haar op.
Als Louis haar nichtje Lina eens opzocht?
't Is of oude menschen, misschien omdat zij gevoelen, dat zij nog maar kort te leven hebben, even ongeduldig zijn als de jeugd. Op rijperen leeftijd heeft men de zelfbeheersching om den loop der zaken af te wachten; maar ouder wordende verliest men die; voor een oud mensch, evenals voor een kind, is het ‘morgen’ zoo ver af; voor het een, omdat het zoo ver van het heden ligt; voor den ander, omdat het zoo na aan de toekomst grenst. Zij schreef weder een briefje aan den nieuw ontdekten bloedverwant en verzocht hem, hoe eer hoe liever eens bij haar te komen.
Reeds den volgenden morgen liet hij zich aandienen, Mevrouw de Tonnette had hem verwacht en Louis werd in de tuinkamer gelaten.
- Als ik u wel begrepen heb, neef, zeide ze, is uw vacantie begonnen. Gij hebt me gesproken van een reisje, dat ge woudt maken; hebt ge daar lust in, dan meen ik, dat het u niet beleedigen kan, als uw tante u daartoe in de gelegenheid stelt.
- Dat mag ik niet aannemen.... zeide Louis verlegen.
- Ja, maar ik verbind er een voorwaarde aan.
- Dat ik met u ga....
- Neen, ik ben te oud om te reizen, beste jongen, maar dat gij een bepaalde reis maakt. Naar 't Schwarzwald.
- Niets liever dan dat.
- En wel naar Griesbach. Ik heb eenige papieren van waarde, die mijn nichtje moet hebben, nu zij meerderjarig is geworden en ik durf die niet aan de post toevertrouwen. Wilt gij haar die brengen?
- 't Is de aangenaamste boodschap, die u mij zoudt kunnen opdragen.
- Dat dacht ik wel half en half. Maar je behoeft niet
| |
| |
met de deur in huis te vallen en te zeggen: jufvrouw, daar heb-je je papieren. Je kunt je houden of je geheel en al voor je eigen plezier naar Griesbach waart gegaan en als je mijn nichtje hebt ontmoet, kunt gij de gelegenheid afwachten om haar de papieren te geven. Je zult ze immers nog wel herkennen?
- Uit duizend, tante!
- Nu mijn jongen, dan zullen we de zaken ook maar contant afdoen. Wil je even wachten. Dan zal ik het geld halen. En met haar statigen, langzamen tred verliet de oude dame de kamer.
Louis wist niet of hij waakte of droomde. Hij was nog niet op den leeftijd om van elke edele daad achterdochtig te vragen, of er ook eigen belang in school en of hij niet de dupe was van eenigen toeleg. Maar welke booze toeleg kon hier ook bestaan? Hij kon niet anders vermoeden, dan dat het meisje, dat hij toevallig op straat ontmoet had, zich gunstig over hem had uitgelaten en dat hare tante, nu zij in hem een stamhouder van haar oud geslacht had ontdekt, zijn lot zich wilde aantrekken.
Eerst toen hij met de vijfhonderd gulden in zijne portefeuille weder op straat stond, en beloofd had reeds den volgenden dag zich op reis te begeven, rees de gedachte bij hem op, dat hij toch ook wel eens van zijn kant naar haar had kunnen informeeren, alvorens die verplichting aan te gaan.
Van ééne zaak kon hij zeker wezen: dat finantieel alles in orde was. Dat getuigde de woning en de meubels der oude dame en vooral de vijf bankjes die zij hem ter hand had gesteld. Maar misschien was er zedelijk iets op haar aan te merken. Mogelijk was dat zoogenaamde nichtje wel eene dochter, voor wie zij een man zocht of liever kocht.
Maar dat ware de onbeschaamdheid toch wat al te ver gedreven; in zulk een strik zou hij zich niet laten vangen.... maar 't was toch een aardig, mooi meisje en zij kon het niet helpen.... maar neen, dan zou hij zich weggooien. Dat
| |
| |
nooit! Hij moest inlichtingen inwinnen en, was alles niet in orde, dan kreeg tante Tonnette haar vijfhonderd gulden terug en zij zou niets meer van hem hooren. Zulke tantes, al waren zij nog zoo rijk!....
Hier zwichtte de edele opwelling van den onbemiddelden student. Eene rijke zeventigjarige tante, al was dan misschien haar verleden niet zoo onberispelijk, bleef toch eene rijke tante. Wie zou er hem voor bedanken of het in hem prijzen, als hij een onschuldig meisje als gade weigerde, op grond van den misstap harer moeder. Zij, die het hardst er over roepen, zouden misschien de eersten zijn om over de afgewezene zich te ontfermen en ze zelf tot vrouw te nemen....
- Ben je 't of ben je 't niet? hoorde hij op eens zich toevoegen en toen hij opzag, herkende hij zijn vriend Tobias, den spoorstudent, geboren en getogen in den Haag.
- Ik ben het, zeide Louis.
- Je ziet er uit of je gedropen bent en ik hoor, datje eergisteren je kandidaats hebt gedaan, met glans zeggen ze....
- Ik geloof, dat ik het er goed heb afgebracht.
- Van harte geluk en kom je nu wat uitrusten in den Haag.
- Misschien.... à propos, kent ge ook mevrouw de Tonnette?
- Dat zou ik eerder aan jou moeten vragen, maar ik ken ze, en als ik je een raad mag geven, zeg dan, dat je een neef van haar zijt en probeer in haar testament te komen. Ze heeft ze!
- Wat is dat voor eene dame?
- Eene oude.
- Nu ja, dat weet ik ook, maar.... is ze gezien?
- In letterlijken zin niet: men ziet ze nooit ergens, maar bedoelt ge of ze geacht is, dan kan ik je verzekeren, dat geen schepsel ooit iets kwaads van haar heeft vernomen. Wilt ge in kennis met haar komen? 't Zal wel lastig zijn, want zij recipieert niet, en dat spijt me verduiveld. Zij heeft een nichtje....
| |
| |
- Een nichtje?
- Ja, jufvrouw Ochten, een meisje om verliefd op te worden; ze is nu uit de stad, geloof ik, ten minste ik heb ze al een poos gemist, maar dat is een schepseltje om van te droomen.
- Zoo, dus er is niets....
- Je bent stapelgek. Wat zou er zijn? Of weet jij iets?
- Ik weet niets; ik vraag alleen maar omdat die oude dame mij bij zich heeft laten komen om kennis te maken met haar neef.
- Weet-je wat je dan doet? Trouw dan met die kleine Lina, en als je zelf niet wilt, vraag ze dan voor mij, maar onder conditie dat de oude dame haar tot erfgename maakt.
- Ik geloof niet, dat ik je heel veel uitzicht kan geven, antwoordde Louis droog.
- Dus voor je zelf?
- Dat zeg ik niet.
- Nu ik zeg het dan wel, maar vóór je haar vraagt, moet je condities met haar tante maken. Er zijn nog zoo'n paar neven, die haar nader bestaan en men zegt, dat die met de erfenis zullen gaan strijken. Die saaie Botwater, zoo'n versteende ambtenaar van den echten stempel, een vreeselijke kloen, en dan die winderige muziekmeester Van Sterren... Dat wordt dan allemaal familie van je. Erfooms zelfs.
De twee vrienden praatten tot zij voor de woning van een kassier aankwamen.
- Wacht-je even? vroeg de Tonnette.
- Wat ga je doen?
- Duitsch geld wisselen. Ik ga morgen op reis.
|
|