belangstelling voor de armzaligste gebeurtenisjes uit hun grijs bestaan. Toen is het mij duidelijk gebleken, hoe hoog deze spontane, oprechte belangstelling door den volksman wordt gewaardeerd, en vergolden met verknochtheid voor het leven. Zulke aanhankelijkheid, tot over den dood, heeft Buysse menigmaal op zijn weg mogen oogsten.
Neen, het blijft mijn innige overtuiging: ook zonder de naturalistische voorkeur voor de laagste lagen der samenleving en alle maatschappelijke ellende, zou Buysse zijn Recht van den Sterkste geschreven hebben. De vagebonden en dieven uit de beruchte Zijstraat in zijn geboortedorp Nevele waren voor hem geen litteraire objecten, waarover hij zich in boeken documenteerde; hij kende ze uit het leven van iederen dag en drukte hun de hand. Hij is wel eens in den nacht mee gaan stroopen met hen en redde ze, als 't in zijn macht lag, uit de boeien der gendarmes. Op het einde van zijn leven ontving hij nog af en toe 't bezoek van den laatsten overlevende der wilde boevenbende. Ik zat dien dag tusschen Edward Anseele, den Gentschen volkstribuun, en Buysse zelf, toen deze vertelde: ‘Zie, Edward, ge hebt gelijk, dat ge tegen de jenever zijt; 't is een ramp geweest voor ons volk. Maar als hij me nog wel eens komt bezoeken, schenk ik hem iederen keer twee groote volle borrels.’ Voor den ouden stakkerd was een goeie borrel het summum van aardsch geluk - en Buysse had het niet over zijn hart kunnen krijgen, om het hem te onthouden. ‘Als die sterft,’ vertelde hij me verder, ‘neem ik den rouw aan over hen allen.’ Ik weet niet of de boef nog leeft en of hij het nu niet is, die treurt om zoo'n ongelooflijken vriend.
Hij was trouwens, Cyriel Buysse, in alle omstandigheden van een innemende, onvergetelijke hartelijkheid. Hij was in het dagelijksche leven een volmaakte gentleman van het hart.
Maar ook een man vol moed en die 't gevaar onversaagd in de oogen durfde zien. Hoe had het trouwens anders gekund bij iemand met zulke jeugdvrienden als hij er