Vlaardings vissers lied-boek
(1757)–Roeland de Kater– AuteursrechtvrijStem: Wanneer de Zon zijn Paarden, &c.Lof zy ons Godt en Vader goed,
En eere boven al,
Looft hem met Hert en gemoed,
Prijst hem met bly geschal:
Want hy met lof en eer,
Den Menschen hier bekroond,
Dies looft en prijst den Heer,
Die ‘t Hemelrijk bewoond.
2 Nu zal ik zingen na ‘t betaam,
‘t Lof van Vlaarding playzant,
Dat tot ons Visschery bekwaam,
Leyd digt aan de Maas-kant,
Waar door dat ook zeer bloeyet,
De Hoek en Haring-vaard;
Zo dat de Nering groeyet,
In onze Stad vermaard.
3 Lof zy onze Regeerders goed,
Van Vlaarding al-te-maal,
Den Heer geeft haar al t’zaam voorspoed,
En wijsheyd principaal:
Het zy van Politijke,
Of Kerkelijke mee:
Godt wil ze met Zegen verrijke,
En schenken zijn lieve vree.
4 Lof zy onze twee Herders vroed,
Die hier leeren Godts Woord:
Wijl zy leven als Broeders goed,
t’Zamen zonder discoord,
De Heer wil laten groeye,
Ons Gemeent’ meer en meer,
Die men alhier ziet bloeye,
Door onze Herders leer.
5 Lof zy ons Overste bekwaam,
Schout, Burgermeesters goed,
En ook de Scheepens al te zaam,
Die ‘t Vonnis wijzen vroed,
Ia ook d’Geecommitteerde,
Van onze Visschery,
| |
[pagina 5]
| |
Ik wensch uw’ Lof vermeerde,
Met lang vrolijk en bly.
6 Lof zy ons Koop-lieden valjant,
En de Uytreders koen,
Die ons Vissery zeer playzant,
Uytreden met fatzoen,
Waar door dat wy hier krijgen,
Veel Nering meer en meer,
Dus kan ik niet verzwijgen,
Uw waarde Lof en Eer.
7 Lof zy al ons Stierluyden goed,
En Bootsgezellen bekwaam,
Die van ons Stad Vlaerding met spoed
Uytvaren al te zaam,
Om Haring en Vis te vangen,
Al tot ons Lands welvaard,
Gy diend met Lof behangen,
O Eerbaar Visser waard.
8 Lof al d’Ambagts-lieden t’zaam,
Al die hier woonen fijn,
Die tot d’Vissery bekwaam,
Dienstig en nodig zijn:
En and’re Borgers mede,
Godt wilt uyt liefde zoet,
Schenken Zegen en Vreden,
Met Lof en Eere goed.
9 Oorlof al t’zamen nu voorzeyd,
Doet elk zo veel hier toe,
Heb ik ymands Lof niet verbreyd,
‘k Bid houd het my ten goe,
De Heer wil u bekroone,
Met Lof en Eere fier,
Lof, lof alle die woone,
In de Stad Vlaarding hier.
Lof moet men Godt den Heer, Voor alle ding bewijzen,
Dies wild tot zijns Naams eer, Hem dog met Lof-zang prijzen,
Lof zy ons Herders vroed, Die ons Godes Woord leere,
Want zy als Broeders goed, Woonen t’zaam in den Heere,
Lof zy ons Overigheyd! Die onze Stad regeere,
Want na ons Paulus zeyd, Zijn z’ook Dienaard des Heere.
Lof nu ons Koop-luy hier, En Uytreders al t’zame,
Die ons Vissery-fier, Uyt reden zeer bekwame,
Lof zy ons Stier-luy goed, En Boots-gezels eerbaare,
Die ons Vissers met spoed, Van onze Stad uyt vaare.
Lof ons Borgers al t’zaam, Jong en Oud Persoone,
Godt wil met lof bekwaam, U hier namaals bekroone.
|
|