Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake. Tweede deel
(2001)–Lambert ten Kate Hz.– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 643]
| |
HE. | |
De Wortel-deelen.HEM, HAM, of HAEM, &c, in 't Ysl: hem / cicuro; & contineo in Praeter: hamde / IV. CL: 1. zijnde van die. verloopene Class: die in't Praet: Part: de em voert gelijk alle de regte Ongelijkvl: Verba, en die in Praet: Indic: van, Vocael verwisselt gelijk ook hier de e in a / schoon,. tot, blijk van verloop, de terminatie de daer agter komt. Ten opzigte van de grondbeteekenis schat ik het in- of vast-houden de eerste, en het temmen, dat door wederhoudinge geschied, een gevolg en overdragt daer van te zijn.
De zin van in- of tegenhouden vertoont zig in 't askomstige H-D, hemmen / I CL. sistere, inhibere, impedimento esse; en H.D, eine sache hemmen / I. CL: objicere difficultatem alicui rei; einhemmen / I. CL: sufflaminare; en hemmkette / sufflamen; en los-hemmen / I. CL: expedire tollere sufflamina, impedimenta; gelijk ook hier toe past ons roep-woordtje om ymand stil te doen staen, Hém! heus! siste; waer van ons Hémmen, I. CL: praetereuntem vel abeuntem sistere, revocare; en transl: Hémmen, Hummen,I CL: emutire simplicem edere vocem; een. zagten. hemkuch makende. Onder den zin van inhoudinge schijnt ook tot dit Wortel-deel HEM of HEEM betrekkelijk te zijn, mits met den uitgang D, ons Hémd, n: interula., tunica intima, vulgò camisia; als omsluitende het lichaem; en, met den uitgang EL by, Ons, ons Hemel, m: M-G, hinins / M. Ysl: himenn. M, F-TH, himil / M. H-D, himmel / M. coelum; als den Aerdkloot omvattende; waer van ons † Hemelen, I. CL: petere coelum; en Hemelingen, coelesti, angeli; waer van mede, om het schoone, reine, en heldere vertoog van de Lucht en 't gesternte, ons Ophemelen, I. CL: mundare, ornare, concinare; en, om de wulft-agtige gedaente, mede by overdragt ons Hemel, Gehemelte, velamentum concavum ab inferiore parte, & convexum à superiore; ac porro, omne tegmen superius cubilis aut spondae; en Verhemelte, n: Gehemelte des monds n: palatum, oris coelum; en hier van Hemelen, Verhemelen I. CL: concamerare, convexum facere instar coeli; en gelijk men voormaels onder in de verwulste, kelders, voornaemlijk in de hooge Landen, zijne goederen plag te verbergen, zo past ook hier toe ons † Hemelen, † Verhemelen, I. CL: ook met EI, ons † Heimelen, I. CL: H-D, heimeln / I. CL: abscondere, velare., tegere celare; waer van ons † Hemelyk, nu HeimlyK, H-D, heimlich / clam; en 't Leuvensche Hemelingen, cineres abstrusum ignem foventes; als besluitende en verbergende het ingerekende vier. Maer, dat hier El en E uit eenen zelfden tak komen, maekt bedenkelijk, dat het onverloopene Ysl: Verbum van de II. CL: 1. zal geweest zijn, met y in Infin:, met ei in Praet:, en met i in Praet: Part:, welke soort van. onze Y in onze II. CL: 1. met. E in Imperf: (en oulinks in Sing: ook éé of EI, of A) beantwoord word; en in 't A-S, met i in inf: & Praet: Part:, en met a. in Praet: Ind:, 't gene dan in onze Dialect zou gemaekt hebben † Hymen, † Heem (ook † Héém, † Heim, of † Ham), † Gehemen, II. CL: 1. Dit word desgelijks. bevestigt met de volgende andere takken tot ons Heim, in 't A-S., ham / haem gehoorig, waer by de zin van besluiten, afsluiten overal doorsteekt: als in ons † Heim, M en F, sepes, septum; AL: heim / H-D, heim / M, Kimbr: heim / Dan: hiemue / A-S, ham / haem / Angl: hom / home / domus habitatio, vicus, civitas, monasterium, possessio quaevis, villa, praedium; quin etiam, | |
[pagina 644]
| |
communis quorumvis popularium patria; M-G, haima / F. castellum, vicus, ager; en M-G, haimothaia / agros; en Kimbr. heimdrott / domestica familia; en 't Sax: en Geld: Heimstier, dos; 't gene door den Vader van de Bruid, na 't voltrekken van 't huwelijk, tot een bruidschat aen 't huis van den Bruidegom of nieuw-getrouwden Zwager word gestiert; en † Heim-zoeken, visitare; & tr: vi irrumpere alicujus aedes; en van ons Heim weder Heimen, I. CL: sepire, obvallare, pallare; en Heimsel, n: sepes, septum; alles betreklijk op het besluiten en bevangen, dat, ten opzigte van eenig erf of gebied, van ouds door palen gewoonlijk geschiedde: voeg hier by ons † Heimet, f: H-D, heimt / heimat / F. patria, locus natalis; en Heim-raed, Héém-raed, m: praesectus aggeribus curandis; & communis terrae consiliarius; verder 't Adject: Heim, Geheim, occultus, secretus; en 't Subst: Geheim, n: secretum; quin etiam tr: latrina; en † Heimsch, nu In-héémsch, indigena; Uit-héémsch, Uitheimsch,peregrinus; gelijk ook ons Heimel, Heimke, en Héémken, krekel, H-D, heime / F, en heimke / gryllus domesticus; cicada; als in de huizen zingende.
Tot het Wortel-deel HAM, het Kimbr: ein-hamur / qui, iratus, non furebat; als zig zelf, en den onmaet zijner gramschap in toom houdende: eene zeer verhevene en Kristen-waerdige deugd. Zoo mede, om het besluiten, het Vlaemsche Ham, m: en Hammerik, ook zonder H, Amme, Am, H-D, ham / F, pratum, pascuum, & salicetum; en ons In-ham, m: sinus maris, littus incurvum; Uit-ham, m: terrae lingua; en † Hamme, † Koehamme, pranger, numella; en Hammeye, f: Hamey-bóóm, m: repagulum; een hek of boom om af te sluiten: en wederoin, op zulk eene afsluitinge of op de huizingen ziende, Hammeye, f: gehucht, viculus, unde Gall: hameau. En eindeling ons Haem agter in Lichaem, n: omne corpus; & olim cadaver; F-TH, lichamo / M. caro, corpus; & cadaver; A-S, lichama / M, cadaver; H-D, leichnam / M, cadaver; en M-G, leik / N, A-S, lice / lic / corpus, caro, cadaver; en Ysl: lyk / N, H-D, leicke / F, en nu by ons Lyk, n: funus; zo dat ons Lichaem niet onbequaemlijk het gedaentelijke en het tastelijke of stoffelijke huis beteekent, even gelijk by 't A-S, ham / domus; zijnde sedert onder den naem van Lichaem alle tastelijke of stoffelijke bestaenlijkheid betrokken. | |
HI. | |
De Wortel-deelen.HINK, HÉNK, HONK en HANK, in 't H-D hincken / hunck / gehuncken / III. CL: 1, claudicare; 't gene in onze Dialect maekt Hinken of † Henken, † Honk of † Hank, † Gehonken of † Gehunken, II. CL: 5. Uit het Praes: is het Wortel-deel, waer van het H-D, hincken / I. CL: en ons Hinken, I. CL: claudicare; en: ons Frequentativum Hinkelen, I. CL: unico pede procedere saltare; en met I voor E, of ook uit het Praet: met A, ons † Hénke, † Hanke, f: coxa, coxendix; unde vulgò hanca; Ital: en, Hisp: anca, Angl: haunce; als uit welker gebrek een hinking ontstaet. | |
HO. | |
De Wortel-deelen.HÓÓZ en † ÓÓZ, &c: in 't Ysl: ausa / ioos / ausenn / III. CL: 2, haurire; in 't Praes: eg eis / haurio; dit maekt in onze Dialect † Oozen of † Hoozen, † Ies of † Hies, † Gehoozen, III. CL: 6. Tot het Wortel-deel van 't Praes: behoort ons Hóós, † Óós, exhaustio aquae, turbine aërea excitata; Hooze, Ooze, f: gieter, haustrum; Hóós-vat, Óós-vat, n: capula, haustrum; Hóós-drup, Óós-drup, suggrundia; en Dak-oozen, projectura tecti, stillicidia; als onderscheppende de droppels. Waer van verder ons Hoozen, Oozen, I. CL: haurire, exhaurire, exantlare, & aspergere, capulare, capulâ dispergere. En, of niet hier van komt het M-G, auso / auris; | |
[pagina 645]
| |
als een klankschepper; en daer van, met voorwerpinge van h / als by ons, het M-G, hausjan / I. CL: audire, quasi auribus haurire sonitum, verdient zijne bedenking: immers dus ook in 't Latijn de spreekwijze oculis auribusque haurire; by ons Zien en hooren. Ons Hoze, f: A-S, hosa / H-D, hosen / F, ocrea, caliga, unde Gall: houseau, voerende de zagte lange O, moet wel hier van onderscheiden geagt worden; gelijk ook by 't A-S, en H-D, de zagte O, beantwoord word.
1716 12/m |
|