| |
| |
| |
Louis Couperus
Tijden van wording en geweldige groei zooals wij nu beleven, worden altijd door bizondere teekenen vooraf gegaan. Er zit in onze tijden een nieuwe romantiek, een romantiek vol van het heroïsche, vol avontuur, vol ontzaglijk leed ook, maar ook vol van verwachting van de onbegrensde glorieuse mogelijkheden. In Couperus' jongelingsjaren, voor den oorlog, werden de schaduwen van dit komende groote gebeuren reeds vooruit geworpen. Couperus heeft de komst dezer tijden intuïtief voorvoeld, er in Majesteit en Wereldvrede reeds voorspellend naar gewezen. De eerste schaduwen brachten die eigenaardige atmosfeer, die toon, waarvoor we zelfs een naam hadden, n.l. het fin-de-siècle; de matte, toch onheilspellende rust, die de stormen voorafgaat en waarin wapengekletter overal nu en dan doordrong als het dreigende, verre grommen van den donder.
Couperus is eerder een verbinding van den ouden en den nieuw geboren tijd geweest. Toen de catastrofe van den oorlog er ten slotte was, heeft hij er dadelijk de overeenkomst met vroegere, ontzaglijke tijden in herkend, gezien hoe de geschiedenis zich herhaalde en dit voor het laatst nog eens in Xerxes en Iskander op geniale wijze getoond, waarin alweder een moraal voor onze toekomst ligt.
In ieder geval bleef Couperus óók niet bij de pakken neerzitten, al verpletterde hem, zooals hij zeide, de oorlog.
Is hij ontredderd en ontzenuwd gedurende en na den oorlog werkeloos blijven wachten op betere, weer inspireerende dagen? Integendeel! Géén onzer schrijvers heeft zich, zooals Couperus, geestelijk en lichamelijk geweerd in zijn acht laatste levensjaren, romans schrijvend, zijn allerbeste; lezend, heel ons land door, uit eigen werk; zich vertoonend, en ten slotte als reizend journalist, bijna zestig jaren oud, een reis makend door onze Oost en Japan, voortdurend brieven schrijvend, zelfs doodziek, te bed lig- | |
| |
gend, te Kobé. Een laatste indrukwekkende werkperiode, die zijn dood ongetwijfeld heeft verhaast. Want Couperus moest schrijven, om te kunnen leven!
De historiegrafische methode der oudheid wilde eerder kunstwerk scheppen dan geschiedwerk; dit is zeer duidelijk in Plutarchus' geschiedenis van Alexander, op zich zelf een uiterst boeiend verhaal, te zien. Couperus heeft deze klassieke traditie, om zoo te zeggen voortgezet, of is er in doorgegaan. Zelfs de daarvoor gestelde regels ‘leugen vermijden en de waarheid niet schuwen’, zijn er in te herkennen, zoo goed als de aangename stijl. Wat Couperus in zijn bronnen vond, beschouwde en hanteerde hij als de waarheid. Couperus heeft zelf eens gezegd, dat het eigenlijke leven, zooals het in werkelijkheid in de oudheid was, voor hem waarschijnlijk lang niet zoo bekoorlijk zou zijn geweest als het leven, zooals hij zich dat verbeeldt uit de klassieke beschrijvers dier oudheid.
Maar Iskander van Couperus is daarom geen geschiedwerk. Voor ons, die het geschiedwerk niet als het voornaamste zien, maar wèl de geschiedkundige roman van den meester, is dat laatste echter van niet zooveel belang, al bewonderen we het in een romanschrijver dat hij zijn taak zoo stipt en nauwgezet, zoo volmaakt in klassieken geest, in klassieke traditie heeft opgevat.
Voor veel Nederlanders is Couperus ‘slechts’ de schrijver van Eline Vere, van Majesteit en Wereldvrede, en van Psyche, van het overige deel zijner werken weten zij zoo goed als niets. Daarom begon ik dit stukje opzettelijk met Iskander, want met dit boek behoort de naam van Couperus eigenlijk één te zijn, zonder dat we daarbij zijn overige... 70 deelen! Excusez du peu, verwaarloozen. Ja Lezer! Weet het toch voor goed, Couperus' arbeidzame, steeds verrassende, zich steeds hernieuwende geest heeft onze literatuur verrijkt, met drie dichtbundels, vijf-en-twintig romans in zeven en dertig deelen en negen-en-dertig deelen vertellingen, mythen, legenden en korte verhalen, waaronder werken die tot het allerbeste in de wereldliteratuur behooren!
| |
| |
Louis Couperus
| |
| |
De moraal achter Couperus' werken is die van de noodzakelijkheid voor den mensch zich volledig te leeren beheerschen. Die is ná verwant aan de noodlots-gedachte in veel van zijn boeken. Dat die overwinning nuttig of gelukbrengend voor den mensch kan zijn, wordt geheel buiten beschouwing gelaten, maar, als gezegd, tusschen de regels is te lezen dat ze voor den modernen mensch en die van de toekomst noodzakelijker is dan ooit.
De mensch moet het leeren verstaan zich los te rukken van de demonen die hem voortdurend dwingen tot handelingen waarbij hij zich zelve niet meer meester is en schaadt, zich zelf verliest, en daarna stuurloos ronddrijft op de levenszee.
Hij moet met alle macht uit den knedenden, wurgenden greep van het noodlot zich zien los te wringen, om het te dwingen naar zijn wil.
In zijn Hoogere Burgerschooltijd oefenden Couperus en Netscher invloed op elkander uit. Beiden lazen zij veel, vooral Zola, ‘hun ontzaglijke leermeester’. Diens Thérèse Raquin maakte diepen indruk op Couperus. Maar vooraf had hij voor zijn examen middelbaar Nederlandsch met Prof. Jan ten Brink veel aan vergelijkende literatuurstudie gedaan en ook Oostersche letterkunde bestudeerd, waaruit later, via de Italiaansche Renaissance en zijn kunstreizen naar Italië, zijn liefde voor dat land en voor de klassieke schrijvers ontstond. Bij nauwkeurige beschouwing is na te gaan, dat zoowel Eline Vere als Noodlot, uit Zola's Thérèse Raquin zijn geworden, of dat althans de lezing van dat boek tot die scheppingen heeft bijgedragen. Eline Vere en Bertie uit Noodlot, hebben beide iets parasitairs, zij zijn eigenlijk volkomen onnuttig voor de maatschappij, en tot arbeid volstrekt ongeschikt. Maar in Eline Vere leeft niet, als een inwendig, verteerend vuur, het misdadige, dat gluiperigen Bertie tot verraad van zijn weldoener dwingt. Eline is de eenzame, vol zelfbeklag, die vooral tragisch alléén is, omdat zij zich zelf verlaat. Zij geeft geen richting aan haar leven, zij twijfelt voortdurend
| |
| |
aan zich zelf en weet haar onmacht om durend te beminnen als een donker, dreigend beletsel tegenover haar geluk. Er is ook geen noodzaak in haar bestaan, en zij wacht zich er wel voor iets dat daar op gelijkt er in te brengen.
Eline Vere heeft in sommige karaktertrekken veel van Flaubert's Emma Bovary. Maar gelijk Bertie deinst Emma niet voor misdaad terug, ten einde aan de onduldbare verveling van de Fransche provincie te ontkomen. Eline daarentegen, opstandig tegen alles, en vooral tegen zich zelf, een onvruchtbare en hopelooze opstandigheid, richt zich te gronde en zieltoogt in geestelijke ontreddering.
Een schrijver vindt veel voor zijn romanhelden en heldinnen in zich zelf, maar hij heeft dan ook somwijlen, zooals Couperus, het vermogen om zich met allerlei karakters van de laagste tot de edelste te vereenzelvigen en ze daarna voor zijn lezers als werkelijke wezens te doen optreden en handelen. Van dat vermogen heeft Couperus op ongeëvenaarde wijze gebruik gemaakt, en hij vergat daarbij het wereldgebeuren rond zich heen niet. Kleinigheden schenken een auteur soms de inspiratie voor een kunstwerk. Tolstoï's Oorlog en Vrede, de beschouwing in een Engelsch tijdschrift van portretten der Russische keizerlijke familie, droegen er onderscheidenlijk toe bij om Eline Vere en Majesteit en Wereldvrede in Couperus' verbeelding te doen groeien. Maar voor Eline Vere waren het meest jeugdherinneringen, ontmoetingen en allerlei ervaring en heugenis uit zijn eersten jongelingstijd in de Haagsche ‘uitgaande’ wereld, die Couperus tot schrijven noopten. Oók: spijtigheid, zooals hij het Netscher eens in een brief bekende, om de ‘mislukking’ met zijn gedichten. Met Eline wilde hij, naar hij zeide, eens verbluffen, iets geheel nieuws in de Nederlandsche literatuur brengen. En zijn eerste poging slaagde volkomen. Iets nieuws brengen, nu daarvoor heeft deze romanschrijver bij Gods genade, die altijd maar doorwerkte, en nooit kritiek schreef, omdat hij van begin tot eind een groote, scheppende geest was, wel
| |
| |
Aanvang van ‘Metamorfoze’
| |
| |
gezorgd. De poppen, de wezenlooze standbeelden in Majesteit, Wereldvrede, Hooge Troeven, boeken die Couperus naar hij later bekende, niet meer kon zien, hebben niets te beteekenen bij de hevig levende personages uit de Kleine Zielen, Van Oude Menschen, en zinken geheel in het niet bij de geweldige figuren uit zijn historische romans, die hij zoo fel kon doen leven, omdat hij zulk een liefdevolle studie van den Renaissancetijd en van de geschiedenis der oudheid had gemaakt. Maar ook, (Couperus geloofde in reïncarnatie), omdat hij de stellige overtuiging had, dat hij in een vorig bestaan, in de oudheid, in de landen rond de oude wereldzee ééns leefde. En toen ik hem, een middag bij hem op bezoek, vraagde hoe hij dat alles zóó werkelijk verbeelden kon, antwoordde hij mij heel eenvoudig:
‘Maar, ik ben er toch bij geweest,’ alsof hij wilde zeggen: ‘Dat spreekt toch van zelf, ik heb het alles vroeger meeondergaan, en heb dus een oordeel over die dingen. Ik zie ze weer voor mij, mannen, vrouwen, kinderen, slaven, keizers, veldheeren, dichters en hetairen, kortom, de antieke wereld, onder het sub-tropische licht der Middellandsche Zee, ik snuif weer den harsgeur der schermpijnen en de reuken van rosmarijn, thym onder in-blauwe lucht waartegen de marmers der paleizen rijzen.’
Dan is daar Couperus de schrijver van korte verhalen, waarin hij toovert met het Nederlandsche woord, zooals in zijn Bundels Schimmen van Schoonheid, Antieke Verhalen, die zoo prachtig aansluiten bij die schitterende romans: De Komedianten, Antiek Tourisme, De Verliefde Ezel, De Berg van Licht. Zijn vergelijkende literatuurstudies, gaven hem inzicht in de ‘Bestiaires’ de overoude dierboeken, waarin het thema van den eenhoorn (Fidessa), en deden hem terug denken aan Apuleius' Gouden Ezel, waarin het Psycheverhaal. Studie was ook zijn vertaling van eenige hoofdstukken van Flaubert's La Tentation de Saint Antoine, waarin de vaart van den duivel hem waarschijnlijk het idee van het gevleugelde paard voor Psyche bracht, en voor Fidessa.
Wat Couperus begon, bracht hij ook tot een einde. Ik
| |
| |
ken slechts één onvoltooid stuk van hem, namelijk Imperia. Een mysteriespel van de vijf zonden (Proza III).
De stijl voor ieder van zijn boeken is een afzonderlijke, en de stijl is direct uit het onderwerp gegroeid. Vergelijk eens de aanvang van zijn eersten en van zijn laatsten roman. Toon, atmosfeer, suggestie, rythme, taal, het is telkens wisselend. Voortdurend verrast Couperus met een andere sfeer. Toovenaar met het Nederlandsche woord, dat hij op magistrale wijze hanteert, kan hij u met even groot gemak verplaatsen op een soireetje bij een Haagsche familie waar tableaux-vivants worden vertoond (aanvang Eline Vere), als naar de vlakte van Cilicië, waarin het leger van Alexander den Groote een pooze rust in het zand op zijn tocht naar het Oosten, om Azië te veroveren, (aanvang Iskander). Hij beschrijft met even groote overtuiging dat Eline Vere, de zwakke vrouw, te gronde gaat, uit gebrek aan noodzaak in haar leven en een ziekelijken twijfel aan zich zelf, die haar alle macht over zich en haar wil ontneemt, of dat Alexander, de staal-sterke wereldveroveraar, geweldenaar van de daad, waarvoor de volkeren zwichten, zijn eigen val bewerkt, omdat hij niet in staat is zich zelf te overwinnen, d.w.z. zijn driften te beheerschen.
Velen meenen dat Couperus een echte Indische jongen was, sommigen beweren, hij was een halfbloed. Weet men dan nog niet dat hij kind was van Nederlandsche ouders, die zelf en wier voorouders hooge betrekkingen bekleedden bij het Binnenlandsch Bestuur in Oost Indië?
Het zal dan dezen zomer reeds weder tien jaren geleden zijn dat Louis Couperus, 16 Juli 1923, kort na zijn zestigsten verjaardag, stierf. Het feit is natuurlijk mede een aanleiding om hem op deze plaats nog eens met stillen en weemoedigen eerbied te herdenken, met de groote dankbaarheid in ons hart voor het vele schoone dat hij ons schonk en waarvoor hij zeker nog wel eens den Nobelprijs had gekregen, als de dood hem ons niet te vroeg ontrukt had.
Henri van Booven
|
|