handig, als bijna iedere Jood, maar - als bijna niemand, Jood of niet Jood - altijd ten bate van anderen, nooit voor zichzelf. Voor hoeveel zaken heeft hij niet gestreden; de Russische gevangenen, de geallieerden, de Joden. Het was geen wispelturigheid, het was de behoefte om te strijden voor wat hem recht docht, met heel de inzet van zijn edelmoedige persoonlijkheid. En wat heeft hij niet gedaan voor zijn vrienden, zijn halve vrienden en lieden, die misschien nog veel verder van hem afstonden, wellicht in het geniep zijn vijanden waren.
Dit alles betreft een kant van zijn wezen, die zij, die hem hebben gekend, nimmer zullen vergeten, maar die uitteraard naarmate deze sterven met hen verdwijnen moet. Wat voor de lateren in hoofdzaak zal blijven zijn zijn verzen. Want het staat voor mij onomstootelijk vast, dat het beste deel daarvan een onvergankelijk bezit van onze poëzie uitmaakt.
Het dichtwerk van De Haan onderscheidt zich van dat van zijn tijdgenooten - en het is, alle gebazel ten spijt, nog altijd zoo, dat onderscheid, d.w.z. persoonlijkheid een essentiëel kenmerk van werkelijke poëzie is - voornamelijk op twee punten: formeel, doordat zijn gedichten meestal geen strak metrum hebben, maar alleen een vast aantal lettergrepen, zooals b.v. ook in het Fransche vers; materieel, doordat verreweg het grootste deel ervan gelegenheidsgedichten zijn. - Het gelegenheidsgedicht staat tegenwoordig niet in goeden reuk (misschien omdat de dichters het niet meer kunnen schrijven?), maar was het Goethe niet, die zei, dat alle gedichten eigenlijk gelegenheidsgedichten zijn? In zijn diepsten zin spreekt dit vanzelf, elk gedicht heeft natuurlijk een aanleiding. De bedoeling is echter, dat De Haan, in tegenstelling met bijna alle hedendaagsche dichters, in tal van uiterlijke levensgebeurtenissen aanleiding vond om die als het ware van een zingend commentaar te voorzien.
Benijdenswaardige gave! Natuurlijk is van het zeer omvangrijke oeuvre, dat zoo moest ontstaan, lang niet alles