| |
Een-en-twintigste hoofdstuk
Casino
Robert's smoking zat den heer Leroux zeer strak om het forsche lichaam, daarentegen knelden de lakschoenen hem geenszins, maar sloften eerder een weinig uit. Toch voelde de ambtenaar der eerste klasse zich buitengemeen voornaam, toen hij eenmaal zijn beteekenisvolle roode knoop door het nauwe sneetje gepeuterd had van de zijden revers. Vooral die smetteloos witte borst deed hem hoog ademen. Hij bekeek zich in den spiegel en achter zich zag hij tegelijkertijd het lachende gezicht van Doddy met haar trillende wimpers. Zij ried hem zich zoo min mogelijk uit te rekken, daar anders een klein wit driehoekje zichtbaar werd tusschen smokingvest en pantalonrand. Zij bevonden zich samen, geheel alleen, voor een spiegel in witgelakte lijst, in een geurende dameskamer van Doddy's witte huisje. De auto nam in Leroux' leven
| |
| |
sinds zijn komst de plaats in van een paar zevenmijlslaarzen. Hij geraakte eraan gewend zich wisselend in allerlei bevreemdende omgevingen, verbijsterend snel achtereen, tot op zekere hoogte thuis te gevoelen.
Nog eenigen tijd stonden zij te overleggen of een wijde avondcape al dan niet voor de gelegenheid zou dienen, eventueel met het oog op een danspartij nadien, ergens.... Maar van beneden werd ongeduldig geroepen, dat op deze wijze de veine wel eens voorbij zou kunnen trekken. Daarom haastten zij zich naar den wagen buiten, waar het gezelschap was omgewisseld in 3 gelijk gekleede heeren, en 3 vrouwen, die zich van allerlei versierselen op-, aan en in het oor gestoken hadden. Deze onherkenbare groep stond te wachten om Leroux' verschijnen met eenstemmige toejuichingen te begroeten.
Reeds eenigen tijd trachtte de man zelf zich over een bedrukt gevoel in de maagstreek heen te zetten. Het was of alles buiten zijn bewustzijn plaats vond. Telkenmale vreesde hij, dat de een of andere ontdekking hem met een plotselingen ruk zou onttronen. Wist men wel, dat men te doen had met een jongen, den knaap van toen, die niet onschuldig was aan onwelriekend ezelgedoe, een, die als hulpbesteller had rondgedraafd? een, die in een hok had gezeten vol verouderde bokkenstank? een, die in den schemer geworsteld had met Carlita?... Ja, troostte hij zich dan en verjoeg daarmee een weinig de drukking, maar toch ook was hij de man, dien een Excellentie had
| |
| |
waardig gekeurd om, èn als privaat persoon, èn als bewindsman, geluk te wenschen met een hooge, welverdiende onderscheiding; Cabozzi had het zelfs een ongewoon hooge genoemd. Liefkoozend bevoelde Napoléon onder het rijden een- of tweemaal het tastbaar bewijsje op zijn revers, om daaruit zekerheid van optreden te putten. Maar wat helpt een slap knoopje op streek in de moeilijkheid slagvaardig te antwoorden op geestigheden, die uit scheeve, onverschillige monden worden rondgeslingerd?
Met een zucht van beklemming en verlichting tegelijk, besteeg hij met zijn gezelschap de trappen van het Casino, dat er op het eerste gezicht uitzag als een buitenmodel postkantoor. Even verbeeldde hij zich zelfs, dat het rustig zou zijn, dat hij hier loketten vinden zou om vakkundig achter te gaan zitten. Maar toen hij de groote zalen zwevend binnentrad, met de vele groote druk bezette tafels, stokte de adem hem in de keel van ontzetting. Tot zijn schrik bemerkte hij vervolgens, dat het groepje, waartoe hij behoorde, Robert; zijn vriend; Doddy; de lange man met de voortuitstekende tanden en de glimlach, die nu dwaalde; de vrouw met de wangkuilen, niet groen maar diamant omkranst; een heer met een geplet hoofd, dien hij zich plotseling van den vorigen nacht duidelijk herinnerde in bloote armen worstelend met een spichtig wezen van korengele kleur; en tenslotte hij zelf, die een ander scheen dan de oudgeworden knaap van
| |
| |
eertijds... dat dit groepje door de zaalwachters met onverholen onderscheid werd behandeld. Het scheen wel of men in de overvolle zaal ruim baan maakte voor de heeren, die hij zelf nauwelijks kende en voor de vrouwen die uit lange jade staven sigaretten rookten en met een kleine hand in de heup en een der schouders naar voren, met opgetrokken bovenlip onverschillig rondkeken, terwijl zij de baan, die voor haar vrijgemaakt was, met halfslenterende, half dansende pas in haar lange, schuddende avondjurken aflegden, tot bij de duurste tafels, die van duizend franc minimum. Leroux drentelde mee als een klein mannetje en betrapte er zich op zich onzeker te voelen in de al te glimmende schoenen, die bovendien zijn voet nog een wankele bewegingsvrijheid toelieten, waardoor hij steeds meende in het geheim de schoen te zullen verlaten. Soms keek hij verstolen om of er niet een stilletjes was blijven staan. Maar al ging het langzaam, met horten en stooten, eenmaal kwam ook hij toch aan den tafelrand, waarboven het getal 1000 prijkte. Een reeks fauteuils scheen inderhaast verlaten te zijn, vreesde Leroux, op een heimelijken wenk van het Casino-personeel. Hij voelde zich in een ervan neerdrukken en daar zat hij aan de groene tafel, met een enkelen nieuwsgierigen blik op zich gericht, maar toch hoofdzakelijk met menschen samen, die hun volle aandacht schonken aan het midden-vak, waarop zich het spel van de Fortuin voltrok. Aan weerszijden troonden twee mannen in be- | |
| |
grafeniszwart op eigenaardig hooge stoelen, vlak in de buurt van een man, die met verveelde hand kaarten schudde en een eentonig geluid hooren liet. Aan hoofd en voet van de tafel hadden mannen met korte harken hun plaats, die met onnavolgbare behendigheid fiches van diverse grootten in de verschillend gekleurde vakken van het tafelmidden schoven of ze naar zich toehaalden.
De snelle wisseling der gebeurtenissen aan deze tafel werkte verdoovend op een man, die van het bedrijfsleven slechts de meest serieuse en bureaucratische vormen kende. Al deze menschen zaten even rustig en ernstig op hun plaats als de beambten ter Posterij en het salaris, waarvoor zulk één een maand lang zwoegt, werd hier met een achtelooze glimlach op het groene laken geschoven en verdubbeld of vertienvoudigd ervan afgeplukt, als bloemen uit een grasperk. De vermogenstoestand van al deze lieden wisselde om de vijf seconden. In tien minuten zag hij een man van arm rijk worden en van rijk weer arm. Met een vage lach stond de man op alsof hij de bank achteraf een ingewikkelde poets had gebakken, maar de handen, waarmee hij zich een sigaret aanstak, sidderden zoo sterk, dat het vuur overal heenspatte. Napoléon zag hem na. Maar terstond was zijn aandacht bij een grove, dikke dame, doodsbleek gepoederd, met oorbellen van zichtbaar doorzakkend gewicht, oogen als van een woerd, rond en waakzaam, handen traag bewegend als gold het een maandenlang vervolgd breiwerk voor een weldadig
| |
| |
doel. Maar door de scherpe gaten in den killen, versteenden neus blies voortdurend een stootende adem. Deze kalkwitte neus werd trouwens wijd overschaduwd door een breedgeranden, slappen hoed met veelkleurige bloemen. Leroux wist niet waarom hij speciaal deze vrouw zoo intens haatte. Maar het was met een tot walging groeiend misnoegen, dat hij de stijve plankjes, die duizend of tienduizend francs voorstelden, in de nabijheid van haar wriemelende handen zich zag opstapelen. Telkens sloeg de vrouw haar beurt eenmaal over en besteedde dan haar lustelooze aandacht aan het spel der anderen.
Ook zijn vrienden waren gaan deelnemen aan de verrichtingen. Robert scheen hooge troeven uit te spelen en zijn genoot was, tegenover hem gezeten, bezig aanteekeningen te maken in een klein boekje. Doddy maakte vage gebaren achter Napoléon's stoel en scheen op deze wijze de inzetten te regelen van een man, die plotseling, groot, bruin en sportief en met een pijp in den mond uit een ander deel der zaal was opgedoken. Toen de laatste fiches vóór hem verdwenen waren, wendde het gelaat met de bloemschoone oogen, die in het licht der schitterende kronen weder hun glans van steeds teruggekregen hadden, zich tot hem:
- Welnu, mister Lerro -...
Vol schrik greep Napoléon naar zijn binnenzak...
Hij had zijn portefeuille vergeten...
Verlegen haalde hij de schouders op -.
| |
| |
- Foei! Gierigaard! siste naast hem het kopje met het fijne neusje, vol verachting opgehaald.
Een telegrafische dienst scheen het nieuws de heele tafel langs te verbreiden. Hij heeft het vergeten, he forgot it, oublié son argent! Met een hoogrood gezicht heesch Leroux zich op uit den armstoel, die hem zoo gracieus was ingeruimd. Hij voelde zich plotseling uiterst belachelijk in de witte borst, die hij zoo hoog had opgezet en die hij nu trachtte zoo onzichtbaar en benepen mogelijk te maken. Op zijn sloffende lakschoenen trachtte hij uit de voeten te komen, maar de volte om hem heen hield hem langen tijd gevangen. Intusschen scheen het gezelschap, waartoe hij eenige seconden geleden nog had behoord, zich naar de lagere tafels te hebben begeven. Hij vond er niemand meer van terug. Toen hij zich door de menschenmassa had heengewerkt, zag hij hen in de verte om een der andere tafels vergaderd. Hij dorst niet te naderen en bleef op eerbiedigen afstand staan wachten. De zoo lang gevreesde onttroning was dus gekomen. Angstig keek Leroux de zaalwachters naar de oogen, die niet de minste aandacht meer aan hem schonken, nu hij daar alleen stond. Maar hij was al blij, dat ze hem niet ruw bij de arm pakten en buiten de deur wierpen. Hij moest telkens uitwijken voor breeduit een der tafels naderende mannen of vrouwen. In de stilte, slechts gevuld met de roepen der croupiers, het geschuifel en geritsel der vrouwekleeren, achtte Napoléon zich omsponnen door een net van kle- | |
| |
verige aandacht. Hij kon niet onbelemmerd zijn voeten bewegen, overal voelde hij de plompheid van zijn staand of hangend lichaam ieder en alles in den weg. Hij had daarbij ook van allerlei ongeluk. Als hij meende niemand in het bijzonder tot last te zijn, bleek hij juist op een plek te leunen, waar een klein schatrijk uitziend mannetje met sportkousen en een pijp een stoel begeerde bij te schuiven. Dan moest Leroux zich een oneerbiedigen wenk laten welgevallen van een der harkmannen aan de tafel. Hij begreep, dat deze lieden over het bizondere vermogen beschikken door iemands kleeren te zien, dat hij zijn geld vergeten heeft. Het voorval verootmoedigde hem dermate, dat hij op een der fauteuils nabij den ingang plaats nam. Hier trof hem slechts de longontstekingverwekkende scherpe tocht der onophoudelijk open- en dichtklappende deuren, die naar de hal leidden. Hij leed koude, maar het meest in de ziel. Het zitten aan den zelfkant beviel hem slechts kort. Hij waagde het wederom op te staan en de rest van de zaal en de aangrenzende in oogenschouw te gaan nemen. In het voorbijschuiven zag hij Doddy aan een tafel met een grooten stapel fiches voor zich, gloeiende wangen, en oogen, waarin nu een ziekelijk vuur flikkerde. Hij vermat zich een staanplaats zoo dicht mogelijk achter haar te bemachtigen en geduldig, in een koortsachtige spanning verkeerend tegelijk, volgde hij geruimen tijd haar spel, dat een krachtverslindende worsteling werd met de fortuin. Op het oogenblik, dat zij zich gereed- | |
| |
maakte met een aanzienlijke winst voorloopig het spelen te staken en zich bruusk omdraaide om te zien wie haar al dien tijd zijn heeten adem in de hals had geblazen, was Leroux zich niet snel genoeg meester. Voor hij een woord van medeleven of gelukwensch kon uitbrengen, was zij hem reeds met een minachtenden glimlach voorbijgegaan. Leroux voelde zich de spelden der schaamte ondragelijk in de huid woelen. Het water begon in hem te koken en in stroomen uit zijn haar te siepelen. Hij keerde zich van de tafel af in de flauwe hoop haar nog in te halen om haar de verzekering te kunnen geven, dat hij zich aan een onwillekeurig verzuim had schuldig gemaakt. Te laat. Als een zielig sloffende beer bleef hij aan een nieuwe toestroomende volte haken. Nu was alles verloren, zijn eer lag in stukken. Verlangen naar wolken, naar reinheid, naar zee brak in hem los. Hij wilde weg, hier vandaan, hij wilde zijn eigen kleeren terug, zijn geld, zijn bewijs van pensioengerechtigdheid. Hij wilde zijn vrienden terug, zijn werk, zijn aanzien in het Postkantoor, zijn chef, zijn minister, alles wat zijn leven geweest was en waarbij hij tenminste eenigermate gelukkig had mogen zijn, het huilen stond hem nader dan het lachen. Hij verweet zich deze laatste dagen veel te veel gelachen te hebben. Daardoor was alles gekomen. Arme ezeljongens hebben niet te lachen ook al dragen zij een eerekruis. De knaap van eertijds had geen recht zich onder de blankhandigen te mengen, voor hen gelden andere wetten. Al wat niet bij
| |
| |
hen behoorde werd eenmaal door hen genadeloos onttroond.
Hij kreeg zijn geld terug en zijn eigen kleeren en zelfs een vleug van zijn oude geluksgevoel, maar hij moest er lang en geduldig op wachten. Men liet hem voorloopig nog staan. Eerst gingen allen op hun gemak het geld verspelen, dat zij gewonnen hadden; daarna breedvoerig van gedachten wisselen over de kansen, die zij gehad zouden hebben te winnen als de een in plaats van hardnekkig op nul, op negen zou hebben ingezet en de ander in plaats van op rood, hardnekkig op zwart. Hij kreeg het alles terug, nadat men vele dranken tot zich genomen had op den slechten afloop; nadat hij zich moe en zwijgend had laten welgevallen, dat men hem ongevraagd en zwijgend een glas bier had voorgezet en een sandwich met ham, alsof hij de chauffeur of de lijfeigene was; nadat men hem zwijgend naar het witte huisje had teruggevoerd en hem in zijn eenzaamheid had overgelaten aan de onoverkomelijke moeilijkheden van nimmer gebruikte overhemdsknoopjes en manchetklemmen. Men bereidde hem geen uitgeleide. Hij kon simpelweg gaan.
Toen Leroux alleen boven in de kleine vrouwekamer stond en in den spiegel keek, ontwaarde hij niet meer het lachende gezicht van Doddy achter zich zooals eenige uren geleden. Beneden hoorde hij gesprekken voeren, die niet voor hem waren bestemd, voorts met borden en glazen rinkinken en flesschen ontkurken. De ochtendwind
| |
| |
blies kil en vochtig het open raam binnen. Het licht was nog grauw en onzeker ook al scheen reeds een eerste rossige straal boven zijn hoofd in den spiegel, die zijn bedroefd beeld weerkaatste. Hij wurgde zich bijkans om het boord uit te krijgen, dat Doddy hem kortgeleden met zoet streelende vingers om de hals had gelegd. Nu rukte hij om haar speels verricht werk zoo spoedig mogelijk ongedaan te maken. Buiten hieven vogels een aarzelend gefluit aan.
Zijn stappen klonken hol door het huis, nu de eetkamer gesloten was en niemand verscheen om afscheid van hem te nemen. Hij zelf had niet den moed het gezelschap te storen. Eenige minuten later bevond hij zich in zijn strandcostuum huiverend op weg naar de eerste de beste autobus-halte. Chèqueboek en portefeuille knelden hem om de hartstreek, maar het was een zoete pijn. Erger was de pijn in het hart zelf, dat voor vreemden was gaan slaan.
Doodelijk vermoeid en slaperig zat hij, na een half uur hangerig wachten aan den kant van den weg, tenslotte in de geriefelijke autobus met breede leeren kussens, die hem in gezelschap van marktkooplieden, arbeiders en handelsreizigers naar Nice voeren moest. Nauwelijks was hij goed en wel gezeten of hij sliep in en merkte van de reis niet veel anders dan het van tijd tot tijd door stilstaan en weer vooruitschieten onderbroken gelijkmatig wiegelend bewegen. Hij werd pas wakker toen de eind- | |
| |
halte bereikt was en men hem bij het uitstappen op den voet trapte. Met een half gesmoorden kreet hervond Leroux zijn bewustzijn. Hij snelde de straat op en begaf zich haastig op weg naar de haven. Al is de zon hoog opgerezen en de dag helderblauw, de kleuren, die hem bij zijn aankomst verrukt hebben, willen niet weer verschijnen. Het rose van de huizen is niet meer het rose van vroeger, de groene luiken herinneren niet langer aan lenteranken... Het is alles voorbij, verzonken in den zelfden drassigen droom als het Parijs van de vorige week. Frankrijk is Frankrijk niet meer voor den uitgestootene.
Nog soezerig van den nasleep rept hij zich voort door de gezellig roezemoezende menigte, de markt langs, waar vooral zeer veel en veelsoortige bloemen te koop zijn, groote hoeveelheden vruchten, hoog opgestapelde bossen groenten, vogels, visschen, schenkelstukken van koeien, geiten en schapen; kazen, groot als wagenraderen. Al die geuren brengen in hem een andere wereld terug, die van de witte borsten en spiegelende rijlaarzen vervluchtigt, die van juweelen oogen en parfumerieën vervaagt. Het pittige, bruine zuidervolk loopt hier rond in zijn daagsche kleeren, zijn boezeroenen, zijn korte vesten, zijn morsmouwen, schorten en opgehaalde rokken boven klompschoenen; mannen draven met verwarde krullen onder scheeve, vettige petten, een sigaretteneindje achter het bronzen oor, vrouwen geven een kind in een hoekje de borst. In kooien springen vogels.
| |
| |
Door de nauwe straten baant Mijnheer Napoléon Leroux zich over schillen en doozen een weg naar het passagebureau van het kleine stoomvaartmaatschappijtje.
Maar de boot vaart eerst overmorgen.
|
|