Vlaardings vissers lied-boek
(1757)–Roeland de Kater– Auteursrechtvrij
[pagina 33]
| |
Stem: Om een die ik &c.‘t Is nu weer Jaar-getijd,
Dat op der Aarden,
Kwam een Engel met vlijt
Ende verklaarden,
De Herders datter was gebooren
Tot Bethlehem in een Stal,
Ons Zaligmaaker al,
Looft hem met bly geschal:
Gy uytverkooren.
Zo haast de Engel weg was
Zijn daar verscheene,
Veel Duyzend Eng’len ras
Zongen met eene;
Eere zy Godt zeer hoog van waarde
Een welbehagen zoet,
By alle Menschen goed,
Zongen zy metter spoed,
Vreede op Aarden.
Als de Herders dit verstaan
Hadden, met rede,
Zijn zy terstond gegaan
Al na de Stede,
Die haar den Engel had gewezen
Een Sterre die stond daar,
Regt boven ‘t Huys voorwaar,
Daar lag dit Kind eerbaar
In d’Stal misprezen.
De drie Koningen wijs
Zagen zijn Sterre;
Dus gingen zy propys,
Al was het verre,
Om dees nieuwen Koning te zoeken
Binnen Ierusalem,
Daar zeyden men tot hem,
Dat ‘t was tot Bethlehem,
Na d’Propheets Boeken.
Doen vonden zy ‘t Kind daar,
In d’Stal, beneden,
Zy hebben ‘t ook voorwaar,
Haast aangebeden,
En zy hebben ‘t Geschenk gegeven;
Wierook, Mirrhe, en Goud,
Op dat men de Wet houd,
Als ‘t Kind agt Dagen was oud,
Besnijd men ‘t even.
Men heet het Kind Iesus
Na d’Schrifts oorbooren;
Want den Engel aldus,
Zeyd’ lang te vooren,
Want Iesus is Zaligmaaker even,
Want hy ons zalig maakt,
En van Zonden ontschaakt
En schenkt ons ongelaakt,
Het eeuwig leven.
Wat heeft dezen Held goed,
Al moeten lijden,
Want hy dus jong zijn Bloed,
Stort in ‘t Besnijden,
Daar na wild’ hem Herodes doode,
Godt waarschouwt Ioseph vroet,
Dat hy met dat Kind zoet,
En zijne Moeder goet,
Is weg gevlode.
Wat leed hy al verdriet
Stadig op Aarden,
Al van de Ioden ziet,
Dien Held van waarden,
Hy werd gehoond, en lijd ter smaden,
Sloegen hem metter vuyst,
Ten laatsten nog Gekruyst,
Om onze Zonden juyst,
En vuyl Misdaden.
Wild u met dit Nieuw-Jaar
Al t’zaam verblijden,
Treed in ‘t Nieuwe voorwaar,
Steld ‘t Oud ter zijden,
| |
[pagina 34]
| |
En zingt al t’zaan met d’Engelen schaar,
Eere zy Godt zeer goed
Die ons schenkt zijn Zoon zoet,
Die ons zond’ op hem loed,
In ‘t Nieuwe-Jaar.
‘t Is nu weer Jaar-getijd,
Dat Iesus werd gebooren,
Daarom zingt t’zaam verblijd,
En laat u stemme hooren.
‘t Is nu weer Jaar-getijd,
Dat hy werde Besneden,
Dat hy ons van Zond’ vrijd,
En schenkt ons ‘s levens Vreeden.
R. de K. ‘t Is Vissers-werk. |
|