Vlaardings vissers lied-boek
(1757)–Roeland de Kater– Auteursrechtvrij
[pagina 14]
| |
Stem: Nerea schoonste van de Gebuuren,Hoe lustig en groen is de Meye,
In dezen aangenamen tijd,
Men ziet de Vooren en de Weye,
In deze Maand zijn heel verblijd.
‘t Veld lag gelijk een dorre Heyde,
Nog onlangs door den Vorst subijt,
Daar ziet men nu de Beeste weyde,
In ‘t groene Klaver-gras verblijd.
De Boomen die scheenen bevrozen,
Door den Hagel, ende Rijp kout,
Die ziet men nu vol Knoppen en Roozen,
Als men de Lust-hoven aanschout.
De Vogels die stom scheenen veele,
Die hoord men nu in dezen tijd,
Elk na zijn taal zingen en kweele,
En loven haar Schepper verblijd.
Den Leeuwerik die klimt na boven,
Ia schiet tot in de Wolken zaan,
Om den Heere met Zang te loven,
Laat ons Menschen hier agt op slaan.
Men ziet ook hoe dat in de Stroomen,
Het groot en kleyn geschobde Vee,
Van vreugde hem nauw kan betoomen,
Ia springt en huppelt op de Zee.
Elk Schepzel gaat zijn Schepper prijzen,
Zeer lieflik na zijnen aard,
O Mensche wild nu ook oprijzen,
En heft u hoofd ten Hemel-waard.
Noemt nu, ô Ed’le Creatuure,
Die na Godts Beeld geschapen zijt,
Komt en looft uwen Schepper puure
Voor zijn goedheyd gebenedijd.
Hoe blijft gy nog dus lang bevrozen,
Met uwe oude Zond’ belaan;
Komt aanziet de teere Roozen,
Hoe lieflijk zy ontloken staan.
| |
[pagina 15]
| |
O Prinsse wild dog eens aanschouwen.
Hoe hoog de Zee geklommen is?
Zy verdrijft heel des Winters kouwen,
En brengt ons ‘t Mey-groen te gewis.
Oorlof jong en oud Persoonen,
Looft en dankt Godt al t’zaam verblijd;
Want hy ons weder komt vertoonen,
Dees vrugtbaar zoete Meye-tijd.
Vaard wel.
O Mensch in dezen stond, Blijft niet langer bevrozen,
Met uwe oude Zond, Maar wild dog als de Roozen,
En ander Spruyten sijn, Den Heer loven verblijd,
En als de Vogels kleyn, In dees zoete Mey-tijd.
R. de K. ‘t Is Vissers-werk. |
|