en haar huizen vol sprekende denkers en vermoeide strevers zouden hem in eigen hart niets te zeggen hebben?
In diezelfde periode komt het Andere reeds om den hoek. Hoort maar:
Zooals de maaiers 's avonds huiswaarts gaan,
verzadigd krachtig, in het hoog gezag
des avonds met in 't oog vierkant de dag
van licht, waardoor zij zwaaiend zijn gegaan.
Hij ging ook, in 't oog tintelend als kristal het licht van zijne jonge dagen, vierkant in den vasten wil naar de rust die overdenken geeft. Hij ging als de kleine Johannes ten slotte naar de menschen en hun weedom.
In de daaraan voorafgegane periode van stemmingskunst was 't de liefde die hem deed roepen tot één ander mensch: ‘Ik wilde ik kon u iets geven, tot troost diep in uw leven, maar ik heb namen alleen, woorden en dingen geen.
Maar o alzegenend licht, witheerlijk witgespreid licht
Daal op haar en laat haar nooit zijn zonder uw zaligen schijn’.
Ook beeldde hij toen op aangrijpende wijze uit de tragedie, de zelfmoord van ééne hem bekende jonge vrouw, in het vlekkeloos gedicht: ‘In den zwarten nacht is een mensch aangetreden, de zwarte nachtwolken vlogen, de zwarte loofstammen bogen, de wind ging zwaar in zwarte rouwkleeden. 't Gezicht was zoo bleek in 't zwarte haar, de handen wrongen, de mond borg misbaar, de nek was zwart, een hel was 't hart, van daar kwam het zwarte en worgde haar... Bij een groot zwart water aan zijn zoom, heeft ze heel stil gestaan, de lang geleden geboren boom heeft het toen geraân -’.
Als hem toch nog bijblijft innerlijke leegte hoewel hij duurzaam zich doorzond weet van liefde tot ééne vrouw, en telkens het licht van ééne vrouw rondom hem is als een kristallen sfeer, klaart het eerst en eindelijk in hem op door het spinozistisch inzicht in de aleenheid van het Heelal. En als een fontein van intelligentie daalt hij dàn weerom naar de wereld, vindt er de massa, die hij