Vlaardings vissers lied-boek
(1757)–Roeland de Kater– Auteursrechtvrij
[pagina 39]
| |
Stem: De reyne Liefde vierig.Wat al Wonderheden,
Schiep den Schepper wijs,
In het Hof van Eden,
Of in het Paradijs,
Van Kruyden en Bloome,
En al ‘t Gedierte op ‘t zelve pas,
Vissen in de Stroome,
En het Vee in ‘t Klaver-gras.
Nog meer Wonderheden,
Ziet men nog hier naar,
Yder die met vreeden,
Heeft zijn Weder-paar;
Den Schepper van waarde
Maakt d’Mensch na zijn Beeld certeen
Uyt den Klomp der Aarden,
Maar ziet hy was nog alleen.
Doen dagt Godt verheven,
‘t Is niet goed voorwaar,
Dat den Mensch zoud leven
Zonder Weder-paar:
Daarom liet hy komen
Adam in den slaap met een,
Doen heeft Godt genomen
Een van zijn Ribben gemeen.
Doen maakte Godt even,
Van dees Ribb’ een Vrouw,
Om met haar te leven,
In liefde getrouw,
Nog sprak Godt ter eeren
Zijt vrugtbaarlijk geagt,
Ende wild vermeeren
Van nu aan ‘t Menschlijk Geslagt.
Dus heeft Godt verheven,
‘t Eerste Paar gepaard,
Om t’zamen te leven,
Met liefd’ onbezwaard,
| |
[pagina 40]
| |
Dus zo komt hy schenken
Yder Mensch zijn Weder-paar,
Dus wild hem gedenken,
En leefd in liefd’ met malkaar.
Nog vind men beschreven,
Dat Christus behaagd,
d’Egten-staat verheven,
Zo de Schrift gewaagd,
Wanneer hy genood was,
Tot Cana in Galileën fijn
Toonde zijn Wonder ras,
En maakte van Water Wijn.
Hierom Bruyd’gom ydoone,
In Godt aanvaard den Egt,
Met uwe Bruyd schoone,
Als Iacob opregt,
Die diende Zeven Iaare,
Om zijn lieve Rachel fijn,
Zijn arrebeyd viel niet zwaare,
Het scheen hem maar Dagen te zijn.
Wild zo uw Vrouw beminne,
Als dees Iacob vroed,
Met verstand en zinne:
En met liefde zoet,
Geeft uw’ Vrouw haar eere,
Denkt dat ‘t zwakke Vaten zijn,
Dan zal Godt den Heere,
U altijd behulpig zijn.
En gy Vrouw Bruyd teere,
‘t Is uyt liefd’ geschied,
Doen Zara, een Heere,
Haar Man Abram hiet,
Wild zo uw Man beminne,
En gelijk Rebecca zoet,
Die dekte met zinne
Haer aanschijn voor Isaac vroed.
Wild zo u Man behagen,
Als dees Vrouwen eerbaar,
En zeer nedrig dragen,
U Huys nemen waar,
| |
[pagina 41]
| |
En wilt ook niet rame,
Over uw Man heerschappy,
‘t Zoud u niet betame,
Maar zijt stil, zagtmoedig bly.
Ik wens gy te zame,
Als Tobias vroed,
En Zara bekwame,
Vald den Heer te voet,
Eer dat zy bekende
Malkanderen in ‘t Egte-bed,
Zo gingen zy zende
Tot Godt een vyerig Gebed.
‘k Wensch u Bruyd’gom ydoone,
Dat gy na Godts Woord,
Leeft met uw Bruyd schoone,
Zo hebt gy gehoord,
Dan zal Godt zeer vyerig,
Uw Wijf in dit Aardsche zayzoen,
Vrugtbaar maken cierig,
Als een Ionge Wijn-stok groen.
Uwe Kinders schoone,
Zullen staan verblijd,
In eene volle Kroone,
Aan den Dis met vlijt,
Zo zal Godt den Heere,
U uytbreyden veer’ en wijd,
Uw Geslagt vermeere,
Zo gy hem gehoorzaam zijt.
Ionge luyden t’zame,
Die hier zijn ter Feest,
In vriendschap bekwame,
En vrolijk van Geest,
Die zoeken te paaren,
Bid Godt om een goed portuur,
Gy zult wel vergaaren,
En leefd voorts in liefde puur.
Oorlof al te zame,
Die hier zijn by een,
Bruyd’gom en Bruyd, met name,
Vrienden in ‘t gemeen,
| |
[pagina 42]
| |
Wild my dog verschoone
En steld de fout aan eene zy,
Wild u nu hier toone
Voortaan fris, vrolijk en bly.
Vaard wel.
‘k Wensch dit Jonge Paar, Geluk en Zalighede,
En dat zy met malkaar, Mogen leven in vreede,
Gelijk als Jacob vroed, Met Rachel zijn Beminde,
En als Tobias goed, met Zara zijn gezinde,
Dan zal in overvloed, Haar ook den Heer der Heeren
Schenken zijn Zegen goed, En haar Geslagt vermeeren.
R. de K. ‘t Is Vissers-werk. |
|