Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake. Tweede deel
(2001)–Lambert ten Kate Hz.– Auteursrechtelijk beschermdZ. | |
ZA. | |
De Wortel- en Zaek-deelen.ZAD of ZAED en † ZEED, in het Ysl: sedia / satio; in Praet: sadde; en in 't Praes: eg sed en volgens de anderen van die Classis in Praet: Part: sadenn en saddur /IV. CL: r. En, schoon dit van een verloopene Clasis is, waer van de verandering van e in a de oude Ongelijkvloeijendheid, en de terminatie de in 't Praet: het verloop nu aen-wijst, egter konnen we hier uit de Wortel-of Zaek-deelen ZAED of ZAD en † ZEED herstellen. De Latijnsche stam komt ook met dezen vry nae overeen, waerschijnlijk ter zake van de oude gelijkheid van oorspronk van voor; de Verspreiding af. Tot het Wortel-deel ZAD of ZAED, ons Zad of Zat, satur plenus; en Zad-saem, petulans, ex saturitate protervus; als dertel en brood-dronken; en 't M-G, sad itan / AL: sat werdan / by ons Zad worden, saturari, implere ventrem; waer van ons † Zaten., † Zaden, Verzaden en Verzadigen, I. CL: F-TH, of AL: saton / I. CL: en M-G, sothjan / gasothjan / I. CL: 1, saturare; en M-G, fathnan / I. CL: 1, saturari; en Ysl: saddur / saturatus; en Angl: am saded / repletus sum. En, als zinspelende op de stilte en bedaertheid van 't gespijsde en verzadigde vee, schijnt hier uit gesproten ons Bezadigt, sedatus, temperatus, modestus. Het M-G, met o / geeft te kennen, dat het oude Praeter:, bevorens het verloop, eene o gevoert heeft. Van een ander ZAED zie ook by 't volgende ZAEY in deze Pr:, en van een ander ZEED, by WEEZ in de I Pr. | |
De Wortel-deelen.ZAEY en ZAED, &c, in het M- G, saian / saiso / saians / IV. CL: 1, seminare; zijnde van die Classis, welke zig schikt na den trant der Grieken, geburen der M-Gotthen, in Praet: met een verdubbelde silb voorop. Dog A-S, sawan en saewan / few en fede / gesawen III. CL: 2, serere; Angl: to sow / sew / | |
[pagina 742]
| |
sown en sowed / serere. F-TH, sawan / sata / gisawit / agter de VI. CL: seminare; welk F-TH, in het Praet: ook al eenig verloop geleden heeft. Dit alles in onze Dialect herstelt zijnde levert ons de Wortel- en Zaek-deelen ZAEY (of ook ZAED), en † ZOOY of † ZOOD; want Y en W komen hier onverschillig, en gevolglijk ook de D, gelijk de takken desgelijks verder zullen aenwijzen. Uit het Wortel-deel A, om Zaed, n: Ysl: saad / F, en saede / N. A-S, saed en sed / H-D, saat / F. semen, seges, granum; waer van ons † Zaden, Zaeyen en t Zeyen, I CL: Ysl: saa / I. CL: serere, seminare; en daer toe weder Zaeyer, † Zader, m: A-S, saedere / sedere / en sawere / saewere / M. H-D, säer / M, seminator, sator; en Overzaeit of Overzaed vérken, porcus grandinosus; Gall: sursemè; als met witte plekjes in 't spek bezaeit, waerom men't ook gemeenlijk by ons gortig noemt. En als zinspelende op de wereischte bequaemheid der tijden, zo van 't inzaijen als inzamelen van 't zaed-graen, schijnt uit dezen Stam ontleent te zijn het Hisp: sazon, en Fransche saison, in naevolging van welke Dialect gekomen is ons Sayzoen, tempora serendi & agrum colendi; & anni temporum vices, ut Ver, AEstas, Autumnus, Hyems; ook vind ik by Kiliaen het overdragtelijke Zaed, n: sors, summa sive caput & prima pecunia, quae confertur, at inde lucrum fiat; Metaphora sumta à semine in terram jacta, ut plurima inde nascantur grana. Tot het Praeter: met O zou zig vertoonen ons Zode, Zoye, † Zoewe en † Zoedse, f: caespes, gleba, qua agger conficitur; als ten dienste van 't gezaeij tot verbetering van 't Land strekkende; 't en ware deze beter tot het Wortel-deel ZIED, in de I. Proeve mogten behooren, alwaer we mede van dit woord gesproken hebben. | |
De Wortel- en Zaek-deelen.ZAEK, ZOK en ZOEK, in 't M-G, sakan en gasakan / sok / sakans / III. CL: 4, arguere, objurgare, comminari; en andsakan / III. CL: 4 contradicere. En, F-TH, fur-sahhan (fursaghen) / fur-suoh / fursahhan / III. CL: 3, negare, renunciare abnegare; en AL: widersacyhan / III. CL: 3, renunciare. A-S, sacan / soc / gesacen / III. CL: 2, accusare, contendere, objurgare; Angl: forsake / forsook / forsaken / deserere; en Ysl: saeckie / Onreg: No. 5, adfero; in Praet: soktte. De grondbeteekenis is eigentlijk in geschil of twist over iet zyn; en daer van verder die van arguere, & accusare & comminari, alzoo de twistenden gereedelijk tot berisping, gekijf, en bedreiging overslaen; en de zin van negare, abnegare, renunciare, deserere, in 't F-TH, fursacan /en A-S, forsake / heeft het oog op ymand die verklaert van in den schuld of in den aenhang of twist geen deel te hebben. Ondertusschen vind men hier in voor ons de Wortel-deelen ZAEK en † ZOEK en † ZOK.
Uit het Praeter: het Ysl: sok / causa accusatio; zie Luc: VI, 7. En tot het Wortel-deel met A, ons Zake, Zaek, f: F-TH, sacha / sahha / F, A-S, sac / saca / sake; H-D, sach / sache / F. res causa, ratio; & olim lis, controversia; AL: secho / secchia / rixae als 't Hoofdstuk, waer uit het geschil ontspruit, of waerop het aenkomt, even gelijk ons Ding, res, van Dingen, II. CL: arguere, praetendere, litigare, ontleent is; ondertusschen geeft dit AL: secho / secchia my eenig bedenken, of niet mede met eene verandering van E vóor A, en G voor K, alhier uit gesproten mogt zijn ons Zéggen, I. CL: F-TH, sagan / gesagan / I. CL: A-S, saegan / saecgan / secgan / I. CL: H-D, sagan I. CL: dicere, narrare, affirmare; Ysl: seige / dico; in Praet: sagde / IV. CL: 1, als opzigt hebbende op het gene de partyen van wederzijden bevestigen; dog zie daer van nog breeder by't Wortel-deel ZICH, in de l. Pr. Maer verder tot Zaek behoort ons Óórzake, f: causa, origo, occasio; als mede ons † Wederzake,† Wederzaker, m: en AL: withersacco / en A-S, withersaca / M, adversarius; en AL: gasacchio / M, causator, adversarius; in den twist-zin; gelijk ook het AL: widersachandi / officiens; en sakee / suggerat; en | |
[pagina 743]
| |
kisacgan fi) objungetur; en 't A-S, withersacan / blasphemare; en A-S, face / seditio, tumultus; & objurgatio; en A-S, fac-leas / sine causâ, sine culpâ; en † Zaek-wéldig, handdadig, reus criminis. Dog in den zin van verloochenen, ons † Ontzaken, I. CL: negare; en Verzaken, I. CL:. renunciare, abnegare; en Zig zéle verzaken, I. CL: abnegare semet ipsum; dat is zijne vleeschelijke lusten en wereldlijke inzigten verlaten, om zig zelf aen de Goddelijke wille en wetten over te geven; zijnde dit de regte Christelijke twist en strijd met zig zelf, en 't ware middel om onder de Goddelijke hulpe, alle andere twist en onrust van buiten te verydelen. Wijders schijnt ook niet qualijk te passen (mits by eene inkortinge van de lange AE in A, als reeds by eenigen der bovengemelde voorbeelden) op dezen zelfden zin van verlaten of de zaek overgeven, onze gemeene spreekwijze van De zak geven, dimittere renunciare, deserere, even of Zak hier voor † Zaek, controversia, lis, quame; 't en ware dit zeggen ontleent mogte zijn geweest uit een oud en my onbekend gebruik van, by afstand, eenen zak te overhandigen, 't gene men gissen zou mogen, indien Zak hier een buidel beteekende. | |
Het Wortel-deel.ZAEM en ZEM, &c, in het Ysl: sem / lites dirimo, in Praeter: samde / in Praet: Part: samenn / IV. CL: 1. waer by de verandering van Wortelvocael, en de terminatie enn in Praet: Part: de oude Ongelijk-vloeijendheid, en de uitgang de in 't Praet: het verloop van deze Classis aen wijst; kunnende ondertusschen onze Wortel- of Zaek-deelen ZAEM en † ZEM hier uit hetstelt worden, als mede ZOM, vermits de takken van dit soort van Ysl: Verba, tè mets de o hebben. De grondbeteekenis agt ik te bestaen in de vereeniging, overeenkomst en gelykheid; en daer van overdragtelijk de Yslandsche zin van geschillen te vereenigen.
Het Wortel- of Zaek-deel ZAEM vertoont zig in ons Zamen, Gezamentlyk, Te zamen, T'samen, en Euphon: Samen, M-G, saman / samana / A-S, samo / samod / same AL: en F-TH, sama so / en samet / H-D, famt / simul, pariter, una, conjunctim; waer van ons † Zamen, Zamelen, Verzamelen, en In-zamelen, I. CL: F-TH, samenan / gisamanon / insamanon / I. CL: A-S, samnan / samnian / en. somnian en syman / I CL: colligere, congregare; en verder ons postpositivum Zaem of Saem, van gelijke beteekenis als het post-positiv: Lyk, als Deugdzaem en Deugdlyk pius; enz: waer van we in onze Grondsl: II. Verhandel: §. LXXVII, breeder gesproken hebben. Nog ook M-G, samaleiks / similis; en, M-G, samo / idem, ipsum; en F-TH en AL: so sama / sama / samo / sicut, tam, quam, quasi, etiam; en F-TH,en AL: samanunga / gesamenunga / F, ecclesia, congregatio, coenobium; A-S, samnung / F, synagoga; en Ysl: sam-lynde / consensus. Het Latijnsche simul & similis is desgelijks beiden van eenerleije afkomst, vertoonende mede groote gemeenschap met dezen stam te hebben: en, of het H-D, samen / semen, hier van, om 't verzamelen van 't graen, of van 't Latijnsche afgedaelt zy, laet ik als onzeker in 't midden.
En tot het Wortel-deel ZOM (gelijk we hier boven al het A-S, fomnian voor vergaderen gehad hebben) het A-S, som / some / concordia; en somed / somod / somid / simul; en som-hiwan / conjuges; en ons Zommig, † Zom, † T'zommig, en Euphon: Sommig, F-TH, somelich / AL: sumer / M-G, sums / A-S, sum / sume / sum-hwylc / aliquis, quidam, & aliquid; hebbende zijn opzigt op eenigen onder velen, dog onbepaelt hoe veel en wie of wat; en T'zomwyle, Euphon: Som-wyle, somtyds, A-S, som-hwyle / aliquando, interdum; en A-S, som / sive. En mooglijk, mede ons Zomer, m: H-D, sommer / M. A-S, sumer / sumor / sumera / Angl: summer / AL: sumar / Ysl: sumar / N, aetas; vermits als dan de inzameltijd van; vrugtgewin; en daer van weder ons Zomeren, Opzomeren, I. CL: aestivare; en Ysl: thad sumrar / aestas ingruit; en Ver- | |
[pagina 744]
| |
zomeren, I. CL: aestivo aëre corrumpi; en Zomerdraed, fila aestiva, autumnalia; draden die des Zomers en voornamelijk omtrent den herfstijd van de gras-of land-wurmtjes en spinnetjes over de velden gesponnen worden, en by droog mooi weder, by den minsten wind, om hare ligtheid in de Lucht opgeheven worden, en aldaer een wijl blijven zweven. Gelijk ook op de verzameling toepasselijk is, ons † Zomme of † Somme, † Zome, H-D, som / saum / Saxon: some / A-S, seam / onus quod jumentum ferre potest, vulgò Sauma, summa, soma unde Gall: somme, & Ital: soma; en waer toe ons Som- of Zom-zadel, sellae dossuariae jumentorum ad onera commodius gestanda; en 't oud Vla: Sommier of Zommier, jumentum sarcinarium, unde Gall: sommier, & Ital: somiero; en 't A-S, seme / sacculus; en seman / I. CL: onerare; uit welken zin van last gesproten schijnt ons Sommèren, I. CL: citare, interpellare, denuntiare,Gall: sommer, zeggende zo veel als belasten: gelijk ik ook wijders twijffel of het Latijnsche of Ital: summa, Hisp: suma,Gall: somme by ons Somme, Angl: somme / vermits eene verzameling en optel van verscheidene deelen, en waer van weder ons Sommèren, I. CL: in summam redigere, colligere, Gall: sommer welgevoeglijker afleiding zal konnen vinden, dan in dezen of diergelijken stamboom. Voorts met E, niet alleen het evengemelde A-S, seme en seman / maer ook het A-S, semend / mediator; als die de verschillende partyen weder byeen-brengt, in den zelfden zin als dit Ysl: Wortelwoord. | |
ZE. | |
De Wortel- of Zaek-deelen.ZEEL en † ZAL, in het F-TH, selan / salta / giselet / V. CL: tradere; zijnde van de tweeslagtige Classis, uit het verloop van een Ongelijkvloeijend Verbum gesproten; waer uit egter de Zakelijke deelen ZEEL en † ZAL volgens onze Dialect genoeg kunnen herstelt worden. Uit een tak van het Wortel- of Zakelijke Deel met A schijnt gesproten te zijn het M-G, saljan / I. CL: 1, tradere, offerre Deo, immolare. En, met e en y het A-S, sellan / syllan / I. CL: dare, tribuere, tradere, en A-S, sald / datus; en waerschijnlijk mede ons.† Zéllen, I. CL: en het Ysl: sela / I. CL: A-S, saellan / I. CL: Angl: to sell / vendere; dewijl alle koop tot eene overgave verstrekt; en A-S, sal / sala / venditio; en selnes / traditio; zijnde van 't oude A-S Ongelijkvloeijende Praet; Part: met en nog overig het A-S, selene / datus; en 't Substant: selene / donum; en selenysse / donatio, traditio. Maer deze a / ae / e / en y geven stof tot bedenking of het verlorene Ongelijkvloeijende Verbum, waer uit dit gemelde verloopene F-TH, gesprotenis, wel-eer in Infin: de i of by Ons de Y (gelijk by die van onze II CL: 1, en F-TH,II. CL: 1, en M-G, II. CL: 1, en A-S, III. CL: 1.) in de accent-silb mogte gevoert hebben, dewijle die Classis eigentlijkst zulke vocael veranderingen uitlevert; te meer, om dat dan niet alleen eenige andere gelijk-vormige takken by het A-S, maer ook de M-G, ai / de AL: ei / en onze éé, die zig by die zelfde volgende takken vertoonen, mede hare oplossing zouden konnen vinden, onder eene zins-overdragt van te binden tot vastigheid, of eene overhandiging, namelijk het A-S, sal / sala / sale / nexus habene lorum. AL: sel / seil / Saxon: sehel / restis, funis; by ons Zéél, n: Bind-zééL, n: lorum, ligamen vinculum; Ley-zéél, n: habena; en Rae-zéél, n: funis, quo ad malum antenna adstringitur; en Zéél-bóóm, convulvulum album & funis pauperum; een kruid dat zig als een touw of Zeel om de Boomen wind, en dies ook winde heet; en Zéél-rys, alcea, malvce filvestris genus, cujus caules cortice cannabino vestiuntur; en Zéél-bast, chamaedaphne, laurus pusillus; hebbende een dubbelen bast, waer van de onderste taei is, en moeilijk om te breken, en des bequaem tot binden; waer van verder het M-G, insailjan / I. CL: 1, loris submittere; en A-S, ge-saelan / I. CL: alligare; en un-saelan / I. CL: solvere, dis- | |
[pagina 745]
| |
solvere; en asaeled / afflictus; en salu / victus, vinctus funibus; en ons † Zeelen, I. CL: ligare fune; en met de zagte E, ook ons † Ge-zelen, I. CL: confligere; als ziende, op 't gevangen-nemen in den strijd. En, als men 't Wortel-deel ZAEL in de beteekenis neemt van hier of daer toe overgegeven zijn, zo zou ook hier uit konnen ontleent geweest zijn ons Zalig, A-S, saelig / gesaelig / H-D, selig / felix, beatus; en 't M-G, sel / selja / A-S, sel / bonus; &c, want schoon dit thans by ons in een wenschelijken zin genomen word, egter is 'er blijk dat het weleer in den grond een onverschilliger staet beteekende, dewijl het ook by 't quade gevoegt is, als by ons Ramp-zalig, en H-D, trub-selig / miser, calamitosus; &c: dog zie mede daer van by 't Wortel-deel ZICH, in de I. Proeve. | |
ZWA. | |
De Wortel- en Zaek-deelen.ZWAEP, ZWOEP, en WAEP &c, in het A-S, swapan / swop of sweop / geswapen / III. CL: 2, vestire; & scopis sordes auferre; zoo vind men mede in Th: Benson: Vocabul: Anglosaxon: em- en ymb-swapen / amictus, circumdatus; beswapen / tectus; dog ook in-swapen / instinctus, imbutus; als ziende op het overtrekken met koleuren in een verw-kuip; en daerenboven forswapen / ejectus; waer by wederom best passen zou het gemelde swapan / scopis sordes auferre. Dog hoe dit bekleeden en uitvaegen tot eene zelfde grondbeteekenis te brengen is, kan ik nog niet uitvinden. Ondertusschen hebben we hier in, tot herstelling, na onze Dialect, de Zakelijke deelen † ZWAEP en † ZWOEP of ZWIEP, of ook zonder Z (die my hier om de volgende rede als een Voorwerpsel toeschijnt) ons † Waep, † Woep en † Wiep. Want op het A-S, sweop / in Praet:, in den laetsten zin van uitvagen, of voort-dryven, past II. vry net het A-S, swiop / swipe / swiope / en hweop / by ons Zwiep en Zwéép, f: flagrum, flagellum; waer van verder het A-S, sweopan / swypan / I. CL: verrere; en A-S, hweopan / I. CL: en ons Zweepen, I. CL: flagellare, welke verandering van h en s in 't A-S, toont, dat ze beiden in dezen als voorwerpsels komen. Belangende nu de verdere takken, zo schijnt het A-S, swapa / ruina, tot de laetste beteekenis van verdryving en uitvaging te behooren; zoo mede het A-S, sweopung / actio verrendi; behalven 't reetsgemelde A-S, swiop en hweop &c. Dog met vooraflatinge van s of h / past zo wel op den eersten zin van bekleeden, als op den laetsten van verdryven, ons Wapen, n: M-G, wepna / N, AL: waffan / A-S, maepnu / waepna / woepna / wopna / en waepen / waepn. H-D, waffen / wappen / M. Ysl: vopn / N, Kimbr: vopa. Dan: vaaben / Zw: wapn / arma, clypeus, armatura, thorax, galea; telum, gladius &c; want eenige wapenen zijn tot bekleeding of dekking en bescherming, als helm, harnas en schild, anderen tot verdrijving of afwering van den vyand, als al het houw- steek- of schiet-geweer: waer van verder ons Verbum Wapenen, I. CL: A-S, waepnian / I. CL: H-D, waffnen / I. CL: Zw: wäpma / armare; en Ysl: vopnadur / armatus; en A-S, waep-mann / vir; om 't voeren van geweer en wapenen; gelijk ook in 't A-S, wif-mann / foemina, om 't waernemen van het weef- en spinne-werk. Wijders, vermits onder de Duitsche en Noordsche Volkeren een gebruik is geweest van de Wapenschilden, wanneer ymand iet dappers bedreven, of de gunst van den Vorst gewonnen had, niet slegts met een enkele koleur, als gemeenlijk, maer met een zinnebeeld te beschilderen, dat aen hem en zijn naegeslacht, tot een teeken van adeldom, bevoorrecht bleef, zo is overdragtelijk hier van het woord Wapen, n: Geslagt-wapen, n: symbolum clypei, gentilitia armorum-insignia; en schoon, volgens de fabel-zangen der oudste Grieksche Dichters, hunne helden in dien ouden tijd al met trotse zinnebeelden op hunne schilden pronkten, egter is 't gebruik van Adelijke | |
[pagina 746]
| |
Geslagtwapens, dat nu door gantsch Europa zo gemeen is, niet ouder, zo veel ik weet, dan van de Middel-eeuwen af, na 't verval van 't Roomsche rijk, sedert dat de Gotthen, Wandalen, Franken, en Angel-Saxen meester zijn geworden van 't voornaemste van Europa, en zulk een gebruik hebben doen gelden. | |
ZWE. | |
De Wortel- of Zaek-deelen.ZWELT, ZWALT, en ZWOLT, in het M-G, swiltan en gaswiltan / swalt / swultans / II. CL: 2, mori, obire mortem; in het M-G: Euangelium vind men dit door-gaends in den gemeenen zin van sterven of beginnen te sterven; en in 't A-S, sweltan ( swealtan en swyltan) / swalt of swealt / geswolten / II. CL: 3, mori, obire; quin etiam deficere, & languescere; dit agterste schijnt te zien op zulk een quijnen dat gewoonlijk het sterven nae zig sleept. Dog van 't Ysl: svelltt / esurio, in Praet: svelltt / zie II. CL: 4, welke beteekenis my als zeer verloopen te voren komt. Tot het Wortel-deel met e of i / het A-S, sweltende / moribundus, & languescens; en sweltendlic / moriturus; en 't Vlaemsche Zwélte, cadaver sub dio projectus; en in den zin van quynen het Vlaemsche † Zwélten, deficere, languescere, fatiscere; en Zwélte, f: puella languida, ignava, remissa. Dog tot het Praeter: Subj: het Deensche fult / fames; en fulte / esurire; in den zelfden zin als by het Yslandsch. | |
De Wortel- en Zaek-deelen.ZWÉRK en ZWORK of ZWARK, &c, in het A-S, sweorcan en swyrcan / swarc / gesworcen / II. CL: 4, obscurare; het gene in onze Dialect herstelt zijnde, maekt † Zwérken, † Zwork of † Zwark of † Zwierk, † Gezworken, II. CL: 6, of IV. CL: 3. Tot het Wortel-deel met É en A, ons Zwérk, † Zwaerk en † Zwark, n: nubes; als verduisterende, gelijk ook A-S, sweorc / caligo; & nubes; waer van ons Bezwérken, † Bezwarken, † Bezworken, I. CL: en het A-S, sweorcian / I. CL: obscurare. En uit het Praet: Part: het A-S, sworcen / obscurus; en sworcennysse / caligo. | |
ZWI. | |
De Wortel- en Zaek-deelen.ZWYD, ZWEED, &c, in het A S, swithan / swath / swithen / III. CL: 1, vincere; en forswithan / III. CL: 1, reprimere; en ofer-swithan / III. CL: 1, vincere, & sublimari; die onze II. CL: 1, beantwoorden, en de Wortel- of Zaek-deelen ZWYD en ZWEED herstellen konnen. Tot het Praesens het A-S, swith / swithe / by ons Zwydig, Zwiedig, potis, valdè; en A-S, swithe lang / praelongus; en AL: switho / nimis; waer van het A-S, swithean / oferswithian / I. CL: vincere, praevalere; uit welks Praeter: Part: gekomen is het A-S, geswithed / praevalidus; en unoferswithed / invictus; verder het A-S, swithor / swithre / potior, potius; en swithranhand / manus dextera; als de magtiger hand in tegenstelling van de Linker; waer van verder het A-S, swithrian / swetherian / I. CL: invalescere; & mitigare; als door overmagt een zwakker temmende; en wederom als verzwakt en overwonnen zijnde het A-S, swethrean / I. CL: fatiscere, tabescere. | |
[pagina 747]
| |
De Wortel- en Zaek-deelen.ZWYV en ZWÉÉV, &c, in het M-G, sweifan / swaif / swifans / II. CL: 1, quiescere, cessare. Ysl: sofa / in Praeter: svaf / dormire; in Praes: eg sef / III. CL: 1, en volgens de anderen van die Classis in Praet: Part: sofenn of svofenn: dat de v in Infin: en 't Praes: hier agterblijft is een Yslandsche Euphonie-sprong. Maer, als zinspelende op de zwervende en ligtvloeijende gedagten der bedwelmden, slapenden, of droomenden, zoo komt mede overdragtelijk het A-S, swifan en aswifan / swaf (in Subj: swife) / swifen / III. CL: 1, circumire, peragrare, exorbitare; en ymb-swifan / III. CL: 1, circumire, peragrare; 't gene in onze Dialect herstelt zijnde, maekt † Zwyven, † Zwééf of † Zweif of † Zweef, Gezweven, II. CL: 1. Tot het Praet: Indic: & Subj: het Ysl: sveffn / M. somnium; svesungur / somnolentus; en Kimbr: kvold-svefur / qui circa vesperam somnolentus est; en A-S, swoefn / somnus; en swefen / somnium; swefen-weccere / somniorum interpres; en 't afgeleide A-S, swaefian / swefian / swefnian / I. CL: en AL: sueven / I. CL: soporare, sopire, somniare, dormire; en A-S, swaefunge / sopor; en verder in den overdragtelijken zin het F-TH, sweibon / I. CL: H-D, schweiffen / I. CL: en ook zonder sch / in 't H-D, weven / I. CL: by ons † Zweiven, Zweeven, en Zweven, I. CL: fluctuare, ferri, vagari, & sublimari; en ons Zweif- en Zwééf-stérre, Planeta; gelijk ook zonder Z voorop (waerom ze ook tot ons Wortel-deel WEEV, in de I. Pr: betrokken konnen worden), in gelijken aert van zin zig vertoonen ons Weifelen, I. CL: fluctuare, vagari; & tr: inconstantem esse; colludere cum utraque parte: en † Weifel, † Weivel, † Weifeler, H-D, weibel / webel / viator, stator, & apparitor; en Veld-weivel, peditum praefectus; antesignanus. Wijders, wederom met S voorop, het zy ziende op het om-hoog-zweven, of op de bedwelm-kragt, hier toe het M-G, swibla / A-S, swaefel / swefel; H-D, schwebel / schwefel M, by Ons Zwevel; en met A, als by 't A-S: Praeter:, ook Zwavel m: & f: sulphur; en Gezwavelt, Gezwevelt, sulphuratus; en om de snelheid der zweeving het A-S, swift / celer. | |
De Wortel- en Zaek-deelen.ZWIND en ZWOND, &c, in het A-S, swindan en swyndan / swand (in Subj: swunde) / swonden) en swunden / II. CL: 2, torpescere, consumere; en H-D, schwinden / schwand of schwond / geschwunden / III. CL: 1, tabescere; en verschwinden / III. CL: 1, evanescere; en ons † Zwinden, oul: II. CL: 5, tabescere, extenuare; en 't Geld: Verzwinden, evanescere, in auras ire, disparere; waer van nog overig is ons Praet: Part: Verzwonden, extenuatus, evanidus factus. Waer toe verder het Sax: schwind-suchte / phtisis, tabes; en tot een Tak uit het Praes: het H-D, schwenden / verschwenden / I. CL: en Ons † Verzwéden, dissipare, prodigere. Dog in een gantsch andere beteekenis komt ons Zwindig, fraequens; Gezwind, celer; en 't M-G, swinths / validus, fortis; als mede ons Zwindelen, I. CL: vertigine laborare; 't gene ik by ons Wortel-deel WIND in de I. Pr: geplaetst heb. | |
ZWU. | |
De Wortel- en Zaek-deelen.† ZWUIG of † ZWIEG en † ZWOOG of ZWOEG, &c, in het A-S, sweogan / sweag (in Subj: swuge) / swogen / II. CL: 1, praevalere, inundare; obducere, suffocare; 't gene in onze Dialect zou maken † Zwui- | |
[pagina 748]
| |
gen of † Zwiegen, en † Zwoog, † Gezwogen, II. CL: 2 en 3. In den zin van met droefheid overstolpt zyn past tot dit Praet: het M-G, gaswogjan / uf-swogjan / I. CL: ingemiscere; en mooglijk ook ons Zwoegen, I. CL: animam molestè ducere; & anhelare graviter; hoewel dit Onze ook schijnt betrokken te konnen worden tot ons WEEG by de I. Proeve.
1719 2/m
EINDE VAN HET TWEEDE DEEL. [Illustration] |
|