Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake. Tweede deel
(2001)–Lambert ten Kate Hz.– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 678]
| |
De Wortel- of Zakelijke. Deelen.† QUEED en † QUAD (of met KW), in 't M-G, quithan / (of hwithan) / quath / quithans / III. CL: 3, dicere; en M-G, fis-ga-quithan / III. CL: 3, condicere inter se, conspirare; fra-quithan / III. CL: 3, maledicere; af- en and-quithan / III. CL: 3, renuntiare; far- en faur-quithan / III. CL: 3, excusare; en faura-quithan / III. CL: 3, prophetare. F-TH, quedan (quethan / quithan / AL: qhwedan / qhwetan / quedhan / en cwethan) / quad / gequedan of gequidan / III. CL: 1, dicere. A-S, cwethan of cwedan / cwaed / cwedan of gecwedan / III. CL: 3, dicere. A-S, a-cwethan / III. CL: 3, respondere; for-cwethan / III. CL: 3, increpare; fore-cwethan / III. CL: 3, praedicere, & proponere; mis-cwedan / III. CL: 3, non rectè dicere, maledicere; yfel-cwethan / III. CL: 3, maledicere; on-ge-cwedan / III. CL: 3, indicere; to-cwedan / III. CL: 3, inhibere; with-cwethan / III. CL: 3, contradicere; AL: hwertan / salutare; en ook A-S, cwithan / cwythan / lamentari; in tegendeel in een vrolijker zin het Kimbr: en Ysl: kbeda / kbad / III. CL: 1, canere, & olim dicere; en volgens de anderen van die Class: in Praet: Part: kvedenn: gelijk ook uit een verloopen tak hier van het Ysl. kvedia / kvadde / kvaddur / IV. CL: valedicere. Dit alles maekte in onze Dialect, † Queden (of † Kweden), † Quad, † Gequeden, II. CL: 1, dicere. Tot het Wortel-deel van den Infinitiv: het A-S, cwede / dictum; AL: ka-qhuit / sententia; A-S, cwide / sententia, & testamentum; Ysl: kuaede / F, Kimbr: quaede / F, cantilena; en Ysl: kbedia / F, salutis nuncium; en Kimbr: quedia / F, vàledictio; en Kimbr: quidur / M, promulgatum testimonium; en quittur / M, fama; en A-S, cwydung / sermo; en cwidol / cwydol / maledicus; en A-S, qurdul / dica; by ons mede † Quedel, f: dica, garrula; & avis garrula & dulce querens; waer van ons † Quedelen, nu contr: Quelen of Kwêlen, I. CL: garrire; & tr: canere, modulari, gutture vernare, dulce queri; onze overdragelijke zin, die meest op 't zoene gezang der vogeltjes word toegepast, komt met die van 't Yslandsch overeen; dog in den eersten zin schijnt onder een AL: Dialect, verscherpende de D in T, ook hier van te zyn ons Quetteren, I. CL: garrire, ineptè loqui. Uit het Praeter: Part: is ontleent het A-S, mis-cweden / solaecismus. | |
De Wortel-of Zaekelijke Deelen.QUEEL (of QUÉL) en QUAEL of QUAL) in het Ysl: kvel / crucio; in Praet: kvalde / IV. CL: zijnde van die verloopene soort, welks vocaelwisseling in Praet: de oude Ongelijkvloeijendheid, en welks terminatie de het verloop aenwijst. Dit verloop vinden we niet alleen vervult in 't Ysl: kvol / N, cruciatus, zijnde een tak van 't oude Verbum, maer herstelt in 't A-S, cwellan of cwelan / cwal / gecwollen (of gecwulen) / II. CL: 3, occidere; dus ook A-S, a-cwellan / II. CL: 3, en ook I. CL: occidere; als A-S, a-cwolen / en a-cwelted / gecwelled / occisus; a-quald / necatus; en a-cwelan / mori; en oth-cwolen / mortuus. 'T gene in onze Dialect maekt Quelen (of Quéllen), Quael (of † Qual), † Gequólen (of † Gequollen), IV. CL: 1. Tot of Quél of Kwél, behoort ons afgeleide Verbum Quéllen of Kwéllen, I. CL: F-TH quelan / I. CL: vexare, molestare, cruciare; en ons Quélling, molestia, vexatio; agonia, phrenesis; en Quél-agtig, | |
[pagina 679]
| |
molestosus; Quéllig, olim morosus, irritabilis; nunc molestosus; Quél-yzer, m: homo molestus, difficilis, fastidiosus; A-S, cweller carnifex; en ons Quél-buik, m: ventrosa puerorum moles; en met een Walschen staert Quellaedzie, Quellagie, f: molestatio; dog van een ander † Quéllen, Wéllen, scaturire, zie by't volgende WEL, in deze Pr. Tot Queel, ons † Quele, languor; en daer van ons Quelen, of Kwelen, I. CL: languore tabescere; en Queling, Quelende ziekte, Kimbr: kvelling / quellinga / F. languor, morbus epidemicus, crucians, diuturnus; en A-S, hwelan / I. CL: contabescere, putrescere. En tot het Praeter: ons Quael, Quale, f: of Kwael, f: languor; en 't oude Vlaemsche Quale, f: malitia, nequitia, vexatio; en ons Qualik, aegrè, perversè, malè, molestè, & tr: vix, difficulter; en 'Er qualik aen zyn, afficta esse conditione, valetudine, &c; Qualik nemen, aegrè ferre; Qualik-vaerd, f: adver sa valetudo; amp; infortunium; en Qualikheid, f: languor, & nausea; en mooglijk ook het Zeeuwsche Qualer, negotiator callidus; polytropus, quales sunt minuti quidam & ignobiles; als moeilijk om mede te handelen. Dog in een strenger zin het A-S, cwaele / cwale nex; en met den uitgang m / het A-S, cwalm en cwealm / mors; en cwealm-bere / persecutor, & mortiferus; en cwealmnysse / cruciatus; ook uit het Praes: 't A-S, cwilmian / cwylmian / I. CL: occidere, cruciare; dog mede, zonder c voorop, uit het Praeter: het A-S, wael / waell / waele / wale strages, caedes, lues, clades; gelijk ook A-S, waeled / welid / vexatus; waelcyrig / wal-crigge / bellona; on-wael-fyllan / I. CL: stragem facere; weal- en wael-reaf / spolium, manubriae; wael-grimme / cruentus, saevus; en met den uitgang m / A-S, waelm / furor; dog dezen zonder C voorop, konnen ook te pas komen by ons volgende Worteldeel WELL, in deze Proeve. | |
De Wortel-deelen.† QUYD, † QUEÉD (of † QUEID of QUAED); in 't Ysl: kvyda / aegrè habere; in Praet: kveid / II. CL: 1, volgens de anderen van die Class: in Praeter: Part: kvidenu; dat in onze Dialect is † Quyden, † Quééd of † Queid (of op den A-S trant Quaed), † Gequeden, II. CL: 1. Geene andre takken weet ik hier toe voor ons, als 't Adject: Quaed of Kwaed, malus, pravus, perversus, malignus, nocens; en 't Subst: Quaed, n: malum, infortunium; 'T quaed-vier, erysipelas, sacer ignis; ook by ons de Rooze, en St. Anthonis vier genaemt. 'T quaed hébben, urgeri, affigi; Te quaed hébben, imparem esse labori, hofti, &c; het Vlaemsche Quaed-beleid, m: nequam, prodigus; en 't Vlaemsche Quaed-beleid, n: cyceon, miscellanea potio, sorbiunculae delicatissimae genus, ex vino, melle, aqua & farina &c om dat de lekkerny-drankjes niet behooren gemeen te zijn in huishoudens van goed beleid; en 't Vla: Quader-tieren, malignus, malus; in tegenstelling van Goedertieren; en 't Leuvensche Quade-mééster, febris; enz. En met een ingekorte é ons † Quéds, malum; en † Quéds of Euphonicè † Quéts, malus, nocens; waer toe ook 't Vlaemsche Quétse of Kwétse, of met een Franschen staert ons Quetsure, f: laesio, vulnus; & olim offensio, dolor, malum; waer van ons Quétsen, Kwétsen, I. CL: laedere, offendere; & vulnerare.
1717 9/m |
|