Vlaardings vissers lied-boek
(1757)–Roeland de Kater– AuteursrechtvrijStem: Gy Mannen ende Vrouwen.Komt hier gy Egte Mannen, ik moet u wat vragen
Hebt gy ter Waereld wel liever Schatten zoet,
Als uwe Egte Vrouwe op Aarden in dees dagen?
Zo geeft mijn antwoord, met een blyden moed.
Want een vroome-Vrouw is een regte Huys-kroone
En als een opregte Paerle klaar,
En gelijk als een Zilver-kolomme schoone,
Daar is den Man heeft herten-lust voorwaar.
Wat kan een zuynig Man, die daags arbeyd zeer moedig,
Meer vermaken als het vriendelijk gezigt,
Van zijne lieve Vrouw, want zy troost hem goedig,
Zijn pijn en smerte zy hem veel verligt.
Gelukkig is de Man die van Godt heeft bekomen,
Al zulke Suzanna een schoone Roos;
Zy doet haar Man bloeyen met vreugden uytgenomen,
Wel zalig is die Man die zo een Vrouw verkoos.
Regt anders is ‘t met hem die andere krygen,
Een spijtig, vileyn, en hovaardig Wijf
Die d’heelen Dag niet doen dan knorren ende kyven,
Zo dat menig wenscht te werden dood en stijf.
Het geen ik heb gezeyd van Egte Manne zaken,
Dat zeg ik ook van Vrouwe zijn ze eerbaar,
Kan u in ‘t Aardsche-pleyn een schat zo wel vermaken
Als uwen Wel-lieven Man eerbaar.
Wat is uwen Man? is het niet uw ‘s herten-vreugde
Is hy dan niet uwen besten schat?
Hoord een Exempel het welk my nog heugde,
‘t Geen ik eens las in al van den Keyzer Coenrat.
Dezen Keyzer die had een Stad ydoone
Belegerd, met zwaren Oorlog zo dat
Hy in den zin had geen Mannen te verschoone
Daar op kwamen veel Vrouwen uyt de Stad.
En baden dezen Keyzer met herte verslagen,
Dat hy haar wilde vergunnen ziet,
Haar beste Kleynodien uyt de Stad te dragen,
Op haaren Rugge en anders niet.
Dit heeft den Keyzer toe gelaten met behagen;
Dies hebben deze Vrouwen eerbaar,
Haar Mannen op haare Rugge uyt de Stad gaan dragen
Het welk den Keyzer het Herte beweegd voorwaar.
Zo haast als hy zag de liefde van die Vrouwen:
Zo gaf hy haar beyde genade met vliet,
En alle de Mannen die bleven daar behouwen,
Die van haar Vrouwen gedragen waaren ziet.
Hoord nog een Exempel het welk ik heb onthouwe,
Het welk ik heb gelezen, en ‘t’ is ook waar geschiet,
Tot Spana waaren dertig Mannen in ‘t benouwe
Zeer zwaarlijk op den Hals gevangen ziet,
Deze Mans haar Vrouwe ginge den Wagter vragen
| |
[pagina 61]
| |
Of hy haar wilde toe laten fier,
Haar Mans wat te vertroosten na haar behagen,
Het welk den Wagter haar willig toe liet.
Dees Vrouwe die hebben hoord dog na mijne reêne
Haar Mans gaan kleden met haare Kleed’ren zaan,
En met gehulde aanzigten als zy ginge weene,
Zo zijn dees Mans uyt den Kerker gegaan.
Ende de Vrouwen in de Gevankenis bleven,
Dit behaagt den Regter zo, wild verstaan,
Dat hy de Mans en Vrouwe geschonke heeft het leven,
En hy lietze alt’zamen los en vry heenen gaan!
Waar vind men hedendaags alzulke vroome Wijve
Als deze opregte eerbaare Vrouwen wis?
Nu hoord men onder d’Egt veel tweedragt twist en kijve;
Ey hoord dog eens wat den oorzaak veel is
Dat twee Persoonen haar met lief hebben trouwen,
En nogtans by malkander gedwongen zijn,
Om ‘s Werelds Geld en Goed by een te kunnen houwen
In zulk Huys is zelden opregte liefd’ devijn.
Die haar zinnen op Geld en Rijkdom stelle,
Die hebben dikwils twist en groot gekijf,
Ziet daarom wil ik raden alle Jong Gezelle,
Dat ze niet zoeken een Rijk en trots Wijf.
Maar een Godvrugtig Kind het welk behaagt den Heere,
Dewelke is van vroome Ouders goed,
Gelijk als ons de Schrift van Zara gaat leeren,
De Huys-vrouwe van den Jongen Tobias vroed.
Komt hier gy Egte-lieden die vreedig wild leven
‘t Zy Mannen ofte Vrouwen wijs eerbaar,
Wild malkander met heerlijke liefd’ aankleven,
Gelijk als Tobias en Zara voorwaar
De liefd’ is een Colom des Egten-staats verheven
Daar mede twee Harten gebonden worden t’zaam,
De opregte liefde en toond geen bitterheden
Veel minder kyven en smijten onbekwaam.
Evenwel gebeurt het dat onder Egte-lieden
Zomtijds een woord vald, zo strijkt de liefd’ weer ein,
De Man denkt ‘t is mijn Vrouw ‘t heeft niet te bedieden,
Ik wil met haar weer te vreeden zijn.
De Vrouw denkt ‘t is mijn lieve Man geprezen,
Ik wil het zo niet nemen onvroed
Daar Mannen ende Vrouwen malkaar altijd vergeven
Daar blijft Liefd’ en Vreede en Trouwe goed.
Oorlof Jonge Luyden dit zeg ik voor het leste,
Wild’ dog dit Liedeken niet versmaan,
Heb ik iets gaan dwalen zo houdet my ten besten,
Het is ter eeren des Egten-staat gedaan.
Vaard wel.
Daar is geen goed, Ter Wereld zoet,
Zo hoog te loven, Als een Eerbaare Vrouwe,
Zilveren en Gouwe, Gaat zy te boven.
R. de K. ‘t Is Vissers-werk. |
|