Biddende vrouw
Het witte vuur van haar gevouwen handen
is als het licht der kaarsen op 't altaar.
Ik weet dat haar gebed zal branden
in de verzoening van Gods mild gebaar.
En als haar ogen straks weer opengaan
en staren in de held're kaarsevlammen,
zie ik haar onuitsprekelijk verlangen
als een wit vuur tussen de sterren staan.
(gepubliceerd in ‘Opwaartsche Wegen’, 7e jg., p. 22 en in de bloemlezing van A.J. van Dijk en Jan H. de Groot: ‘Stille Opvaart’, 1930, p. 78).