Vlaardings vissers lied-boek
(1757)–Roeland de Kater– Auteursrechtvrij
[pagina 6]
| |
Stemme: Onze vader in Hemelrijk, &c.Komt hier al mijn Gezellen goed,
Laat ons den Heer vallen te voet,
En bidden om zijn goedigheyd,
Dat hy ons deze Reys geleyd,
En Convoy met zijn Eng’len sijn,
Dan zal ons Reys voorspoedig zijn.
2 O Heer! gy hebt geordineerd,
Dat de Mensch zig op Aard geneerd,
Op dat hy zoude winnen fijn
Zijn Brood in het zweet zijns aanschijn,
Te Land of ter Zee op het Meer,
Na dat het u belieft o Heer.
3 Dus hebt gy o Heer goedertier,
Geroepen om te Vissen hier,
En wy zijn weder bereyd,
Om te Vissen met vrolijkheyd,
Want wy zijn gelijk ghy wild Heer,
Hierom gekomen ter Zee weer.
4 Wy weeten ook dat ons helpt niet,
Ons arbeyd moeyte en verdriet,
Zo gy niet wild Heer goedertier,
Zegenen ‘t werk onzer handen hier!
Zo is ons moeyt en arbeyd,
Biet dan een booze ydelheyd.
5 Daarom bidden wy uw Zegen zend,
En met uw’ Geest zijt ons ontrent,
En bewaard ons voor alle nood,
Voor Stormen ende Baaren groot,
Op dat ons niet ô Vader goed,
En doe verzuypen ons Zee-vloed.
6 Bewaard ons voor Zee-roovers Heer,
Of andere Vyanden meer,
Op dat niemand ons leed en doet,
Aan ons Scheepje, Lijf ofte Goed,
| |
[pagina 7]
| |
Op dat wy deze Reys met spoed,
Door brengen in gerustheyd zoet.
7 Wy Bidden u ons dog bevrijd,
Voor twist en tweedragt t’allen tijd,
Maar wild ons verbinden te zaam,
Met liefd’ en vreede aangenaam,
Hier onder ons Gezelle fijn,
Die met ons in dit Scheepje zijn.
8 Doet ons ook verstaan allegaar,
Uw Wet en Woord zuyver en klaar,
Op dat wy leven ook gelijk,
Als de Apostels heyliglijk,
En schieten ons Wand zo ‘t behoord,
Altijd in de Zee op uw Woord.
9 Bewaard ons Huys-genoten Heer
Ons Ouders, Vrouwen, Kinders teer
Op dat wy haar aangezigt zien,
Met vreugd en ons te zaam verblien,
En danken voor u goedigheyd,
In u Tempel vol Heyligheyd.
10 Die aldus zijn Reys aanvaard,
Zulk Zeeman is wel prijzens-waard,
En Godt die zal zeer goedertier,
Zegenen ‘t Werk zijner handen hier,
En bewaaren voor alle nood
En prykels, ja zelfs voor de dood.
11 Oorlof nu Gezellen bekwaam,
Die op de Zee vaaren al t’zaam,
Daar toe u Godt beroepen heeft,
‘k Wensch dat hy u zijn Zegen geeft,
Hier en hier na behoude Reys,
In den Hemel na dit gepeys.
Die ‘t oude Spreek-woord agt, Gelijk d’oude verzonnen,
Dat ‘t werk is volbragt, Wanneer ‘t wel is begonnen,
Gedenkt dit Zeeman goed, Wild gy zegen ontfangen,
Op u Reys en voorspoed, Zo wild dit wel aanvangen
Bid Godt wanneer gy zijt, Van het Land afgevaaren,
Bid Godt tot aller tijd: Hy zal u wel bewaaren
Bidt Godt den Heere goed, Gaat gy u Werk aanvangen,
Gy zult in overvloed, Godes zegen ontfangen,
Die aldus zijn Reys ziet, Volbrogt tot Godes eere,
Die zal hy uyt verdriet, Helpen en uyt verzeere
En als weer loopt ten end, U Reys zal Godt den Heeren,
By u Vrienden bekend, U met vreugde doen keeren.
|
|