Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake. Tweede deel
(2001)–Lambert ten Kate Hz.– Auteursrechtelijk beschermdV. | |
VE. | |
De Wortel- of Zaek-deelen.VEEG, VAG of VAEG, by 't F-TH, gi-fehan en givehan / gifah / gifehans / III. CL: I, laetari, gaudere; A-S, fegan en faegan / saeh en fah / faegen en gifegen / III. CL: 3, pangere, & latari; 't welk in onze Dialect maekt † Vegen, † Vag of † Vaeg, † Gevegen, III. CL: 1.
Hier toe het Ysl: feigenn / laetatus; en fegne / fagne / laetus, a, um; A-S, faegen / loetus; M-G, fahebs en faheid / gaudium; en contr: A-S, fean / gaudia; en 't afgeleide A-S, faegan / faegnian / I. CL: M-G, faginon / I. CL: 3, gaudere; Ki: fagna / laeteri; en Ysl: fagnadur en fognudur / laetitia, gaudium; en A-S, faegnung / exultatio; en fahnysse / jubilatio; M-G, mith-faginon / I. CL: 3, congratulari. Dog het schijnt my toe, dat met die vrolijkheid eene zulke gemeent word, die uit het fraeije en 't vriendelijke, het schoone, 't nutte en het betamelijke, 't veranderlijke en 't welgemaekte geboren word, volgens het A-S, faegenian / faegnian / I. CL: blandiri; faenysse / ornamentum; en fag / variabilis; waer van 't A-S, fagan / I. CL: variare; het Vlaemsche Vey, vegetus & vigens; en ons † Vaeg, vigor; en 't M-G, fulla-fahjan / I. CL: satissacere; en met den uitgang ER, ons † Vager, † Veger, m: homo ad quidvis faciendum aptus & promtus; en M-G, fagr / Angl: fair / idoneus, utilis, appositus, aptus; en M-G, unfair / ingratus; A-S, faeger / feger / faegr / feigr / en contr: faer / pulcher, speciosus; en | |
[pagina 712]
| |
Ysl: fagur / fogar / fagert / annoenus, a, um; en fegurd / amoenitas; en F-TH, † fagari / en fagarnessi / F, claritas, gloria; waer van het A-S, afaegrian / gefaegrian / I. CL: ornare, perpolire; en 't M-G, ga-fahrjan / I. CL: consummare; waer op mede past het M-G, fairhwus / mundus; om de schoonte, heerlijkheid, verandering, en aenvalligheid van dit wonderlijk geschapene wereld-gestel; door welken naem het nog vollediger afgebeeld word, dan door 't Latijnsche mundus, als men 't van mundare (reinigen) afleid. Gelijk ook op de aenminnelijke zuiverheid en reinheid, in eenigen def gemelde takken uitgedrukt, zijn opzigt heeft ons hier van afkomstige VEEG en VAEG, waer van ons Vegen, † Vagen, I. CL: H-D, fegen / I. CL: mundare, purgare; & speciatim Verrere ornandi gratia; en Veger, † Vager, m: purgator, & expiator; en Vagevier, purgatorium, ignis purgatorius; enz.
Wijders, in het vorenstaende Ysl: fogundur / gaudium, laetitia, en Ysl: fogar / amoena, hebben we ook hier een teeken, dat het oud verlorene Praeterit: mede weleer een O of OE gevoert heeft; waerom uit de boven-gemelde beteekenissen van 't aengename, welvoeglijke en bequame, met regt kan ontleent geweest zijn ons Voege, Voeg, f: decentia, opportunitas, commoditas; en † Voege, dispositio, similitudo, modus, ratio, ritus, mos; It: foggia; waer van onze spreekwijze In dezer voege, hoc modo, hac ratione; hoc pacto, hoc casu; Voorts ons Voege, Voeg, f: A-S, fog / junctio, conjunctio, junctura, compages; en A-S, feging / compositio; gelijk ook 't A-S, fogera / procus; foera / socius; foereld / cognata; waer van verder ons Voegen, † Gevoegen, I. CL: H-D, fügen / I. CL: decere, convenire, decorum esse; aptare, accommodare, applicare; jungere, componere, disponere, committere; F-TH, vougan / vogan / I. CL: jungere, conjungere; ons Vervoegen, I. CL: accommodare, applicare; Zig vervoegen, I. CL: adire, adjungere se; en ons Gevoeg, n: commoditas, commodum; & tr: exoneratio alvi; en Gevoeglyk, commodus, aptus, opportunus; en 'T welvoeglyk eigen, n: decorum, & intrinsecarerum harmonica dispositio; gelijk men ook in een scherper Walsche Dialect by Kiliaen vind Fokken en Fokkèren, I. CL: accommadare, aptare, decere, & convenire; van welken we ook by ons FUIK, in deze II. Pr. iets gemeld hebben. Edog, uit dit voornoemde Voegen schijnt verder gesproten te zijn ons: † Voeged, † Voged, † Voegd, nu contr: Voogd en † Vogt, m: Sax: voget / AL: vogt / voget / curator, praetor, tutor, educator, nutritor; als die 't behoorlijke en gevoeglijke vezorgt en bestiert: de Middeleeuwsche Latynisten hebben dit Voged ook met Advocatus vertaelt, ik gisse dewijl dat woord en de bediening niet qualijk daer na gelijken; ondertusschen hier van verder ons Voogdye, † Vogdye, f: H-D, vogthey / F, tutela, & olim prafectura, jurisdictio, Graec: βοηδεία; en † Voogd-ding, † Vogtding, † Vogt-genachte, en † Vogt-dag, judicium Comitis à Praetore agi solitum, certis anni temporibus; dies comitialis; waer van verder ons † Bevogdten, nu Bevoogden, I. CL: tutorem pupillo constituere; & tutari pupillum; en † Vogten, † Voogden, I. CL: gubernare, tueri, curare, & educare, fovere, nutrire; en gelijk als † Vogtding, judicium, zo vind men ook by eenige oude boeken (volgens Kiliaen) † Vogtnisse, † Vognisse, waer voor nu Euphonicè Vonnisse, f: judicium, sententia; gelijk ook † Vogtnisser, judex; waer van † Vogtnissen, nu Vonnissen, I. CL: judicare; hoewel 't andersints uit de gedaente ook twijffelachtig schijnt, of ons Vonnissen niet voor Vondnissen van Vinden afquame, gelijk we by ons Wortel-deel VIND vermeld hebben. Nog ook past niet qualijk by dit Voegen, het Brab: Voegt, Voegtig, by Ons Vogt, Vogtig en † Vugt, † Vuecht, A-S, fuht / fuhtiend / H-D, feücht / Sax: foucht / humidus, waer van 't Brab: Bevoegtigen, by Ons Bevogtigen, I. CL: F-TH, fuhtan / I. CL: humectare; vermits de vogte vloeibare deelen zig onderling aeneen-, overal omheen- of tusschenin-, en teffens tegen alles aen-voegen.
Maer, door een Euphonische verwandeling van GEL of GL in YL (zie onze V. Dialect regel wegens de EY of EI, en onze Grondsl: I. Verhand: §. XXIII) zou, mijns | |
[pagina 713]
| |
bedunkens, in plaets van † Vagel, † Vegel, † Veegl, † Végl, ook hier uit gesproten konnen zijn ons Veil, Veilig, tutus, pervius, securus; als ziende op een weg die wegens struikroovers schoon-gevaegt is; waer van weder ons Veiligen, I. CL: securum reddere, secura reddere itinera; gelijk ook, vermits de verkoopbare dingen gewoonlijk schoon en reinlijk opgeschikt worden voorgebracht, ons Veil, † Veêl, venalis, H-D, feil; waer van weder Veilen, † Veêlen, I. CL: venum exponere; en daer toe ons Veile, Veil, f: & n: en † Veele, † Vaele, hedera, herba venale vinum indicans; dewijl de houtene kroesjes, uit de wortels van dezen klim-op gemaekt, gebruikt worden tot aenwijzing of de wijn te waterig of met water vervalscht zy of niet, alzoo het water door dat kroesje heen zijpert, terwijl de wijn in 't telve staen blijft | |
VLA. | |
De Wortel- of Zaek-deelen.VLAE of VLAED, of VLAEG, en VLOE of VLOO &c, in het Ysl: flaa (voor flaga) / floo / fleigenn / III. CL: 2, cutem detrahere; waer tegen, by Onsvoormaels, en in 't Vlaemsch † Vladen, † Vlagen, contr: † Vlaen, in Praeter: † Vloed of † Vloeg, in Praet: Part: † Gevladen of † Gevlagen, III. CL: 3, deglubere, pellem detrahere, excoriare. Dit Verbum in Infin: vind men nog in Kiliaeus Dictionar:, gelijk ook het Praeter: Part:, met een Vlaemsche Dialect, die by deze soort de E in stee van de A neemt, Gevlegen, excoriatus, deglubitus; en A-S, flean / Angl: to flea / excoriare; A-S, be-flean / decorticare; dog dit af-villen of afschillen schijnt my voornamelijk te zien op het gene door slaen en beuken, als by 't vlas-breken en dorschen, geschied; waer op dan ook past het A-S, geflogen / percussus; zo dat dit A-S, flean voor flegan mede onder de Ongelijkvloeijenden zoude behooren; gelijk ook het AL: flagan / percutere; als blijkt by de 3 pers: sing: Imperf: Subjunct: by Otfrid ver nan thanne fluagi / quisnam eum nunc percusserit; zie Junii Glossarium Gothic: in Appendice p: 424, by faiflokun.
Tot het Wortel-deel met A schijnt my betrekkelijk, vooreerst het Brab: Vlaede, Vlaeye, Vlae, f: pannekoek H-D, fladen / Sax: flade / placenta, scriblita, libum artolaganum, & panis testaceus, Gall: flan; als of het zeide, een struifgebak of pannekoek zo dun als een afgeschild vel of vlies; zijnde by ons ook in gebruik een kooksel of gebak van eijeren en melk tot een stevig stremsel gewelt, en met kaneel en suiker overstrooit, Vlade, Vlae genaemt: waer van weder het Brab: Vladen, en ons Vleiden, Vleyen, I. CL: en Vlei-baerden, I. CL: AL: flehan / I. CL: adulari; als ymand met zoetigheid of wat aengenaems believende, even als ons sprekwoord van ymand honig om den mond te smeeren; ten andere het H-D, flachs / M. Sax: flasz. A-S, flear / flex / Angl: flare / en ons † Vlachs, nu Vlasch en Vlas, n: linum; vermits dit heestergewas te broeijen gelegt word, om 'er de huid-vellekens gemaklijk af te schillen door beuken en hekelen by den Vriesch ook Vlaken genaemt, om aldus de taeije pees-draden van dit lang dradige kruid daer zuiver van afgescheiden te krijgen: hoewel dit Vlaken ook tot ons Vlak slaen betrekkelijk schijnt: waer van verder het Vlaemsche en Ons Vlasch-beuken, I. CL: demulcere linum, & tr: blandiri, demulcere caput; welke overdragtelijke zin met het evengemelde Vladen, Vleiden, groote gemeenschap heeft. En, met E, in den zin van slaen, ook hier toe ons Vlegel, m: AL: flegel / H-D, flegel / M, flagellum frumentarium; gelijk ook door dit vlegel-kloppen het graen uit zijne bolster- of hulze-vellen gescheiden word; waer van ons Vlegelen, I. CL: flagello triturare: gelijk ook wederom uit den zin van slaen, met A, ons Vlaeg, f: ictus; repentina & praeceps procella, tempestas: en mooglijk ook Vlag, f: aplustrum, vexillum navale; om 't gedurig wapperen en slaen, of vermits by windvlagen de meeste floddering makende.
Dog met O of OE, als by 't Praet: mooglijk ons Vloeg, f: striae, striges, canaliculi; | |
[pagina 714]
| |
als of men zeide, Huidstrepen of striemen, even gelijk by de geslagene of afgestroopte dingen; waer van ook de spreekwijze van Met de vloeg, striatu conveniens. Maer met den uitgang M, komt wederom in den vollen en eersten zin van afschillen het Sax: en Geld: Vlome, f: squama piscis; als welke men afschraept of 't vel af-stroopt; waer van wederom Vlomen, I. CL: desquamare piscem. En wederom zonder M vertoont zig gelijkvormig aen 't Praeter: ons Vloo, Vlooy, f: H-D, floh en floch / M. A-S, flea / fleah / flaeh en flie / Ysl: floo / F. pulex; waer van ons Vloyen, I. CL: H-D, flöhen / I. CL: captare pulices: maer de zin van slaen, nog villen of ontschillen, weet ik op deze benaming niet thuis te brengen; waerom ze my nog beter dunkt te komen by ons VLIED, in de I. Proeve verhandelt: En ons Vloyen, I. CL: (scrinium sive marsupium alicujus compilare, exenterare marsupium, manticulari) is wel nader met dien zin oveteen te brengen, als of by gelijkenis, de huid of de beurs zelf van den buit of 't ingewand wierd afgetrokken: dog ook dit komt nog vry watgewrongen, gelijk ook onze spreekwijke van iemand, de beurs luizen, 't gene 't zelfde beteekent, te kennen geeft, dat die zeg-wijzen van de luis en vloo ontleent zijn, even als of de zinspelinge zag op ymand, die, onder den dekmantel van eenen ander eene luis of vloo van 't kleed af te halen, ondertusschen hem het geld uit de beurze ligtte: waerom ik nog voor 't naeste dit Vloyen voor een Overdragt van het eerstgenoemde Vloyen, venari pulices; zou aenzien. | |
VLE. | |
De Wortel-of Zaek-deelen.VLEEK en VLOEK, &c, in 't M-G, flekan / flaiflok / flekans / IV. CL: 1, lugere, plangere; zijnde van die Classis, die uit nabuerschap tusschen de M-Gothen en Grieken, een voorzetsel, na 't gebruik van de laetsten, in Praeter: aengenomen heeft, en van onzer aller Duitschen aerd hier in is afgeweken; egter zijn de Wortel- of Zaek-deelen VLEEK en VLOEK hier uit nog op te maken. De zin vervat eigentlijk, mijnes agtens, het oude Heidensche, Joodsche, en nog by de Turken en andere Asiaten in gebruik zijnde, beweenen en misbaer maken by de dooden; schreeuwende, razende, vloekende, scheurende zig de kleederen van 't lijf, en trekken de zig de hairen by vlokken uit het hoofd: waer op mede past het Ysl: flyk / lacera, vestis; en op het qualijk spreken en tieren tegens de ziektens of vyanden, die middel-oorzaeken van de dood waren, schijnt te zien ons Vloek, m: F-TH, fluoch / fluog en fluogh / M. H-D, fluch / M. maledictio, execratio; waer van ons Vloeken, I. CL: F-TH, fluochon / fluohhon / I. CL: AL: fluahhan / I. CL: H-D, fluchen / I. CL: imprecari, execrari; en Vervloeken, I. CL: detestari, abominari: en, op het uittrekken van het hair ziet mooglijk, ons Vlók, Flók, en Lókke, f: H-D, flock / Angl: flocce / floccus, Gall: flocq, flocquet Ital: fiocco, en Vlókke, tomentum; A-S, floh / fragmen; als een afgescheurt stuk, en Vlók-wolle, lanugo; als by vlokken inéén-groeijende; en Vlók-haer, lanugo, tenera lanugo; beneffens het daer van afgeleide Vlókken I. CL: ningere, Ital: fiocare; als in de gedaente van wol-vlokjes nedervallende; en Vlókkerd, homo fluxus, ignavus, languidus, defloccatus: Dog van dit Vlokke zie ook by LUIK, in de I. Pr. Van een ander VLEEK, zie by VLIEG, in de I. Proeve. | |
De Wortel-of Zaek-deelen.VLÉT en VLAT, &c, in 't Ysl: flet / flatte / flattur / IV. CL: 1, explano, exentero; zijnde van een verloopene Classis, waer uit nogtans te herstellen zijn ons VLET en VLAT. De eerste grondbeteekenis schijnt my te zijn, iets vlak en plat maken, planum reddere, explanare; en daer van overdragtelijk die van ontweijen, exenterare; om dat het uitnemen der ingewanden den buik van den visch doet invallen en plat worden, met gelijk regt van zinspelinge als de Latijnsche spreekwijze van exenterare marsupium. Op den eersten zin dan, zo 't my toeschijnt, ons oude † Vlaet, appendix domus; als een | |
[pagina 715]
| |
uitstek met een plat dek, en ans † Onvlatig, rouw, oneffen onrein, obscoenus, sordidus, impurus; en † Onvlaet, m: obscoenitas; excrementum; & homo impurus, nequam; gelijk ook hier toe, mits onder een Allemann: Dialect van P voor V of F, past ons Plat, ook oul:.† Plét, Angl: ftat / Ysl: flatur / planus, unde Gall: plat, Ital: piatto; ons Plate, f: A-S, platung / H-D, blat en platte / F, lamina; en Plate, bank in zee, pulvinus, vadosa loca maris; om de vlakke hoogte, in tegenstelling van de klippen; en † Plate, planca; en Plattie beurze, crumena vacua, marsupium exenteratum; Platte kruin, vertex rasus; Platte peer, pyrum fracidum; als die men met den vinger plat kan duuwen; Plat-broek, eunuchus; Platluis, pediculus inguinalis, Ital piattole, a planitie corporis; en Plat-uit, planè, & apertè; en Plat, n: contignatio plana culmini domus superinstructa; en met een bastertstaert ons Platéél, n: H-D, blatten en platten / patina, unde Gall: plat, Ital: piato, & piatello; en Plattys, Pladdys, f: Fla: Plate, paffer piscus planus vulgò Platusa; en Plattyn, calceus ligneus, calopodium, Gall: patin, Angl: pate; als waer mede men den grond vlak en plat treed; en Plattyn-wachter, leno; om 't oppassen. Wijders, ook met E, van † Plét, planum; ons Plètten, I. CL: planum facere, contundere comprimere, & conculcare; en Plétteren, Verplétteren, I. CL: obterere, conterere; en Plétsen, I. CL: palmâ quatere, depsere, subigere; waer toe mede ons † Plétse, nu Plaetse, f: H-D, platz / F, Angl: place / locus planus, area: & nunc tr: omnis locus; unde Gali: place, Ital: piazza, Hisp: plaça; en Plaetse, † Plétse, f: area, impluvium, locus ab aedificio purus; en A-S, flet / area, domus, casa; waer van wederom ons Plaetsen, I. CL: locare; en verder om de plattigheid het Lovensche Plétse, Flétse, vlade, scriblita; en om deplat-en breedheid het Brabandsche Pleite, Pleit, f: stlata, navis larga & piana. Dog op den zin van exentero voegt het Geld: Plétse, penszak, pantex, omasum; als wordende zuiver en schoon van 't onreine ontledigt, en platafgeschraept; en wijders in groote lappen gesneden, om die met gekorven vleesch vol te stoppen, toe te naeijen, en alzo pens-rollen daer van te bereiden; waer toe ons † Plétse, een lap, H-D, fletz / pars, segmentum; en daer van 't Verbum † Plétsen, I. CL: consuere; ziende op het gemelde toenaeijen. En op de Latijnsche spreekwijze van exenterare marsupium past niet qualijk ons † Flétsen, † Flétteren, I. CL:, of ook met een Walschen accent op den staert, ons Flatteren, I. CL: adulari & adornare, unde & Gall: flatter, & Angl:flatter; alzo 't vleijen al veeltijds om 't genot, en minst uit reden of opregte genegentheid geschied; hoewel de andere zin van effen en glad maken om een zaek op te schikken daer ook in besloten ligt; of, het gene my niet minder waerschijnlijk voorkomt, ziende op 't bovengenoemde Flétse, scriblita, als met iet aengenaems ymand believende, even gelijk van Vlade, scriblita, het Brab: Vladen en ons Vleiden, adulari, hier voor by VLAE, in deze Pr: vermeld. En vermits het fletsen of vleijen niet zelden met opgesmukte onwaerheid gepaert is, zo dunkt my, dat onder een Vlaemsche Dialect-verandering van E in I, hier van ontleent kan zijn ons Flitse, f: mendacium blandum, adornatio fallax; en daer van ons Flitsen, I. CL: fallere verbis; Van een ander Flitsen, zie by VLIED, in de I. Pr. | |
VLI. | |
De Wortel- en Zaek-deelen.VLIES, VLOES, &c, in 't Ysl. flis / disquamo, detraho quod extimum est; in Praeter: fluste / IV. CL: 2, zijnde van de verloopene Classis; waer tegen we niet nader weten te stellen als onze Zaek- of Wortel-deelen VLIES en VLOES. Tot het eerste vertoont zig ons Vlies, n: A-S, fleos / flese flise / flyse / Angl: fleese / Sax: flus / vellus, & pellis cum villis; & membranum, & crustula; als 't buitenste, dat afgetrokken kan worden; en Vlies heeren, equites torquati; en Vlies, numus aureus & argenteus vellere insignitus; en † Vleizen het schaep, I. CL: vellus demere ovi, & ton- | |
[pagina 716]
| |
dere ovem; en Vlies-stéén, vuersten, silex; mooglijk om dat hy in schilfers gespleten word, om tot de vierslagen te dienen; dog Kiliaen zet q: d: lapis aurei velleris; dog dat raekt de goudzoekers, die 'er 't goud meenen in te zullen vinden en door konstig stoken af te scheiden. | |
De Wotel-en Zaek-deelenVLYT en VLEET, &c, in het H-D, fleissen (befleisen) / flisz / geflissen II. CL: I diligentiam adhibere; 't gene in onze Dialect maekte † Vlyten, † Vleet, † Gevleten II. CL: I. F-TH, flizan (AL: flizzan) / fleiz / giflizan / II. CL: I, diligentiam adhibere, contendere, eniti, studere. Met Y, als in Infinit: hebben we ons Vlyt, m: & f: ook † Vliet, F-TH, fliz / M, H-D, fleisz / M-, diligentia, studium, conamen, contentio; waer toe ous Vlytig, en † Vlietig, AL: of F-TH, flizech / sedulò, studiosè, alacer, acer; en daer van ons Bevlytigen, I. CL:.H-D, befleissigen / I. CL: diligentiam adhibere conari; en A-S, flitan / geflitan contendere, certare; en geflite / certamen, disputatio; en geflitlice / certatim en ons Vervlytigen, I. CL: alacrem fieri. | |
De Wortel- en Zaek-deelen.VLING, VLANG of VLONG, in 't A-S, flingan / flang / geflungen / III. CL: 2, projicere; Angl: to fling / flung / flong / projicere; 't gene in onze Dialect maekt † Vlingen, † Vlong of † Vlang, †. Gevlongen,II. CL: 5. Hier toe ken ik geene takken onder ons,'t en ware. uit. het. Praeter:, onder een Allem: of A-S, Dialect van † voor onze V; als Flank, m: latus propugnaculi; als waer uit men den vyand bewerpt of beschiet, terwijle die de vesling tragt te bespringen; gelijk ook Ysl: flangs / N, insultatio; voornamelijk een overvalling van ter zijde of verradelings; waer toe mede het H-D, einem in die flangke gehen / by ons In de flanken vallen, impressionem facere in latus exercitu perrum pere; en 't H--D, flanckiten / I. CL: globulis petre; en ons Flonk, m: alapa à latere; en uit het. Praef: mooglijk ook ons Flink, optimè; als of het zeide wel getroffen. Het M-G, blingwan / II. CL: 2, caedere, flagellare, by ons vorige BLING in deze Proeve verhandelt, vertoont vry wat gemeenschap met dezen Stamboom: dus ook, waer voor men Marc: XII. 5, in 't M-G, us-blingwan / caedere vind, staet aldaer in 't. Ysl: hud-stryka / I. CL: en in 't Zweedsch hud-flänkia / I. CL: dat is, op de huid ymand afstrijken of slaen. | |
VRA. | |
De Wortel- of Zaek-deelen.† VRAED en VROED, in 't M-G, frathjan / froth / frathans / III. CL: I, scire, cognoscere; 't gene, in onze Dialect herstelt zijnde, maekt † Vraden, Vroed, † Gevraden, III. GL: 3. Men zou wel de V of † alhier kunnen aenmerken. als een voorwerpsel, en dan ons Raden, III. CL: 2, consulere, divinare, gelijkstammig mogen rekenen, vermits men om raed by de Wetenden gaet. Wyders tot het Praeterit: hebben we nog met V voorop ons Vroed, A-S, frode / AL: fruot / Ysl: froodur / M-G, frods / frugi sapiens industrius, parcus; & attentus ad rem; en M-G, frodei / F, sapientia, Graec: φράδη, prudentia cognitio; en 't Vlaemsche Vroed-dom, m: prudentia, sapientia, judicium; Vroedvróuwe, H-D, frod-frau / F, obstetrix; als om hare, bedreventheid in dien arbeid ook wel de wyze vrouw genaemt. Daerenboven het Vlaemsche Vroed-schap, f: sapientia, frugalitas, parcimonia; en ons Vroed-schap, f: senatus urbis, magistratus, concilium. Van Vroed, nu komt † Vroeden, I. CL: H-D, froden / I. CL: sajere, & judicare; en ons Bevroeden, I. CL: sapere animadvertere, sapienter secum putare; en A-S, fcedan / I. CL: sentire Voeg hier by het AL: fruati / gravitas; en. un-fruatur / stultus; en 't Ysl: froodleikur / eruditio; en uit het Praes: het Ysl: fraede / F, informatio, & doctrina. | |
[pagina 717]
| |
Met agterlatinge van de ligtelijk wegsmelfende D, zou ook hier uit dit Praeter: ontleent konnen geweeft zijn (immers beter stam ken ik 'er nog niet toe) ons † Vro, † Vrone, AL: fro / frono / A-S, frea / M-G, frauja / Dominus, herus; en A-S, folc-frea / Princeps populi; en AL: frono / fronisga / dominicus; en frono ca-petes / Dominicae orationis; en H-D, fron-leichnam / corpus Dom: Nostri, J: CHR.; en in 'f Oud-Fries volgens Siccama in Leg: Fris: p: 102 en 134, frana / judex vicarius; eu Sax: frone / sapiens; als zende op dien guldentijd toen men de Heeren en gebieders om hare wijsheid verkoos; en hoe wenschelijk zou 't zijn, zonu nog elk, die na gebied stond, vooraf naerstig waer om vroed te wezen. Ondertusschen is van 't M-G, frauja gekomen het M-G, fraujinon / I. CL: 3, dominari; gelijk ook by ons, met den uitgang WE of UWE, ons Vróuwe, f: F-TH, vroun / Ysl: fruu / Dan: frue; H-D, frau / E Domina hera; matrona, & tr: faemina; en Huis-vróuwe, Kimbr: hus-freya / materfamilias, & tr: uxor; en nu ook nog Me-vróuw, hera, Domina; en Jonk-vróuw, en by verloop Jofer, Juffróuw, Juffer en Me-juffer. H-D, jungfrau / jungfer / junfer / Domina junior, virgo; hoewel thans de naem van JuffróuwM aen getrouden en ongetrouwden gegeven word, die van geen hoogen staet zijn: overdragtelijk noemt men ook Jofferken, n: dulabella; een fijn schaefje om net jufferwerk meê te maken. Maer tot Vro, Vrone, Dominus behoort ook ons † Vron, † Fron, summus, praecipuus; en † Fron-bode, praeco, minister publicus; als van 's Heeren wegen; en † Fron-autaer, praecipuum altare; en † Frone, † Vroente, † Vrunte, † Fron-gewald judiciaria potestas; & tr: custodia; Fron-récht, jus sacrum divinum; † Fron-vasten, jejunium quadragesimale; † Fron-dienst, servitium; als Heerendienst; en † Frone, † Vrone, † Vroone, vectigal quod Principi penditur; en 't Zeeuwsche Vroonheer, Dominus sive possessor fundi ab oneribus liberi; zo veel als vryheer; en Vroone, Vroon-land, praedium, alodium, nulli sensui obnoxium; en † Vrunte, † Vroente, ager compascuus, pascuum publicum; als van 's Heeren wegen ten-dienste van 't gemeen geschikt of geschonken. Dog in 't H-D fron / frondienst / fron-arbeit / opera tributaria; als een dienst aen den Heer; en H-D, fron-acker / ager servitiis & censubus obnoxius. en fron-fuhre / anguria; en daer van 't H-D, fronen / frönen / I. CL: Domino servire, & operam gratuitam Domino tribuere. | |
VRE. | |
De Wortel- en Zaek-deelen† VRÉM, † VRAM &c, in 't Ysl frem / usurpo; in Imperf: framde / in Praet: Part: framenn / IV. CL: I, zijnde van de verloopene Classis met de in 't Imperf: tot blijk van 't verloop; en met enn in Praet: Part: beneffens de verandering van e in a tot blijk van de oude Ongelijkvloeijendheid; zo dat we nog: genoeg hebben tot de herstelling van de Wortel- of Zaek-deelen VREM en VRAM. De eigentlijke zin schijnt my te wezen, iets van een ander stoutelyk tot zyn gebruik nemen; vermits Ysl: framur / audaculus; als zinspelende op het stout ontnemen; en M-G, framaths / AL: fremider / alienus; zinspelende op het gene eenes anders is; en by ons mede Vreemd, Vrémd, A-S, fremd / fraemd / fremth / Dan; fremmede / alienus, peregrinus exoticus, hospes; waer van het A-S, fremdian / I. CL: alienum facere; en ons † Vreemden, † Vrémden, nu Vervreemden, Vervremden, I. CL: abalienare; en Ontvreemden, Ontvrémden, I. CL: abalienare, diripere, adimere. En gelijk de dingen, vanv vreemde plaetsen komende, doorgaends of zeldfaem en verwonderlijk, of aengenaem en, prijswaerdig geschat worden; zo past hier op de overdragt van ons Vreemd, mirandus; en het, Ysl: fremd / res laude digna: zo prijst men ook by ons in konststukken onder den naem van Vreemd de viridingen en gedagten van een Werkmeester, als ze ongemeen en niet ontleent, dog egter goed zijn. Wijders past op den zin van ten gebruike zyn het Vlaemsche Vrame, ook Vrome, f: commodum, fructus, utili- | |
[pagina 718]
| |
tas, usufructus; en Onvrome, damnum; waer van het Vlaemsche † Vramen, nu Vromen, I. CL: A-S, framan / fremian / fremman / freomian / framau en froman / I. CL: prodesse, proficere, efficere, formare, invalescere; corroborare, & animum augere; en Vervromen, I. CL: augeri vigore, virtute, animo en ons Vroom en † Vroem, H-D, from / Sax: fram / A-S, frome / frugi, probus, strenuus; quin etiam pius; en Onvroom, impius; dus mede Ysl: froomur / probus; en F-TH, gerfruman / I. CL: proferre, proficere, efficere, operari; en gifreman / I. CL: invalescere vigore aut virtute; en AL: unfroma / detrimentum; en ort-froma / ortfruma / autoritas; A-S, ordfruma / auctor; en M-G, fruma / A-S, frumo / initium, principium; M-G, frumist / primus, en frumisrja / principium: end Ysl: frame / promotio; en F-TH, grammert / porro, ulterius; en frumen / longinquus; als verder voort zijnde; en F-TH, thuruh-freman / I. CL: consummare; frumman / I. CL: componere; chi-frummau / I. CL: creare. | |
VRI. | |
De Wortel- of Zaek-deelen.† VRYN en † VREEN, &c, in 't A-S, frinan / fran / gefrinen / III. CL: I, quaerere, interrogare; dat in onze Dialect zou maken Vrynen, † Vreen, † Gevrenen, II. CL: I, waer toe ik geene takken vind.
1718 11/m |
|