Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake. Tweede deel
(2001)–Lambert ten Kate Hz.– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 463]
| |
VA. | |
De Zaek- of Wortel-deelen.VACHT of VAGT, in Vacht, vellus; globus lanae; & pars esculenta; & demensum; zie daer van bij VANG, in deze Proeve.
VAED, in † Vaden, Vader, Vadem, &c, zie daer van bij VANG, in deze Pr.
VAEG, in † Vaeg, vigor; en † Vagen, mundare, purgare, verrere; en † Vager, purgator, expiator; en Vage-vier, purgatorium; zie daer van by VEEG, in de II. Proeve.
VAEL, in Vael, Valuw, helvus, gilvus; zie daer van by VAL, in deze Pr:, en in † Vale, hedera; zie bij VEEG, in de II. Proeve.
VAEN, in Vaên, capere, &c; en Vaen, quatuor canthari; & palear; en Vaen, Vaendel, vexillum; & cohors; enz. zie daer van bij VANG, in deze Pr. | |
Het Wortel-deel.VAER, &c, in ons VAREN (ook wel † VEREN), in Praet: VOER (nu ook vel VAERDE), in Praet: Part: GEVAREN, III. CL: 3, olim ire, loco moveri, tendere, procedere, proficisci, vehi; nunc navigare: & valere; & se habere. M-G, faran / for / farans / III. CL: 4, ire, proficisci. F-TH, faran of varan / fuor / gifaran / III. CL: 3, ire, proficisci. A-S, faran (foeran / feran) / for en ferde / gefaren / III. CL: 2, ire, obire, fluctuare, se habere; en fórthfaran / III. CL: 2, transire, mori. H-D, fahren / fuhr (in Subj: führe) / gefahren / IV. CL: 1, vehi, aliquo ferri vel tendere. Ysl: fara / foor / farenn / III. CL: 2, ire. Land-Fries, ferren en fearjen / foer / faerne / navigare. De oudste zin en grondbeteekenis is de algemeene, namelijk van plaets bewogen worden, en daer van de bijzondere, als (1) het oude Varen voor gaen, waer van nog ons Voort-varen, III. CL: 3, pergere; en de spreekwijze van een huis te huer om terstond IN TE VAREN voor in te gaen, of in te trekken; en In ymands reden varen, III CL: 3, interloqui; en † Uit-varen, exire, egredi; en Uitvaren op iemand, invehi in aliquem; en Agteruit-varen, postico discedere; & cedere foro; en Op-varen, ascendere; en ons † Vervaren, III. CL: 3, discedere, abire, perire; waer van 't Praeter: Part: nog in gebruik is; gelijk ook in vele takken deze zin nog overig is. Ten andere (2) de thans gemeene zin van Varen, navigare, & vehi curru vel navi; en Over-varen, trajicere, & transvehi; en Uit-varen, efferri, extra vehi; bij ons geld het nu alleen op het varen met een schip, dog in Duitschland, en die van onze Provincien, welke 't naetste daer aen grenzen, noemt men Varen zo wel het reizen met een wagen als met een schip. Verder (3) de overdragtelijke zin van den toestand en 't beloop der zaken, waer toe het oude † Varen, † Gevaren, III. CL: 3, geschieden, evenire, fieri; en † Misvaren, III. CL: 3, malè evenire, perire; en 't Vlaemsche Misvaren van den kinde, abortum facere; en † Wèder-varen, III. CL: 3, adversè contingere; alwaer Weder voor tegen komt; dog ook is bij ons nog in gebruik Wedervaren, III. CL: 3, evenire, contingere, advenire; alwaer Weder, voor een ontmoeting, dog zonder naedruk of accent komt; en nu nog ons Varen, III. CL: 3, valere, & se habere; Hoe vaert hy tóg? quomodo valet; Hoe vaert het met die zaek, quomodo se habet ista res; gelijk ook bij Willer: Abh: Paraphr: in Cantic: Cantic: p: 33. het F-TH, hiz ne vered nu so niet (het en gaet nu zo niet); en ons Wélvaren, III. CL: 3, benè valere, bene se habere, prospera gaudere valetudine; en Qua- | |
[pagina 464]
| |
lyk varen, III. CL: 3, malè, aegrè se ha-bere. En wijders (4) ziende op de bedreventheid in wegen en zaken, die de reizigers en varendslieden bekomen, ons verouderde † Ervaren, † Bevaren, en † Vervaren, III. CL: 3, H-D, erfahren / experire, comperire, probare; welker Praeter: Part: Ervaren en Bevaren, expertus, nog dagelijks in zwang gaen.
Tot het Wortel-deel met A, ook oul: met E, in den zin van 't oude † Varen, geschieden, ons Weder-varen, n: eventus; en † Varen, taedere, & desuetudine affici; als weggaende of ontvallende in vermaek of gewoonte: en in den zin van gaen varen, ofbewogen worden, het A-S, fare / fere / iter; en A-S, faerelde / via; en Ysl: far / itio; & navis; en Ysl: feria / navis vectoria; en ons Vaerbaer, navigabilis; en Vaer- of Vaerbaerweder, tempestas navigationi satis commoda; en † Vaer-géld, † Vaer-schat, nu Vragt, naulum, portorium; en Vaer-water, n: aqua navigabilis; & losus quo quis navi vectus sit; dog † Vaer-wég, m:actus, via per quam jumentum vel vehiculum agere licet; en A-S, faer / gressius, & vehiculum; en faru / bij ons oul: mede † Vaer, nu Véér, n: trajectus, trajectio; waer toe het M-G, farjan / I. CL: 1, remigare; en at-farjan / I. CL: 1, enavigare; en 't F-TH, feran / I. CL: transfretare; en 't Ysl: faera / I. CL: loco movere; gelijk ook uit het Part: Praef: ons † Varendè have, mobilia bona; en † Varend wyf, n: mulier peregrina; & meretrix, cantatrix; & turbo, vortex; als overal omloopende en omzwervende, en A-S, faerende / itinerans, peregrinus; nog ook † Varend, † Verend, annus praeteritus; als zeggende het voorgangene jaer; waer toe mede ons † Vaerne wyn, nu Vérne wyn, H-D, firnen / vinum anni praeteriti; A-S, faernes / transitus; fyrn / antiquus, olim; feornesse / longinquitas; feorne / de longè, diu; en Ysl: forn / vetustus; en M-G, fairnji / vetus. Maer, mooglijk zinspelende op de zorglijke ontmoetingen der reizigers, of op den schrik die de krijgslieden in haren opvaert aenbrengen (gelijk ook A-S, faerde / expeditio militaris, en M-G, ferjans / insidiatores) zo schijnt ook hier uit ontleent het Ysl: faar / F, periculum; en ons Vaer, m: metus; en Gevaer, n: metus, & periculum; waer van ons † Varen, I. CL: metuere; Vervaren, I. CL: terrefacere; A-S, faeran / afaeran / I. CL: terrere; en ons † Vaerweder, horrida tempestas; dog zulk een † Vaer-weder was dan geen behoorlijk Vaer-weder; en ons † Vaerlyk, en Gevaerlyk, periculosè; en Vervaerlyk, terribilis. Wederom in den zin van gaen, vertrekken, ons † Ode-vaer, † Oude-vaer, Oye-vaer, en Sax: en Sic: Odebaer, Adebaer, Odeboer, Euph: Odeber, Oeber, Eyber, en Eber, ciconia; ziende op het jaerlijksche vertrek by troepen tegen de herfst, en de wederkomst in 't voorjaer; zijnde 't voorste lid, zo ik gisse ontleent van † Ode, Oede, Kimbr: eide / Ysl: audur / Dan: øde vacuus, desertus, incultus; en M-G, authida / solitudo; als gaende n onbekende woeste plaetsen, hoewel, voor 't naeste, verhaelt word na Egypten en de poel-gronden in Africae; of anders van † Ode, † Oye, A-S, ede / edo / grex, als by troepen vertrekkende; of van † Ode, † Ede, A-S, ed / eth / oth / rursus; om 't heen-en weer-gaen. Wijders in den zin van voortgaen, het Vlaemsche Varink, Varinks, A-S, faering / faerlice / ferniga / ferlice / illicò, repentè, subitò, statim; en faer / subitancus. Voeg hier bij ons Varen, m: Varenkruid, n: H-D, farn / M, farukraut / A-S, fearn / Angl: ferne / fearne / farn / filix, herba quae dicitur esse sine caule, sine flore, sine semine, zie Ambros: Calep: Dict:; als op dorre hei-zand- en steen-gronden op een zonderlinge wijze voortloopende, dewijl men van ouds en tot nu toe geagt heeft gehad, dat hét bloem nog zaed hadde; waer van egter Tournefort ander berigt geeft, namelijk dat het zijne zeer kleine zaden op den rug der bladen voert, zie Lemery's Diction: des Drogues by 't woord filix; en Eiken-varen, Bóóm-varen, polypodium, filicula, querna filix; als groeijende en voort-kruipende op de eiken stammen, enz. Voorts ons Var, Varre, † Varde, en Vér, Vérre, Vérde,en Véer, A-S, feor / fior / en feorre / M-G, fairra / longè, longinquè als van ons afgaende, of lang voorby gegaen, of 't gene men wijdheen in 't oog heeft om 'er nae toe te gaen, en daer van Ver-vérren, | |
[pagina 465]
| |
I. CL: procul abire, & olim ablegare; gelijk mede M-G, fera / limites, termini, partes; als de uitgestrektheden van elks gebied, en den overgang van die aenwijzende; en 't oud-Duitsche Ongevaer, Ongevéér, ferè, propè, circa, circiter; en ons Vérder, ook met O, uit het Praeter: Vórder, Voorder, ultra, ulterius; praeterea. Ook schijnt my toe dat hier toe behoort ons voorzetsel VER, 't gene, voor de Verba komende, doorgaends den zin behelft van Veer, of Vérder, of Te vér, of Een vérdere kéér, dog zonder naedruk, gelijk ook daerom de Edaer zagt en zonder nadruk komt, waer van we breeder gesproken hebben in onze Grondst: II. Verhand: § XXII. Voeg hier by 't A-S, fear / by ons Varre, Vérre, en † Varnink, m: taurus, bos admissarius; mooglijk om de spronggangen; gelijk ook met de Faeminine Termin: ZE, ons Véérze, Vérze, Vaerze, Varze, f: junix, juvenca; als die staet besprongen te worden; waer toe verder ons Vérren-teers, f: taurea, vacca sterilis; Vérre-koe, f: vacca; en Vérre-jager, contus, venabulum longius; een stok gelijk de osse-drijvers hebben.
Wijders met een filbeloozen uitgang agter-op, als met T, ons Vaert, f: fossa navigio adaequata; & aquaeductus; alveus; & navigatio; en Over-vaert, m: en f: transitus; trajectus; en Vaert, m: en f: iter, expeditio; en Kruis-vaert, iter ad terram sanctam contra Saracenos; als een optogt van verzamelde Christenen om te strijden voor 't geloof of kruis tegens de Mahometanen, gelijk 'er in de XII en XIII. eeuw etlijke gedaen zijn, waer van we in onze 6 Redewiss: sprekende van de Volk- en Tael-verspreiding over Europa, gemeld hebben: en Bede-vaert, Beê-vaert, peregrinatio religionis ergo; als eene uitgang of reize om op een geheiligde plaets te bidden: en † Op-vaert, ascensus; en Wél-vaert, f: prospera valetudo, salus; en Uit-vaert, m: en f: egressus, exitus; en Uitvaert, m: en f: exequiae, funus; als een uitgang ter begravinge, die van oudsmeest al buiten de stad geschiedde: en als een onlieffelijke uitgang ook † Vért † Vort, H-D, furtz / Angl: farte / crepitus ventris; waer van † Vorten, † Vérten, I. CL: pedere; H-D, furtzen / I. CL: Angl: farte pedere. En met de terminatie D, ons Vaerd, Véérd, f: motus expeditus; Ysl: ferd / F. iter; en A-S, faerde / fyrd / fyrde / by ons mede † Vaerde, † Véérde, f: exercitus, expeditio militaris; F-TH, bard / celeritas; waer toe onze spreekwijze van Met een vaerd, celerrimè, motu accelerato; ook A-S, faer / subitaneus; en Vaerdig, Véérdig, celer, expeditus; waer van weder ons † Vaerdigen, I. CL: offerre; als iets toevoerende of toevoegende, en Af-vaerdigen, I. CL: expedire; en Vervaerdigen, I. CL: conficere, praeparare; en Régt-vaerdig, Régt-véérdig, justus, aequus; als vaerdig tot regt te doen, of anders regt-gangig: en † Aen-vaerd, n: aggressio, apprehensio; waer van. Aenvaerden, Aenvéérden, 1. CL: acceptare, capessere, arripere, aggredi; en † On-gevaerd, gestus indecens; en, Dag-vaerd f: iter unius diei; en Dagvaerd, f: diei certi constitutio, sive denuntiatio; waer van ons Dagvaerden, I. CL: diem indicere, constituere & praefinire; in Praet: Part: Gedag-vaerd, waer toe mede ons Dagvaerd, landdag, comitia; M-G, gafaurds / concilium; en ons Dagvaerd hóuden, conventum agere. En, met den uitgang G, schijnt ook hier uit ontleent het Vlaemsche Vaergen, by ons Vérgen, I. CL: F-TH, fergon / I. CL: proponere, exigere; als iets afvorderende, of zoekende ymand ergens toe te doen overgaen. Voorts met de terminatie SEN agterop, ons Vérsen of Vérsene f: M-G, fairsna / F, H-D, ferssen / ferse / F, calx, posterior pars pedis imi; als het groote werktuig van onzen voortgang: waer van Vervérsenen, I. CL: reficere caligorum talos. En met ST of STE agteraen, het oud-Vlaemsche † Vórst, † Vérst, † Vérste, † Virst, en † Frist, Saxon: birst / A-S, forst / dilatio, procrastinatio; induciae, ampliatio, intermissio; temporis intercapedo. AL: frist occasio; waer van het Verbum † Vérsten, † Virsten, † Fristen, ook met O, uit het Praeter: Voordsten, † Voorsten, en Vórsten, I. CL: A-S, fyrstan / I. CL: Saxon: † firsten / † Dirsten / procrastinare, differre, ampliare, inducias facere; als den uit- | |
[pagina 466]
| |
komst ververrende, of den voortgang verder opschortende; gelijk ook het F-TH, ge-antfriston / I. CL: interpretari, kan genomen worden voor uitbreiden tot verklaringe of voor weder verstaenbaer voorstellen na elks hedendaegsche tijd en sprake. En, met den uitgang TE, in den zin van ons gemelde vervaerdigen, toebereiden, ons † Gevaerte, † Geveérte, n: res, negotium, actio, apparatus, machinamentum; en Schut gevéért houden jaculari in hostem; en ons Gevaerte, Gevéérte, n: F-TH, gaberda / moles, strues; als iets van zwaere toebereiding en toestel, of anders, om de grootheid, vervaerlijk, als zinspelende op het gemelde oude Varen, I CL: metuere. By het F-TH, A-S, Ysl: en H-D, vindmen ook i of y / in steë van E by ons, als by 't reetsgemelde H-D, firnen / vinum anni praeteriti; A-S, fyru / antiquus, olim; en fyrd / fyrde / expeditio militaris; en fyrst / intermissio, temporis intercapedo; en fyrstan / Saxon: firsten / birsten / differre; en voorder het A-S, first / primus; en fyrran / ulterius; waer toe wijders behoort het F-TH, ar-firran / I. CL: auferre, abigere; omtrent in gelijken zin als ons volgende Wég-voeren: als mede Ysl: fyrra / I. CL: privare, frustrari; als iets doen weggaen of vergaen; waer op mede schijnt te zien het A-S, fyran / I. CL: castrare. Dus ook mooglijk hier toe met IE, ons Vieren, I. CL: laxare; als toegevender wijze iet latende gaen of verder voortgaen; dus ook Schóót-vieren, I. CL: laxare funem; Ymand vieren, I. CL: parcere alicui; magni facere aliquem; en, ziende op het toegelatene staken van arbeid, het F-TH, biron / I. CL: otiari, vacare laboribus; en F-TH, gi-biron / I. CL: celebrare; en ons Vieren, Feest-vieren, I. CL: H-D, feiren / I. CL: Sax: byren / I. CL: otiari, festos dies agitare, feriare; Vier-avond, m: pridie festi; Vier-dag m: feriae, festus dies; Vier-dagen, supplicationum dies otiosi; en † Vierte, solennitas.
Tot het Praeter: ons Voer, n: H-D, fuhr / fuher / en fahrt / onus vehiculo vel navi vehendum; vehes, & vectura; en Ysl: før / F. iter; en alzo in stêe van de h by 't H-D, fuher per Euphoniam de d is ingeslopen by 't Saxon: foder / boeder / vehes, vehis, vectura, zo spreken ook onze Duitsche-wijnhandelaers van Een voer of Voeder wyns, culeus, vulgò plaustrum vini, mensura duodecim urnas continens; Antwerp: zes Amen: en Voeder- of Voer-wyn, H-D, fuerwein / vinum doleare, novum necdum veteranum; waer van verder ons Voeren, I. CL: vehere, ducere, agere; en de spreekwijze van Óórlóg voeren, I. CL: bellum gerere; Een rede voeren, I. CL: orationem recitare; Een schip voeren, I. CL: navem agere; en Op-voeren, I. CL: in altum tollere; en H-D, fuhren / I. CL: ducere, vehere; en ons Over-voeren, I. CL: transferre, transportare; in Praet: Part: Overgevoert; en Overvoeren, I. CL: plus, quam usus postulat, adferre; in Praeter: Partic: Overvoert; Wég-voeren, I. CL: auferre; F-TH, er- en ar-furan / I. CL: en ar-firran / I. CL. auferre, abigere; en Uitvoeren, I. CL: educere, evehere; en, in den zin van doen of verrigten, ons Uit-voeren, I. CL: exequi, perficere; en Vervoeren, I. CL: avehere; abducere; & seducere; en Volvoeren, I. CL: absolvere, exsequi; in Praet: Volvoert. Voorts wederom in den zelfden zin van iets uitvoeren ons † Voere, f: actus, actio, gestus, mos; waer van ons † Voerlóós, immodestus; en † Voerlóós, gestus, indecens; en Zotsvoere, ineptia; en de spreekwijze van Zyne voeren gaen, mores servare. Daerenboven met O, of hare gelijkwaerdige EU, als by de Vermaegtschapten, ons Voor, Veur, M-G faura / faur / A-S, for / fore / forne / F-TH, for en fur / H-D, fur; AL: fora / fuori / furi / prae, ante, propter, &c; als op den voortgang ziende, Voor dat, Voor priusquam; en Voorby † Veurby, Verby, trans, praeter, ultra; Bevorens, prius, antequam; en Vorig, praecedens, pristinus, prior; en † Voord, H-D, furt / wasserfurt / Angl: forde / by ons nu Vaerd, alveus; & vadum; en A-S, ford / amnis; en ons Voort, ulterius; A-S, forth / inde, promotus; en ons Voorts, praeterea, insuper; Zo voort, statim; Voordaen, Voortaen, posthac; Régte-voord, hoc tempore, hoc saeculo; en ons reetsgemelde Voorder, Vórder, en Vérder, A-S, furthor / plus, ultra, praeterea; waer van | |
[pagina 467]
| |
ons Voorderen, Vórderen, I. CL: F-TH, bortheron / I. CL: A-S, fyrthrian / I. CL: H-D, furderen / I. CL: proficere, promovere; & exigere, petere, postulare; A-S, forthian / I. CL: adjuvare; en furthrian / I. CL: fulcire; en by ons Zig vervórderen, I. CL: audere; beneffens het voorgenoemde † Voordsten, † Voorsten, † Vórsten en † Vérsten, I. CL: procrastinare; en ons † Voorders, F-TH, bortheron / AL: fordroron anteriores, parentes. En, in Superlativo, ons Voorste, Veurste, AL: furist / anterior, primus; en als Substant: Voorste, Veurste, n: anterior pars; praecipua pars; facies rerum; principium; en † Veurst, Vórst, f: H-D, first culmen, fastigium domus, imbrex &c; en † Veurst, Vórst, m: H-D furst / F-TH, furist / M. princeps, dux, heros, regulus; en † Veurstborig, illustris, principum sanguine natus; en † Veurster, † Vórster, m: praefectus pagi, praetor rusticus. Wijders, in gelijken zin als het voorgemelde Ysl: fyrra / privare, en A-S, fyrran / castrare, mede met OE, U, EU en O, het Vlaemsche Voeren, Vueren, Veuren, en Voren, I. CL: castrare, exsecare; waer toe ook Vorselink, Voerselink, porcus castratus. Verder ons Vore, † Vorre, f: A-S, furh / fyrh / H-D, furchen / Angl: furrowe / sulcus, occa, canaliculus, stria, lacuna; om de gang-strepen van den ploeg; en Watervore, sulcus aquarius; een vlakke waterstreek van den t'samen-schietenden stroom, na 't doorvaren van een schip of iet anders, dat de oppervlakte doorsneden heeft, wordende ook by ons het zog genaemt: waer van ons Voren, I. CL: sulcare, striare; waer van verder ook overdragtelijk het voorgenoemde Vlaemsche Voren, Voeren, castrare, zoude konnen ontleent geweesft zijn, als ziende op de ruin-snede; Nog ook ons Voren, f: alburnus, piscis genus; dog of dit om de vorenstrepen op het lijf zy, dan of't zy om de watervorens of zog-streken die dit visje verwekt, in 't hoog zwemmen langs de oppervlakte van 't water, twijffel ik.
Tot het Praeter: Partic: ons Ervaren, Bevaren, en † Vervaren, expertus; en † Gevarennisse, f: eventus actus; en Ervarennis, f: experientia. | |
De Zaek- of Wortel-deelen.VAERD, in Vaerd, motus expeditus; Vaerdig, celer; Af-vaerdigen, expedire; Vervaerdigen, conficere; Regtvaerdig, justus; Dagvaerd, iter unius diei; & diei cexti constitutio; &c comitia; Dag-vaerden, diem indicere; en † Ongevaerd, gestus indecens; by VAER, in deze Pr.
VAERG, in 't Vlaemsche Vaergen, proponere, exigere; zie daer van bij VAER, in deze Proeve.
VAERS of VAERZ, in Vaerze, juvenca; zie daer van bij VAER, in deze Pr.
VAERT, in Vaert, fossa, alveus; iter & expeditio; Kruis-vaert, iter ad terram sanctam contra saracenos; Bede-vaert, Beê-vaert, peregrinatio religionis ergo; Uit-vaert, exequiae, funus; Welvaert, prospera valetudo, salus; en Gevaerte, olim Res, negotium, actio, apparatus, machinamentum, nunc Moles, strues; by VAER, in deze Pr.
VAES of VAEZ, in Vaze, Vazel, Vaesken, en Vazelen, Vazemen, en Vizevaze, zie daer van bij VANG, in deze Proeve.
VAET, in † Vate, Vaten, &c, zie daer van by VANG, indeze Pr.
VAETS, zie bij VANG, in deze Proeve.
† VAG, by VEEG, in de II. Proeve. † VAGT, zie VACHT. † VAK, in Vakke, ala; Vak, contignatio; pars structurae, loculamentum; &c, by VANG, in deze Pr.
VAL, in Beval, 't Praet: van Bevelen, bij 't volgende VEEL, in deze Proeve, | |
[pagina 468]
| |
dog van een ander Val, zie by 't volg: VAL, in deze Pr. | |
Het Wortel-deel.VAL, &c, in ons VALLEN, VIEL, GEVALLEN, III. CL: 4, cadere, labi, collabi, dilabi, ruere, corruere, incidere; Ten déél vallen, III. CL: 4, obtingere, obvenire; In slaep vallen, III. CL: 4, incidere in somnum; en † Gevallen, III. CL: 4, cadere; en Aen-vallen, III. CL: 4, aggredi, adoriri impressionem facere, irruere; Afvallen, III. CL: 4, decidere, & deficere; Af-vallen, III. CL: 4, contra spem ac opinionem evenire, & displicere; Bevallen, Gevallen, III. CL: 4, accidere; & evenire casu; & placere, adlubescere, collibere; welke overdragtelijke zin van aenvalig, bevallig, en gevallig voor aenminlyk, my schijnt ontleent te zijn uit het minlijk toeschieten, en onbeschroomde aenvallen der kleene kinderen in den schoot of de armen der ouders of vrinden: Voorts Bevallen van kinde, laborare partu; en In-vallen, III. CL: 4, incidere, irruere, corruere, ingredi cum impetu; & incidere in memoriam; & recidere in morbum; & restringi macie vel aegritudine; Misvallen, III. CL: 3, sinistrè evenire; & abortum facere; in Praet: Partic: Misvallen; dog als met een Praepos: separab: ons Mis-vallen, III CL: 3, cadere, & non attingere lapsu; in Praet: Part: Mis-gevallen; en ons Om-vallen, corruere, concidere; en Ontvallen, III CL: 3, excidere; en Overvallen, III. CL: 4, obruere, op-primere inopinatò, komende hier met een Praepos: inseparab: en daerom in Praet: Part: zonder GE tusschen in; dog óver-vallen, III. CL: 4, superincidere; & olim transfugere, deficere ad hostes, met een afscheidelijk voorzetsel, en daerom heeft het in Praeter: Part: Over-gevallen. Voorts Vervallen, III. CL: 4, collabi, concidere, incidere, recidere, relabi; vitium facere, ruinam minari; recidere in morbum; In kósten vervallen, III CL: 4, sumptuum debitorem fieri; Voor-vallen, III. CL: 4 accidere; Uit-vallen, III. CL: 4, evenire, accidere; & excidere, erumpere; defluere; † Toevallen, III. CL: 4, accidere, en Toe-vallen, cadendo claudi; adjungere se, & accedere; en Toe-vallen, supra spem evenire, & adlubescere.
Onder de Vermaegtschapten hebben we het F-TH, fallan / fiell AL: fial / gifallan / III. CL: 2, cadere; en nidar-fallan / III. CL: 2, cadere; en ana-fallan / III. CL: 2, invadere. A-S, feallan / feoll / feallen en gefeallen / III. CL: 4, cadere. Angl: to fall / fell / fallen / cadere. H-D, fallen / fiell / gefallen / IV. CL: 2, cadere; befallen / IV. CL: 2, obruere, occupare. Ysl: falla / fiell / en in Praet: Part: volgens de anderen van die Classis fallenn / cadere; in praes: eg fel / III. CL: 3. Land-Fries, fallen / fiel en foel / fallen en falne / cadere.
Het Wortel-deel met A, vertoont zig in ons Val, m: casus, lapsus, ruina; en uit het Praeter: het A-S, fille / ruina; en ons Geval, n: Ysl: fall / N, casus, sors, fortuna; en ons In gevalle, si fortè; en Valle, Val, f: decipulum; om het toevallen; en † Valle, f: ophidium, piscis genus; mooglijk, vermits deze zee-ael omtrent de monden der Rivieren, en daer ze in zee vallen, haer onthoud; en Aen-val, m: aggressus; Afval, casus, transfugium, defectio; diminutio, excrementum, acrocolia anseris; extremitates truncatae; In-val, n: illapsus, ingressus; labes; recordatio; Mis-val, m: abortus, error, lapsus; en Mis-val, Tegenval en † Weder-val m: casus adversus, infestus; en Ongeval, n: casus adversus, mala fortuna; Verval, n: casus, ruina; dog in een aenvalliger zin ook Verval, n: emolumentum, commodum, accidentarium, obventionnes, vulgò accidentalia; Voor-val, m: en n: casus fortuitus; en Toeval, m: en n: accidentia; en Uit-val, m: eventus; & eruptio militum; en Val-hoed, m: cesticulus; voor de kinderen om 't hoofd te beschermen in 't vallen; en Val-veke, klapdeur, claustrum prati vel agri, ultro recidens; Vallende ziekte, morbus caducus; en Schoorstéé-valletje, linteamen ex imo camini dependens; en ons Val-réép, m: een touw 't gene me van de hooge boord van een groot schip laet nedervallen, op dat hy, die te | |
[pagina 469]
| |
scheep ontfangen zou worden, zig daer aen vast houde; en gelijk de jonge heerschappen, die 't scheep-klimmen niet gewoon zijn, gemeenlijk in 't eerst, om hare raddigheid of handigheid te toonen, al te moedig en schielijk dat werk opnemen, en zig in gevaer van vallen brengen zo past hier op onze spreek-wijze van Slégt by den val-réép neêrkomen, 't gene men zeid van ymand, die by gebrek van rijp beraed, al te moedig en schielijk een zaek opheft en zoekt door te dringen, en met weinig eer in 't kort moet laten zakken; en Vallig, Bóuw-vallig, caducus, succumbens, proclivis in ruinam; Gevallig, casu, fortuitò; Gevallig, Aenvallig, Bevallig, acceptus, placens, amabilis, lepidus, festivus, gratiosus; Ysl: fallegur / pulcher; en ons Ongevallig, illepidus; & olim infortunatus; en AL: fra-fallihho / protervè, in dertelheid vervallende: en † Vallig of † Vellig worden, en † Nedervallig of † Nedervéllig zyn, cadere causa, amittere litem; by het Veluwsche Landrecht zeit men ymand Véllich te worden, die by verstek of verzuim van verschijning nae behoorlijke dagvaerd, zijn recht verliest, zie Pronks opmerk: over 't Veluwsche Landrecht p: 28 &c. Voorts van Val, het A-S, faellan / I. CL: scandalizare; en 't H-D, fallen / I. CL: A-S, faellan / I. CL: Angl: fell / diruere, dejicere; Ysl: felide / occidit; als doende nedervallen; by ons mede in gelijken Dialects-klank met E, Véllen, Vélden, Nedervéllen, I. CL: prosternere, dejicere, aequare solo, en Een vonnis of Óórdéél véllen, I. CL: sententiam dicere; deze E, vertoont zig ook by 't Engelsche Praet: en by 't Ysl: Praesens, zo dat men die onverschillig uit het Praet: of Praes: oorspronkelijk mag rekenen. Wijders, in den zin van Vallen, accidere, ons Viel-licht, Veellicht, fortè, forsan; hebbende beide E en IE. Daerenboven, 't zy zinspelende op het nedervellen in het Te vélde komen, dare se campo, & certamen inire, prodire in aciem, en † Véld, nu Véld-leger, n: castra, stativa, en A-S, falaeca / hostilis, of anders ziende op de vlakte en neergeflagenheid van grond, zoude, zo 't schijnt, ook hier uit ontleent konnen zijn ons Véld, n: F-TH, beld / N, A-S, feald / feld / fild / H-D, feld / N, Angl: felde / fielde / campus, planities, ager, rus; hoewel my dunkt dat dezen nog beter behooren by 't volgende VEEL, in deze Proeve. Wederom met AE, in steê van A, welke verlanging egter zeldsaem is, kan men ook hier toe betrekken ons Vael, Valuwe, A-S, falewe / fealwe / fealh / falu / fealo / Saxon: fahl / H-D, falh / helvus, gilvus color subrufus; en Ysl: følur / pallidus; als zinspelende op de bleeke deluw-koleur der genen die door ziekte vervallen zijn, of in 't algemeen op alle vervallene kleur, alzo al die versterving zulk iet aenbrengt dat we Vael noemen. Eindeling van een ander Zakelijk deel Val, in ons Beval, 't Praet: van Bevelen, zie bij 't volgende VEEL, in deze Proeve. | |
Het Zakelijke Deel.VAND, in † Vand, het oude Praet: van Vinden; en in † Vanden, visitare; en Vand-week, septimana, in quâ puer-peram amicae visitant ac congratulantur; by VlND, in deze Pr. | |
Het Wortel-deel.VANG &c, in VANGEN (contr: † VAEN), VING en VONG, GEVANGEN (contr: GEVAEN), III. CL: 5, capere, prehendere, corripere; injicere manus, conjicere in carcerem; & excipere incautum; Aen-vangen, III. CL: 5, incipere, voor iets aengrypen; met gelijke overdragt van Vangen ontleent, als het Latijnsche incipere van capere; en ons Bevangen, III. CL: 5, contr: Bevaen, comprehendere, corripere, occupare; Omvangen, contr: Omvaen, III. CL: 5, comprehendere, circumcludere; Ontvangen, of liever (na de ware Euphonie en gebruikelijke uitspraek, vermits 'er de scherpe T, voorgaet) Ontfangen, contr: Ontfaen, III. CL: 5, accipere; Vervangen, capere, comprehendere; en Vervangen, Ondervangen, intercipere. F-TH, fangan (phangan en fahan) / fieng / gifangan / III. CL: 2, ana-bangan / III. CL: z, incipere; be-fangan / III. CL: | |
[pagina 470]
| |
2, comprehendere; in-fangan / III. CL: 2, concipere; int-fangan / int-phangan / en int- en unt-fahan / III. CL: 2, accipere; oberfahan / III. CL: 2, antecellere. A-S, fangan en fengan / contr: fon / in Praet: feng en foh / in Praet: Part: fangen en fongen en gefangen / III. CL: 5, capere, sumere; afangan / III. CL: 5, assumere, & in carcerem conjicere; a-fon / accipere; anfangan / anfengan / III. CL: 5, suscipere, accipere; befon / recipere, deprehendere; eft-on-fon / recipere; gefangan en ge-fon / capere; forefangen / prehendere; mis-fon / errare; on-fangan / on-fengan / percipere, suscipere; on-fon / percipere, & excipere; to-fon / accipere; under-fangan en under-fon / suscipere; uta-fangan / excipere; ymb-fangan / comprehendere, complecti; allen III. CL: 5. H-D, fangen of fahen / fieng / gefangen / IV. CL: 2, capere, prehendere. Ysl: Faa / fieck / feigenn / III. CL: 3, accipere; in Praes: eg fae. en M-G, fahan en gafahan / faifah / fahans / IV. CL: 2, capere; zijnde van die Classis, die na 't Grieksch verloopen is. en L-Fr: fangen of fanjen of fean en finzen / capere; en finzen / captus; en ontfangen / accipere; en ontfinzen / acceptus.
Tot het Praesens het Ysl: faang / N, acquisitio, & brachiorum sinus; A-S, fang / captura; en ons Vang, Vank, m: captura, captus; & decipulum; & tendicula; &bovis pars carnosior, quae manu capitur ad explorandam pinguedinem; Aen-vang, m: principium; Bevang, n: comprehensio, conseptum, ambitus; waer toe het F-TH, bi-fangolan / I. CL: concludere; en ons Om-vang, m: circuitus, comprehensio, ambitus; en Vangst, f: captura; Ontfangst, f: conceptio, receptio; AL: ant-fankida / antfenkida / acceptio, susceptio; en ons Ontfanger, m: acceptor; & tribunus aerarius; en Vanger, m: captor; decipula; & bulga hippopera, multum comprehendens. En, uit het Praet: Part: Gevangennisse, Gevankenis, f: A-S, fangennysse / carcer, & captivitas.
Uit het Praet: het Ysl: feingur / res parta; en ons Vinger, m: M-G, figgrs of fingrs / M, F-TH, fingr / M. A-S, finger / fynger / M, Ysl: fingur / M, H-D, finger / M. Dan: en Angl: finger / Kimbr: fingr / digitus; als waer mende men iets aengrijpt, vat, en bevangt; en overdragtelijk ons Vinger, m: amicus pernecessarius, ook wel Vinger naest den duim genaemt, als die elkander zo min kunnen missen, dan de duim den vinger om iets aen te grijpen: waer van verder Vingerhoed, digitabulum; & tr: lychnis, herba digitalis, propter florem; en Vingerlink, m: M-G, fingra-gulth / digitalis annulus; en ons Bevingeren, I. CL: digitis contrectare; en, met K in plaets van G, gelijk ook eenige vorigen uit het Praesens, ons Vink, scapus lateris infumibuli; als ondervangende den schoorsteen. Hier zou men konnen byvoegen ons Vinke, f: H-D, fink / Angl: finche / A-S, finc / frigilla; unde vulgò Vinca; aengezien door de liefhebbers in 't naerjaer een byzondere vangst daer toe word aengeregt; hoewel ook dit vogeltje, wanneer het niet en zingt, gewoonlijk een tjilp-geluid maekt, dat door het woord Vink vry net word naegebootst, zo dat het ook onder de klanknabootsenden kan en mag getelt worden; immers hier van ons Verbum Vinken, I. CL: aucupari frigillas; en de spreekwijze van In de vinken schieten, of Den vinkeman spelen, fallere aliquem non comparando; dat is agterwege blijven daer iets te verhakken valt, even gelijk de vinkevanger eenigen zijner eigene vinken opschiet en vliegen laet om anderen te vangen, houdende zig zelf verborgen en agter 't schuil, en Vinksteke, Vink-slag, decipulum; en Vink-nét, n: pantherum; en Vlasch-vinke, avis linaria; die op vlasch- of lijn-zaet aest. Wijders, gelijk dit klein-gebeente van gevogelte, dat by vele liefhebbers voor een aengenaem geregt verstrekt, geplukt zijnde zo klein als brokken in de schottel ligt, zo schijnt ook deze naem overdragtelijk overgegaen te zijn op alle brok-agtig haksel van vleesch of spek, als Vinken, en Pluik- of Plok-vinken, minutal carnis vel lardi. Daerenboven, ons Vinkkoorde, Vinkoorde, vinca pervinca; kruipende als een touw of koorde langs den grond en opwaerts om de boomen, zo dat het binden en omvangen door dien naem gevoeglijk word uitgedrukt, evengelijk ook het Latijnsche vinca pervinca van vincire afdaelt: 't zy dan dat men 't onze van 't Latijnsche | |
[pagina 471]
| |
ontleent, of van dezen onzen eigen stam afkomstig rekene, de zin en naem komt even wettig. Maer, aengezien alle onze Verba van de III. CL: 5, als † Gangen (nu Gaen), Hangen, † Standen (nu Staen), en dit Vangen (contr: Vaên), onder de oude verwantten veel-al ingekort, en zonder NG agter 't Zakelijke deel te voren komen, gelijk ook M-G, fahan / F-TH, fahan / A-S, fon / H-D, fahen / en Ysl: faa / zo vinden we hier uit mede de Zakelijke deelen VA of VAE, of ook wel VE, met E in steê van A (als bij 't A-S, fengan) / en uit het Praeter: VI of VIE, en VO of zijn gelijkwaerdige VOE, welken gevolglijk met hare aengenomene terminatien als geen ongevoeglijke leden van dezen stamboom kunnen gerekent worden. Eerstelijk agter VA of VE, met den uitgang K (waer in het M-G, en F-TH, fahan en 't H-D, fahen niet qualijk beant-woord word) past hier toe het Vlaemsche Fakken, apprehendere; en A-S, faeccean / I. CL: adducere; gelijk ook het Sax: en Geld: Fakke, Vakke, H-D, facken / ala; als omvangende in steê van armen; en ons Vak, Vakkéél, Fakkéél, n: contignatio, contabulatio, pars structure aut aedificii; als het verband en vervang van 't gebouw; en Vak, n: H-D, fack / N, loculamentum, capsella; interseptum, intervallum, apertura; A-S, faec / faece / faca / intervallum; als een tusschen-vervang. Voorts met CH of G, het Sax: en Geld: Vacht, maendkost, demensum; als 't gene de flaef of bediende in eene reis te gelijk ontfangt, waer toe ook Vacht, pars esculenta; of anders even als 't vorige Vang, bovis pars carnosior, quae manu capitur ad explorandum: en ons Vacht, Vagt, f: vellus; moog]ijk, als omvangende 't gantsche lichaem, of liever in den zin van apprehendere, vermits men de schapen daer bij aengrijpt, even gelijk 't Latijnsche capilli van capere; met welk laetste zeer wel vlijt ons Vacht, Vagt, f: globus lanae, coagmentum lanae; en 't Oud-Friesche far / bachs / capilli; far-fang / comprehensio per capillos; en melkander in de bachs sitten / mutuò se laedere, vexare, vellere; en F-TH, fachs / fahs / bahs / N, A-S faer / crines, capilli; en AL: locca-fahs / capilli; en gischoran fahs / caesaries; en Euphonicè, bij uitlatinge van H of G, ons Vaze, Veze, Vazel, Vezel, f: fibra, capillamentum; en A-S, faes / fimbria; en ons Vaesken, Veesken, Vazeltje, Vezeltje, n: minima fibra, pulverisve fibrosa particula; waer van weder ons Vazelen, Vezelen, I. CL: in fibras deteri, comminui; en † Vezelen, I. CL: extremis virgarum capillamentis sive fibris caedere nates; en Vazemen, Vezemen, † Véssemen, I. CL: caput fili in fibras exprimere, atque in foramen acus inserere. Dog nog een ander Vaze, Vizevaze, phantasia, spectrum, delirium, is 'er bij ons in gebruik, zeggende zo veel als een ijdele hersenvang, grillige opvat, en dwaes begrip. Daerenboven vertoont zig met den uitgang T, mede in den zin van capere, apprehendere, ons Vat, n: † Vaet (in Plur: als nog Vaten), A-S, fat / fatta / faet / fet / N. H-D, fatz / N. vas, dolium; hebbende ook een generale beteekenis op allerhande hout- en steenwerk, tin, koper, of ander metael, waer in men iets bevat, draegt, bewaert, of overgeeft; zelfs schotels en borden worden onder 't vaetwerk betrokken, waer van men zeit De vaten wasschen, utensilia mensae depurgare; dus ook Ysl: fat / N, patina; en A-S leoht-faet / N, F-TH, glas-faze / lucerna, laterna; & candela; en F-TH thresofaz / gazophylacium, corbona; waer van verder ons Vatten, † Vaten, I. CL: H-D, fassen / I. CL: comprehendere, capere, concipere, accipere, excipere; apprehendere; tenere; en † Gevaet, comprehensus; & fixus; en A-S fetian / fetigian / I. CL: adducere, accersere; en ons Vervaten, Vervatten, I. CL: continere; en Vervatten, I. CL: resumere, recipere; en Vatsel, n: Handvat, n: en Handvatsel, n: capulus, ansa; en onze spreekwijze van Op een zaek gevat zyn, rem rectè concipere, intelligere; dog met E, gelijk bij 't evengenoemde A-S, fetian / I. CL: adducere, accersere, past ook hier toe ons Veter, ligula, & olim catena, & cippus; als om aen te vatten, of om 'er iets mede toe- of aen-te halen: Ysl: fistur / M. vinculum, compes; waer van weder † Veteren, I. CL: constringere catenis; & compedire, Angl: fetter. Voorts van Vat, do- | |
[pagina 472]
| |
lium; ons Vaten, I. CL: colligere in vas, implere vas, in dolio condere; en Vervaten, I. CL: transfundere, & elutriare; en Vatbinder, † Vatménger, m: doliarius; overdragtelijk word ook door Vat, na de innehouden der eerstgebruikelijke vaten, zo voor drooge als natte waren, eene maet gemeent, verscheiden nae de verscheidene soorten; bij Kiliaen vind men het Geld: Vat korens, voor twee veertelen Brabands, een Vat wyns, voor zes aemen of vier oxhoofden; een Vat, in drooge waren, voor twee duizend pond; en 't Vlaemsche Vat-zaed, n: octava pars jugeri, quibusdam quadrans jugeri; als tot welks bezaeijing een vat zaeds van nooden is. Wijders komt van Vat, † Vaet, ons Vats, Vaets, Vaetsch, mucidus; als smakende na 't vat, voornaemlijk als 'er olie of eenige vette of muffe waere in geweest is. Maer, in gelijken zin als ons voorgemelde † Gevaet, comprehensus, & fixus, schijnt ook met den uitgang ST, agter VA en VE, hier toe te passen ons Vast, † Vést, Angl: fast / A-S, faest / fast / fest / H-D, vest / fixus, firmus, constans, immobilis; Vast maken, firmare, confirmare, stabilire, solidare, & ratum reddere; als wel vervat of vervangen; en Vast staen, constare, consistere; Vast-houdende, A-S, faesthaful tenax; avarus, parcus; Vastelyk, F-TH, fastlicho / firmiter; waer van verder ons † Vasten, nu Vésten, I. CL: H-D, besten / A S, faestnian / I. CL: Angl: faste / AL: festinon I. CL: firmare, figere; en Gevéste, n: munimen, firmamen; en Gevést van den degen, macherae munimen, manubrium; en onze oude terminatie Fést of Vést, in Erènd-vést, érn-fést, A-S, ar-faest / H-D, ehren-best / honorissimus, amplissimus, honestus; als van ongekreukte eer en naem; en A-S, aer-festnys / pietas; en F-TH, war-fast / verax; en A-S lif-faest / vivificus; en A-S, hand-faestnung / mandatum; en ons Hand-vésten, mandata publica; en oul: † Hand-véste, chirographum; alzo de handteekening tot een verzekering van een zaek geschied; voorts A-S, hand-faestan / I. CL: fidem dare; 't zij door hand-geving of door hand-teekening; en ons Vést-halm, infestucatio, calamus investiturae; zijnde een oud gebruik van den verkoop der goederen te bevestigen met het overhandigen en aen nemen van een stokje, tientje, of stroohalm, in tegen woordigheid van wettige getuigen of Overheid, 't gene ook heet halm-goeding doen, waer van we bij ons Wortel deel HEEL in deze Proeve gesproken hebben. Dog gantschelijk zonder accent, vermits de zin geene nadrukkelijke zekerheid, maer eerder een opvat of voornemen mede brengt, komt ons Vast, certè, interim, als bij onze spreekwijzen van Gae vast heen na hem toe, certè praei, atque adeas illum; en Dit zal ik vast doen, tèrwyle gy den brief schryft, interim hoc faciam, dum scribas epistolam. Verder, om de vaste verzekering en bewaring, het A-S, festen-mon / fasterman / fidejussor; en faste-stowe / clausum septum; en het A-S, faestniffe / faestnysse / festnesse / propugnaculum firmamentum; en ons Vésten, Véste, Vésting, f: A-S, faesten / faestenne / munimen, munimentum, murus, castrum; hoewel de zin van 't omvatten op de Stads-vesten ook toepasselijk is; en van ons † Véstig, firmus, komt Véstigen, Gevéstigen, I. CL: H-D, besten / I. CL: munire, & firmare; F-TH, festinon / I. CL: fundare, munire; en bestenan / gebestenan / gifestinon / I. CL: confirmare; en reht-festigon / I. CL: justificare; en ons Bevéstigen, I. CL: affirmare; nog ook om de verzekering en bewaring, het M-G fastan / gafastan / I. CL: 2, servare, conservare, custodire, & observare; als behoudende en onderhoudende; waer toe 't M-G, wiroda-fastiels / legisperitus; als een wetbewaerder; en overdragtelijk het M-G, fastan / I. CL: 2, A-S, faestan / I. CL: H-D, fasten / I. CL: AL: fastan / I. CL: en ons Vasten, I. CL: jejunare; als zig onthoudende van spijze, 't zij gedwongen, of zig zelf bedwingende, tot straffe of ten dienste van zijne behoudenis; waer toe ons Vasten, f: A-S, faestene / AL: fastrun / jejunium; & specialiter quadragesima acclesiae Romanae; en Vasten-avond, Vastel-avond, en † Vast-nacht, vesper qui quadragesimale praecedit; en vermits men bij de Roomschgezinden dien avond en nacht in overdadige vrolijkheid gewent is door te brengen, zo komt daer van Vasten-avond hóuden, bacchanalia agere, | |
[pagina 473]
| |
dionysia exercere; en verder tot Vasten ons Vasten-vyge, ficus ex Caria; in de vasten zeer in gebruik; en A-S, faesten-bryce jen-taculum. Wijders met N, agter VAE of VE, vertoont zig ons Vaen, quatuor canthari; mensurae quatuor, praecipue rerum liquidarum; als een maet-vervang, even gelijk bij 't vorige Vat; en het F-TH of AL: hank-fano / mappa; en tisch-fano / mappula; als om iets in te rollen of in te vervangen; en om de gelijkheid van gedaente het A-S, fana / faena / H-D, fahn / fane / F, by ons Vaen, n: en f: en Vaendel, Vééndel, Véndel, n: en † Vaendeling, f: linteolum, vexillum; signum militare; & labarum sacrum, unde Eccles: Fano, fanon, confanum, apud Procopium bandum; en Hisp: vaendera, & bendera; en Vaendrager, Vaendrig, m: H-D, fahndrich / vexillarius; en verder overdragtelijk als het gantschetroepvervang onder één krijgsvaen behoorende, ons Vaene, Véndel, Vaenken, H-D, fänlein / cohors, turma militum sub uno vexillo militantium; en † Vaen-léén, n: H-D, fanlehn / N, seudum vexillarum, feudum illustre, regale, secculare; als waer by, zo ik gisse, de leenheffer verbonden is, ten tijde van oorlog, een vaen-bende volks ten dienste van den Vorst op te brengen; en Vaenkruid, n: helleborus, veratrum; mooglijk vermits uit bygeloovigheid de vanen daer mede besprengt wierden, want eertijds geloofde men (zie Gabbema in zijn Friesche lustgaerde p. 349) dat door het besprengen des zaps dezer plante, de huizen gezuivert wierden, en die dit kruid wilden opgraven smeekten eerst, staende met het geszicht na 't Oosten, Apol en Esculapius om verlof; zo heilig een eerbied hadden ze voor dat kruid; te meer, om dat, na 't zingen van de fabelen, de drie schoone dochters van Koning Protus, welke Juno met razernije had geslagen, door behulp van de melk dier geiten, die dit nieskruid tot hare zuivering gegeten hadden, weder waren onttoovert; wie toch, die voor bitebauwen bang was, zou niet haken na zulk een heilzame plant, al moeste hy 't gantsche heir der Goden met haren naesleep, 't zaem en elk in 't byzonder, vooraf verbidden om vryheid van t uitdelven? Verder ons † Vaene, offenquabbe, palear; Gall: fanon; 't zy om 't slingeren en hangen dier quabbe als een vaen, 't zy voor zo veel men daer aen de Ossen in 't bevoelen van haer vettigheid betast en aengrijpt even als 't vorige VANG en VACHT. Daerenboven, als ik gedenk aen de overwegenswaerdige meening (waer van we ook by Dérry onder 't Wortel-deel DER in onze I. Proeve gesproken hebben) namelijk dat de veen-gronden zouden bestaen uit een samenvervang van ruigte der verrotte bladeren, takjes, riet, enz:, door de beken of rivieren na die lager poelgronden afgespoelt, gelijk ze ook vol van diergelijke brandstoffe gevonden worden, zo schijnt my mede hier toe te passen, vermits het slijkvervang vry net uitbeeldende, ons Veen, n: Vénne, n: A-S, faen / fenn / fenne / N, M-G, fani / N, Angl: fenne / lutum, coenum; & palus bituminosus; en Vén- of Veen-beziën, acini palustres; als beminnende veen of moer-gronden; en Veen-weyde, f: pascuum palustre; en gelijk deze, als ze even boven water liggen, schoon grasen hooi uitleveren, zo behoort daer toe ons Vénnen het land, faenisecio deputare, in faenisecium servare; als tot hooi laten opgroeijen; welk laetste, te meer om dat het Latijnsche foenum eenigsints hier na zweemt, zommigen heeft doen denken, als of ons Veen van faenum quame; maer t'onregt, alzoo de oudste beteekenissen van ons Veen de moerslijk verbeelden, want dus vind men Joh: IX: 6, in 't M-G, jah gewaurhta fani / en in 't A-S, and worhte fenn / & fecit lutum; alwaer gesproken word van het slijk uit speeksel en aerde, 't gene onze Heiland maekte om 'er de oogen des blindgeborene mede te bestrijken; en in 't Ysl: fenn. N, puteus; by al 't welke het denkbeeld van hooi in 't minste niet te pas komt. Nog ook, agter de Zakelijke deelen VA en VE, de terminatie D gevoegt zijnde, zo vertoont zig mede hier toe, als een omvanging, het M-G, fatha / fatho / F sepes; en als een troepvervang, even als 't vórige Vaen, het A-S, faetha / fetha / plsalanx; en het oude † Vaden, I. CL: A-S, faban / fadian / gefadian / I. CL: comprehendere, aptare, disponere, dispensare, moderare, ordinare, gubernare; en Kimbr: fada / I. CL: ordinare ornare; waer toe, als bezit- | |
[pagina 474]
| |
ter, het Kimbr: fadur / qui multa possidet; en Kimbr: gulle fader / auro ditatus; en als bezorger of bestierder, het M-G, fads of faths / in agterlassing, als M-G, hunda-fads / centurio; en M-G, thusundi-faths / tribunus, praefectus mille militum; en sunagoga-fads / archisynagogus; en brud-faths / sponsus; en als opperste bestierders van den huize ons Vader, A-S, faeder / F-TH, en AL: fater / vatter / vader / H-D, vater / Angl: father / Ysl: fader / Deensch en Zweedsch faeder / pater, Graec: πατὴρ, Ital: Sp:, en Port: padre, Gall: pere; en M-G, fadrein / parentes; en als de naesten om de voogdye en 't bestier, by assijvigheid van de ouders, waer te nemen, ons Gevader, A-S, gefaeder / susceptor, cui cura sive educandi sive gubernandi addicatur; en Vaderse, mater spiritualis; en M-G, fadreins / familia; genus ex patre; en A-S, faedera / patruus, frater patris; en faethra / patruelis, patruorum filii; en A-S, fathe / fathu / amita, patris soror; en Sax:, Geld:, en Fr: Védder, patruus, avunculus, consanguineus a parte patris; gelijk ook als opperbestierders van Stad en Land ons Vaderen des vaderlands, patres patriae. De overeenkomst van dit woord in de Keltische, Duitsche, en Kimbr: takken zou ik aen de oude gemeenschap van voor derzelver verspreiding toeschrijven; en hoe men in 't Latijn en Grieksch blijft wurmen om het etymon daer van te vinden, kan men nazien in Vossii Etymologicum; dog onze afleiding laet in zin nog in gedaente geen de minste duisterheid over: en dus van Vader komt weder het Verbum Vervader en het kind, I. CL; infantem dare patri non vero. Verder, als omvangende, of, zig uitstrekkende als om te omvangen. ons Vadem, m: en f: A-S, faedem / faethme / faeth / utriusque manus extensae complexus; waer van ons Vademen, I. CL: A-S, faedmian / I. CL: utraque manu extensa complecti; en A-S, faethm / faethme / sinus; en faethmlic / faethmend / sinuosus; en als een maetvervang A-S, faethm / faethme / faedm / fethm / cubitus, ulna; en H-D, fädem / faden / M, filum; en fädemen / fidmen / I. CL: ducere, nere fila. Daerenboven hebben we ook met D agter VE, ons Veder, contr: Veêr, f: H-D, fäder / feder / F, Sax: fedder / A-S, faether / fether / feder / fither / fyther / F, Angl: fether / ala, penna, calamus, pluma; en Ysl: fiodur / F, calamus; en fidur / N, pluma; als met de vlerken omvangende, even gelijk het vorige Fakke, ala; of als vademagtig uitstrekkende; en zo men Veder voor alle pluimagie, gelijk nu wel neemt, zo zou het dienen voor een omvang van 't gantsche lichaem des gevogelte; waer van verder ons Vederen, Veêren, I. CL: plumare, plumas emittere; en overdragtelijk van Veder, calamus, om de gelijkheid van springkragt en eenigsints van gedaente, ons Veder, Veêr, serae pessulus; en Veder-kragt, Veêr-kragt, f: vis elastica. Ten Tweeden agter VI of VIE, met den uitgang Z, of S, het reetsgemelde Vize-vaze, phantasia; en Vies, Vize, phantasticus; en Vies, gusta nimis curiosus; 't en ware Vies, phantasticus, van 't Latijnsche visio quame, als of het harsenschimmen wilde zeggen. En, met den uitgang T, mooglijk het Vlaemsche Vite, fallacia, ars, laqueus; als om ymand te vatten of vangen; en Vits, agilis, ardens, properus, citus, Gall: viste; en Vits zyn, Flandr: habitum alicujus rei habere; gelijk als die bedreven op het vangen zijn; en Vitse, Vitsel, Vits-roede, bindroede, vimen majus; 't zy om vangstrikken te maken, 't zy om vaetwerk te verbinden en vervangen, of om manden daer van te vlegten; waer van Vitselen, I. CL: contexere vimina. Voorts het Vlaemsche Vitten, I. CL: convenire, quadrare, & accommodare; als passende, hoe de zaken elkander vervangen, hoe ze voegen; en ons Vitten, I. CL: graviter & frivolè examinare; wanneer men beuzelagtig iet uitpluist om iemand ergens in te vangen, verstrikken, en berispen; en in 't Oud-Vlaemsch, zegt Kiliaen † Vitting, een mate van 24 mudden, als of het zeide een maet-vervang, even als by ons voorgemelde Vat, een mate van 4 tonnen, en Vaen, een mate van vieren. Ten Derden agter VO of VOE, met den uitgang D, vertoont zig het Zakelijke deel Voed, in ons † Voeder, m: A-S, fodre en fodder / H-D, futter / M, M-G, fodrs / M. Dan: fodr / foer / theca, vagina, unde & Gall: fourreau; als bevangende iet anders; en ons Voeder, contr: Voêr, n: en Voedering, Voering, f: suffultura, | |
[pagina 475]
| |
pannus subductitius &c; als bevangen, en wordende in de kleederen tot stevigheid en opschik, en in de kokers en scheden tot verzagting gezet; waer van ons Voederen, Voêren, I. CL: H-D, füttern / I. CL: munire, fulcire panno subductitio, pellibus &c; Wijders mooglijk ook hier toe ons † Voede, nu Voeder, † Voeyer, Voêr, n: A-S, foda / fodor / fodre / Ysl: faede / N, H-D, futter / N, F-TH, gefuore / Zw: foda / foder / edulium, pabulum, alimentum; als opvullende onze inwendige levensvaten; waer van ons Voeden, Voên, † Voederen, Voêren, I. CL: M-G, fodjan / I. CL: AL: fuoten / fuaten / fuotiren / fuotren / I. CL: en F-TH, fuoran / I. CL: A-S, fedan / fodan / I. CL: H-D, futtern / I. CL: Dan: føde / Zw: foda / Angl: feed / pascere, nutrire; Graec: βοτεῖν, en βόσκειν pascere, βοτάνη, herba, gramen; βοτòν, pecus, βοτἠρ, pastor; waer toe verder ons Voedsel, n: nutrimentum, alimentum; en Voedster, Voester, f: nutrix; en Voedsterling, Voesterling, m: en f: alumnus, a; en Voedsteren, Voesteren, I. CL: nutricari; en met een Walschen staert ons Voeragie, pabulum, unde & Gall: fourrage, Angl: forage / Hisp: forrage; en daer van weder Voeragèren, Foeragèren, I. CL: pabulum equitatui conquirere, cogere, convehere, & praedas agere. Maer in 't Noorden heeft dit Voed ook nog een andren zin, ziende mijnes agtens niet zo zeer op het voeden, als wel op 't omvangen, gelijk by 't gemelde Voeder, schede, en by 't A-S, fohlic / comprehensibilis; 't gene van 't A-S, Praeter: foh komt, dus Kimbr: fud / vulva, matrix: en Kimbr: foeda / parere; Zw: foda / parere, gignere, procreare; en Dan: föder af mig / produco, gigno, parturio; föderfeyl / abortus; födested / natale solum; födsel / nativitas; en Kimbr: foding / partus; en Zw: födelse / födning / generatio, nixus, nativitas; waer mede ook gemeenschap heeft het Sax: en Geld: Fut, Futte, † Fotte, en Fotse, f: H-D, futh / cunnus.
Dus zoude, zo we 't wel hebben getroffen, ter zake van de uitlatinge van NG (even gelijk van ND by 't Wortel-deel STAND) nog zeer vele Zakelijke deelen zijn voortgekomen, namelijk FAK, VAK, VACHT of VAGT, VAEZ, VEEZ, VES, VAET, VAT, VEET, VATS, VAETS, VAST, VEST, VAEN, VééN, VEN, VEEN, VAED, VED, VEED, VEER, VIES, VIEZ, VIET, VITS, VIT, VOED, VOEY, VOER, FOER, VOEN, VOEST, FUT en FOT. Dog elk zie toe, en beproeve, wat hy 'er in aen te nemen of te verbeteren hebbe. | |
De Zaek- of Wortel-deelen.VANK, in Vank, captura; & bovis pars carnosior; en Gevankenis, captivitas, carcer; bij 't vorige VANG, in deze Proeve.
VAR, in Var, Varre, Varde, langè, longinquè; en Varre, taurus; en Varze, juvenca; &c, by VAER, in deze Proeve.
VARZ, in Varze, juvenca; by VAER, in deze Pr.
VAST, in Vasten, firmare; & jejunare; enz: zie daer van by VANG, in deze Proeve.
VAT, in Vat, dolium; Vatten, comprehendere &c; enz: zie by VANG, in deze Proeve.
VATS, mucidus; zie daer van by VANG, in deze Pr. | |
VE.De Wortel- of Zaek-deelen. VÉD, in Védder, consanguineus; zie daer van bij VANG, in deze Pr.
VÉÉ, in † Véé, odium, simultas, invidia; en Véé, pecus; zie daer van bij † VYD, in deze I. Proeve.
VEED en VÉÉD, in Veede, † Véédte, | |
[pagina 476]
| |
† Véédschap, odium, inimicitiae; en † Veeden, † Véédten, odium gerere, bellum indicere; † Beveeden, hostili animo nocere; en † Oorveede, renuntiatio inimicitiarum; by † VYD, in deze I. Pr: dog in Veder, calamus, ala, penna &c; zie daer van bij VANG, in deze Proeve.
VEEG, in Vegen, mundare, verrere; Veger, expiator; & olim homo ad quidvis faciendum idoneus; zie daer van by VEEG, in de II. Pr.
VÉÉG, in periculo mortis, moribundus; zie daer van bij VYD, in deze Pr.
VEEL, in Veel-licht, forsan; zie daer van bij VAL, in deze Pr: Dog van een ander Veel, zie bij 't volgende VEEL, in deze Proeve. | |
Het Wortel-deel.VEEL, &c, in ons BEVELEN, BEVAL, BEVOLEN, IV. CL: 1, mandare, committere, provinciam tradere, negotium dere; in tutelam tradere, curationem deferre; & jubere, imperare; en Ter aerde bevelen, IV. CL: 1, humare, humo mandare, sepelire. Ons † Velen, IV. CL: 1, tradere, zonder voorzetsel, is gantschelijk by ons versleten, dog onder de Vermaegtschapten nog te vinden: als M-G, filhan (ga-filhan en us-filhan) / falh / fulhans / II. CA: 2, sepelire, abscondere, sepulchro tradere, condere, pulveri vel humo mandare; en ana-filhan / II. CL: 2, tradere, curae commendare; en affilhan / II. CL: 2, abscondere. F-TH, bebelan en bebilan / bebal / bebolen / II. CL: 5, mandare; AL: pi-felahan / pifal / pifolahan / II CL: 5, committere, commendare; & condere. H-D, be-fehlen / befahl / befohlen / III. CL: 2, mandare. En Ysl: fela / falde / falenn / IV. CL: 1, occultare, abscondere, custodiae tradere; in 't Praes: eg fel. In 't oude Land-Fries biffelen / sepelire; to der molde bifellen / pulveri vel humo mandare, sepelire; waer voor men ook wel gebruikte to der molde bestedigja. Voor de gemeene grondbeteekenis neem ik, het overhandigen, opdragen en aenbevelen van iet, 't zy om het in bewaring of verborgen te houden, 't zy om iet te verrigten.
Tot het Praesens het M-G, gafils / sepultura; en M-G, gafilhs / absconditus; Land-Fries bifelling / sepultura; en M-G, filigrja / spelunca; gelijk ook oul: Saxon: en Geld: † Vélt, † Vélts, H-D, felsz / velsz / petra, rupes; en † Vélt-stéén, Sax: feltstein / veltstein / petra, rupes; en Ysl: fel / proclivitas; en Ysl: fiall / mons; en Angl: boreal: fell / mons; vermits in hooge en steenige Landen de bergen, rotsen en spelonken voor be-graef-en berg-plaetsen verstrekten, van ouds, en ook nu nog; gelijk men wederom in vlakke landen, voortijds doorgaends, en op sommige plaetsen alwaer de Kerken geene graven hebben, nu nog wel, de lijken buiten de steden in de opene velden ter aerde bragt; waer uit dan onze naem Véld, n: A-S, feald / feld / fild / F-TH, veld / N, H-D, feld / N, Angl: felde / fielde / campus, ager, rus, planities; overdragtelijk, met gelijk regt als het bovengenoemde † Vélt, rupes; kan ontleent geweest zijn; dog zie ook hier van iets by 't vorige VAL, in deze Proeve. Nog ook, vermits een afgeschotene geheimplaets, het A-S, fel-tun / latrina; als mede, vermits een bewaerplaets voor 't vee, het A-S, falaed / falud / fald / falde / stabulum, ovile, bovile; hebbende 't A-S, alhier a / gelijk by ons Praeter:; en wederom in de eerste grond-beteekenis het M-G, ana-filh / of ook uit het Praet: Subj: ana-fulh / traditio. Maer, in den zin van ons Bevelen, met een ingekorte E, ons Bevél, n: † Bevele, mandatum; in Plur: als nog Bevelen, mandata; en Bevélhébber, m: delegatus, praeses, dux exercitûs. En, insgelijks met de ingekorte E, of ook I als by anderen, dog in den zin van Verbergen, schijnt tot dezen stam betrekkelijk te zijn ons Vél, n: ook oul: † Vil, M-G, fill. N; A-S, fell / felle / film; Angl: fell; Dan: fel; AL: vell; H-D, fell; N, pellis, cutis, ut & Graec: φελλος, cortex arboris; als overdekkende het gantsche lichaem; wer van wederom ons Vervéllen, I. CL: mutare cutem; en met I, ons Villen, I. CL: A-S, fyllan / I. CL: H-D, fillen / I. CL: | |
[pagina 477]
| |
deglubere, excoriare; waer toe mede behoort het F-TH, villan / fillan / bifillan / I. CL: flagellare; als met roeden het vel begispende; en AL: fillo / fillono-kert / verbera.
Het Zakelijke deel met O, of haer gelijk-waerdige U, vertoont zig in het M-G, ana-fulh / traditio; en fulgin / gafulhin / occultum; en fulhsnja / locus absconditus; ziende op het aenbevelen ter bewaringe of begravinge. En, mooglijk mede tot dezen tak het M-G, fuls / A-S, full / F-TH, en AL: fol / Kimbr: en Ysl: fullur / Dan: fuld / H-D, voll / Angl: full / by ons Vol/, ook † Vul, plenus, refertus, Graec: βυλλòς, oppletus, confertus; als zinspelende op de digte byeenstopping in de bergplaetsen, of op de toewerping van de aerde in 't begraven; en daer van ons Verbum Vollen, Vullen, I. CL: Vervullen, I. CL: M-G, fulljan / gafulljan / I. CL: 1, F-TH, fullan / verfullan / I. CL: A-S, fillan / fyllan / fullan / I. CL: H-D, füllen / I. CL: implere, & consummare; en 't Vla: Vollaerd, genus libi oblongi, cuneati, quod festis natalitiis Christi donatur; zijnde een digt en fijn wittebrood, sterk gekneed en gebraekt, en niet luchtig gerezen, by ons Deuvekater genaemt: en Volleger, Vulleger, Vul-vaetje, vas vinarium, unde reliquis majoribus mensura adimpletur; Vulsel, n: fartura; & tomentum; en Volte, Volheid, f: plenitudo; en A-S, fullian / I. CL: by ons Vollen, Laken-vollen, I. CL: fullonio saltu lanum calcare, premere, & densare, Gall: fouiller; Vol-kom, alveus fullonis; Voiler, Volder, m: fullo; en Volders-aerde, terra cimolia. Nog ook ziende op de gewoone menigte, die het lijk in de begrafenis verzelt, en agter nae gaet, past eenigsints hier op, met den uitgang G, ons † Vólg, Gevólg, n: A-S, folgothe / sequela, adjuncti; waer toe ons Vólgen, I. CL: F-TH, folgan / volgan / I. CL: A-S, folgian / fylgian / fyligean / fyligan / filian / I. CL: en fyl-gangan / Ysl: filga / I. CL: Angl: folowe / sequi, comitari, succedere, assentire; waer onder het A-S, fyl-gangan / het begrafenis gaen nog volledig uitdrukt; gelijk ook Ysl: fielage / socius; zo dat ons woord voornamentlijk uit het mede-gaen, en niet zo zeer uit het agter nae-gaen allereerst ontleent is geweeft. Voorts ons Vervólg, n: consequentia; series, ordo; & afflictio, persecutio; waer van Vervólgen, I. CL: insequi, perficere; & affligere, persequi; en By gevólge, Vervólgens, consequenter; & ex ordine; Vólg-eeders, juramenti ab alio facti assertores; Vólg-heeren, Vólg-schepenen, senatores vel judices pedarii; Vólger, sectator, assertor; & currus minor, praecedentem sequens. Maer bijzonderlijk op de menigte ziende, vermits gantsche Dorpen ter uitvaert mede gaen, zo voegt mede hier-op, mits nu met een K voor G, agter-aen, ons Vólk, n: F-TH. en A-S, folc. N, Ysl: folk / foolk / N, H-D, volck / N, populus, familia, vulgus; en A-S, fylc / agmen; waer van het H-D, en ons Bevólken, I. CL: multitudine populimunire, colonias deducere. Dog verder is ook betrekkelijk op het verrotten en vervuilen der lijken in de grafsteden, het M-G, fuls / A-S, ful / F-TH, ful / vul / H-D, faul (in comparativo feuler)/ Angl: fowle / en by ons (nade uitspraek van de H-D, Dialect als ze de eu voert) ook Vuil, putris, foetidus, immundus, contaminatus, Graec: φαυλος abjectus, vilis, malus; en A-S, filth en fylth / putredo, spurcitia; beneffens ons † Vilt, Sax: viltz / Angl: filthe / sordidus, putridus; en ons Vilt, pileus sordidus ac detritus; en Vilt, vestis vel tegmen ex villis grossioribus vulgò feltrum; H-D, filtz / Sax: filt / Gall: feultre, Ital: feltro; en Vilt-kruid, wrange, cassutha, podagra lini; een soort van windekruid, ook bedelaerstouw genaemt, overgroeijende en verstikkende het vlas, en A-S, fylthe / by ons Vuiligheid, Vulnis, sordes, immunditia putredine addicata; waer van nu ons Vervuilen, I. CL: F-TH, ver-fuulan / I. CL: H-D, er- en ver-faulen / I. CL: sordescere & putrescere; en A-S, fulian / fuligan / I. CL: putrescere; en fulan / fylan / I. CL: by ons Bevuilen, I. CL: polluere; en Vuil vléésch, n: caro mortua in vulnere; gangraena; en † Vuil-vérzene, kakhiele, pernio; en Vuil-Bóóm, m: H-D, faul-baum / alnus nigra, frangula; hebbende een vuile stank. Ondertusschen strekt tot bevestiging van deze afleiding, dat onder deze bygebragte takken, de e of i / of y / en de o of u / zo | |
[pagina 478]
| |
vermengt in dezelfde woorden vallen, 't gene niet wel anders geregelderwijze komen kan, dan uit een stam van deze Classis met E, A en O: Om welke reden ons Veel, Vele, (in Straet-Dialect ook Veul, en by Kiliaen ook † Voele) A-S, faele / feal / fele / feol / M-G, filu / AL: filu / felo / H-D, viel / multumm, een diergelijken stamboom vereischt, en op den zin van 't voorgemelde Vol, of op de menigvuldige verzamelingen in de berg-plaetsen, mede gantsch niet qualijk past: gelijk wederom hier van ons Verbum Vervelen, I. CL: nimia copia obruere, nimium praestare, oneri esse; als door de veelheid overlastig, en ondraeglijk wordende; dog ook zonder VER voorop, ons Velen konnen, perferri posse; als door de veelheid niet overmatig bezwaert wordende, of, de veelheid konnende bergen. | |
De Zaek- of Wortel-deelen.† VÉÉL, in † VÉÉL, venalis; & hedera; en † Veelen, venum exponere; zie bij VEEG, in de II. Pr.
VÉÉM, in Véém, societas contubernalis; en Véém-schepenen, judices arcani; zie daer van by VYD, in deze Pr.
VEEN, in Veen, lutum, coenum, palustre pascuum, & palus bituminosus; enz, zie daer van bij VANG, in deze Pr.
VÉÉN, in Véén, societas contubernalis; zie daer van by VYD, in deze Proeve; en in Vééndel, vexillum; zie daer van by VANG, in deze Pr.
VEER, in † Veren, ire, vehi; Veer, trajectus; † Verend, annus praeteritns; en Veer, longè, longinquè; zie bij 't vorige VAER, in deze Pr:, en in Veêr, pluma, & serae pessulus; zie daer van bij VANG, in deze Pr.
VEÉRD, in Véérd, motus expeditus; † Véérde, exercitus, expeditio militaris; Regtvéérdig, justus; &c, bij VAER, in deze Pr.
VÉÉRZ, in Véérze, juvenca; zie daer van bij VAER, in deze Pr.
VÉÉRT, in Gevéérte, Moles, strues, & olim Apparatus, actio, &c; en Schut-gevéért hóuden, jaculari in hostem; by VAER, in deze Pr.
VEES, VEEZ, in Veze, Vezel, Vezelen, en Vezemen, zie daer van by VANG, in deze Pr.
VEEST, statum ventris; by VYST, in deze Proeve.
VEET, in Veter, ligula; zie daer van bij VANG, in deze Pr.
VÉÉT, in Veeten, odium gerere; by VYD, in deze Pr. | |
Het Wortel-deel.VÉGT, &c, in ons VÉGTEN (ook oul: † VIGTEN), VOGT, GEVOGTEN, II. CL: 6, pugnare, confligere, dimicare. F-TH, fechtan (vechtan / veghtan) / facht (in Subj: fuchti) / gifuchtan en gifochtan / II. CL: 4, certare. A-S, fyhtan (feohtan / feahtan)/ feaht / gefohten / II. CL: 4, pugnare, praeliari; Angl: to fight / fought / fought / pugnare. H-D, fechtan / focht / gefochten / II. CL: 3, dimicare. Tot het Praes: het AL: fehta / Angl: fight / A-S, fyht / fihtung en feoht / by ons Gevégt, n: ook voormaels uit het Praet: † Vogt, pugna, praelium; en A-S, fythling / miles; fyht-wite / pugnae mulcta; waer van verder het F-TH, gi-fehtan / I. CL: bellum committere; enz: De rest van dit vegtwerk verdient niet, dat m'er zig bij ophoud. | |
De Zaek- of Wortel-deelen.† VEY, in † Vey, odium; en † Veyen, odium gerere; en † Vey-nóót, socius; zie bij 't volgende VYD, in deze Pr. en in † Vey, vegetus, vigens; bij † VEEG, in de II. Proeve. | |
[pagina 479]
| |
† VEID, in † Veide, odium; † Veiden, odium gerere; bij VYD, in deze I. Pr.
† VEIG, in periculo mortis; zie daer van by VYD, in deze Pr.
VEIL, in Veil, Veilig, tutus; Veiligen, securum reddere; en Veyl, venalis; en Veilen, venum exponere; en Veile, Veil, hedera; zie daer van by VEEG, in de II. Pr.
† VEIM, societas; & judicium occultum; zie daer van bij VYD, in déze Pr.
VEIN, in † Veinnóót, † Vein-gnóót, socius; en † Vein, societas contubernalis; het Vriesche Veint, adolescens; rusticus, & sodalis; en Veinzen, simulare; zie daer van bij VYD, in deze I. Proeve.
† VEIS, in † Veisen, simulare; zie daer van bij VYD, in deze Pr.
VÉL, in Véllig, Nedervéllig worden, amittere litem; Véllen, Nedervéllen, prosternere; Óórdéél véllen, sententiam dicere; zie daer van by VAL; en in Bevél, mandatum; Bevélhébber, delegatus; dux exercitus; en Vél, cutis; en Vervéllen, mutare cutem; zie daer van bij VEEL, beiden in deze Proeve.
VÉLD, in Vélden, prosternere, dejicere; Véld, castra, stativa, campus, ager, rus; zie daer van bij VAL, en by VEEL, beiden in deze Pr.
† VÉLT, in † Vélt, † Vélts, en † Vélt-stéén, petra, rupes; zie daer van bij VEEL, in deze I. Pr.
VÉN, in † Vénsen, simulare; en Vénnóót, socius; zie daer van bij VYD, in deze I. Pr: en in Véndel, vexillum &c; en Vénne, palus &c; en Vénnen het land, foenisecio deputare; zie daer van bij VANG, in deze Pr.
VÉNT, in Vént, homo robustus; zie daer van by VYD, in deze I. Proeve.
VÉR, in Vér, Vérre, longè, procul; Vérre, taurus; en Vérze, juvenca; en 't voorzetsel Vér, zie daer van bij VAER, in deze Pr.
VÉRG, in Vérgen, proponere, exigere, zie daer van by VAER, in deze Pr.
VÉRN, in Vérne-wyn, vinum anni praeteriti; by VAER, in deze Proeve.
VÉRS en VÉRZ, in Vérsene, calx; en Vérze, juvenca; zie daer van by VAER, in deze Proeve.
† VÉRST, in † Vérsten, procrastinare; by VAER, in deze Proeve.
VÉRT, in † Vérten, pedere; zie by VAER, in deze Pr.
VÉS, in Véssemen, zie daer van by VANG, in deze Proeve.
VÉST, in † Véste, crepitus ventris; VYST, in deze Pr. en in Vésten, firmare, figere; enz: zie by VANG, in de Proeve.
VEUL, multum; zie bij VEEL, in deze Proeve.
VEUR, in Veur, prae, ante, propter & c; Veurste, primus; & pars praecipua; en † Veurst, culmen, fastigium domus; en † Veurst, princeps; † Veurstborig, illustris; † Veurster, praefectus pagi; en 't Vlaemsche Veuren, castrare, exsecare; zie daer van by VAER in deze Proeve. | |
VI.† VIED, in † Vied, odium, simultas; by VYD, in deze Pr.
VIEL, het Praet: van Vallen; en in Viellicht, forsan; by VAL, in deze Pr. | |
[pagina 480]
| |
† VIELD en † VIEUW, een oud Praeter: zie bij VOUW, in deze Pr.
VIER, in Vieren, laxare, celebrare, &c; zie daer van bij VAER, in deze Pr.
VIES of VIEZ, in Vies, phantasticus &c; Vizevaze, phantasia; zie daer van bij VANG, in deze Pr.
VIET, in † Vite, fallacia; daer van bij VANG, in deze Pr.
VIGT, in † Vigten, II. CL: certare; bij VEGT, in deze Pr.
VY, in VYËN, odio habere; en Vyand, inimicus; &c, bij 't volgende † VYD, in deze Pr. | |
Het Wortel-deel.VYD, of VYG, of VY, &c, in ons † VYDEN († VYGEN, en † VYëN), in Praeter: † VEED, en in Sing: ook † VééD en † VEID, in Praet: Part: † GEVEDEN, II. CL: 1, odio habere. De D en G, in deze en alle zulke gevallen, als meermalen gezegt is, smelten ligtelijk weg, of nemen ook dikwijls elkanders plaets in, gelijk alhier. Dit Verbum is onder ons bij na gantsch versleten, dog daer zijn nog takken van overig bij ons en anderen.
Met Y, uit het Praesens Participii, en op den ouden trant met den uitgang AND voor END, hebben we ons Vyand, m: M-G, fiands / fijand / M. A-S, feond / fynd / M, F-TH, fiant / viende / M. Kimbr: fiand / M. Ysl: fiande / M, H-D, feind / M, inimicus; en A-S, fiende / diabolus; waer toe ons Vyand-schap, f: AL: fiunt-skeffi / F-TH, fiantscaf / F, A-S, feondscype / F. inimicitia, dissensio. Van welk Wortel-deel VY, wederom gesproten is het gelijkvloeijende M-G, fian / fijan / I, CL: 2, odio habere; hebbende in Praet: fiaidedun / oderunt; Joh: XV. 24, 25. gelijk ook bij 't AL: dit Verbum mede al. gelijkvloeijend voorkomt, als AL: fiën / I. CL: odisse; en fiëtos / odisti; bij Kero: en bij 't A-S, vind men desgelijks fiwan / figan / fian / gefian en fean / odisse, inimicari; dog de Proeven ontbreken my om te weten of deze A-S, als I. CL:, dan als III. CL: 1, loopen: egter, dat ze eertijds Ongelijkvloeijend waren, blijkt genoeg uit de volgende takken.
Dus tot het oude Praeter:, het A-S, fah / inimicus, & vindicta; en fah-mon / inimicus; fahnys / inimicitia; fah-weras / inimici; fah-wyrm / basiliscus; als of het zeide, de vijandelijke wurm, bij zinspelinge op de vertelling van dat de Basiliscus met zijn gezigt de menschen zoude dooden. Nog ook met th (die onze D beantwoord) agter 't Zakelijke deel, het A-S, faehth / factio, inimicitia, vindicta; en faehth-bote / inimicitiarum compensatio; en F-TH, feida / faida / capitales inimicitiae. Die de geregelde en zekere weg van Afleiding nog niet kennen, zouden met sommigen gereedelijk, hoewel verkeerdelijk, vermoeden konnen, dat dit van ons Végten, Vogt, Gevogten, en 't A-S, feohtan / feaht / fohtan / &c, gesproten ware, om dat de zin hier niet qualijk vlijt, vermits dikmael uit vijandschap de daed van vegten ontspruit: dog bij onze Grondsl: I. Verhand: §. XI. en verder in 't gantsche beloop dezer Afleiding, hebben we klaer genoeg getoont, dat geen geregeld Ongelijkvloeijend Verbum van eenig ander woord is afgeleid geweest, zo dat we over die dooling niet lang behoeven te handelen; be-halven dat ook deze A-S, th / eigentlijk met D, en niet met onze T, beantwoord word, welke van een bijzonderen oorspronk zijn; waerom ook het A-S, feohtan / en alle zijne takken tot vegten behoorende, wel duidelijk de t blijven behouden, als te zien is, bij ons vorige Wortel-deel VEGT.
Dus mede verder uit dit oude Praeter: ons † Véé, † Veede, † Vey, † Veide, en † Véédte, en na de Friesche Dialect † Vied, f: H-D, fehde / F. odium, simultas, inimicitiae, in mediis aevis vulgò Feida; en † Vééd-schap, f: odium, inimicitiae; waer van weder † Veeden, † Veiden, † Veyen, en † Véédten, Euphon: † Veeten, I. CL: H-D, fehden / I. CL: odium gerere, bellum indicere; en † Beveeden, I. CL: hostili animo nocere; en | |
[pagina 481]
| |
oulinks † Óór-véede, f: renuntiatio inimicitiarum & vindictarum; als welke vyandschap over is, of, welke door de Overheid bygelegt is: en F-TH, veychenes / simulatio; alwaer de ch gelijk ook by 't A-S, de h en de g / elk als een Euphonische inzet-letter komt; even als mede by Véég, † Veig, Ysl: feigur / in periculo mortis, moribundus; ontleent, zo ik gisse, uit de gevolgen of 't gevaer van de vyandschap, van ouds onder den Heidenschen staet, die niet dan al te dikwijls bedekten of openbaren manslag na zig sleepte; welke gereedheid tot vegten, spruitende uit een al te ligtvaerdige strijdbaerhéid, of een al te kitteloorigen kriegel, nog zoodanig onder de Duitsche Voorvaderen, zelfs al lang nae ze 't Kristendom, dat niet dan vrede en lijd-zaemheid aenpreekt, omhelst hadden, in een quade gewoonte gebleven is geweest, dat de Landwetten van voor eenige eeuwen bijna niets vermelden als van boetens over dood-slaen, vegten en smijten. Dog zonder deze D of G, gelijk by ons gemelde † Veyen, I. CL: odium gerere, schijnt ook, met den nitgang S of Z, agter 't ingekorte VEIN en VEY, gesproten te zijn ons Veinsen, ook † Veisen, en † Vénsen, I. CL: Angl: faine / simulare; als 't eigene werk van de ergste haetdragers. Maer, als ik gedenk aen 't gene Tacitus (in zijn XXI. Hoofd:) van de oude Duitschers verhaelt, namelijk, dat elk in de vyandschap, wraek, en verzoening, zo wel zyne magen als zyne ouders moest opvolgen, en deel daer in nemen, zo dunkt my een overblijfsel van die gewoonte te zitten in ons † Veynnóót, Vey-nóót, Vénnóót, en † Veyngnóót, socius; als zulk een makker, die deel neemt in de haet en wraek, volgens dat gebruik der oude Duitsche in haer Heidensche tijd; en, gelijk men in het wraekoeffenen zig meest verliet op jonge en sterke Veynóóts, zo schijnt by inkortinge, en insmeltinge van de zagtste silb, hier uit ontleent te zijn het Friesche Veint, Feint, en Vein, m: adolescens; rusticus; socius, sodalis; en ons Vént, homo robustus ac saevus. Nog ook, als ziende op het makkerschap, ons Véén, † Vein, n: en met den uitgang M, in steê Van N agter 't Wortel-deel Véé, ook Véém en † Veim n: societas contubernalis; ononder welke Gilde-broederschap somtijds zo naeuw een verband ligt (als nog hedendaegs by de droogscheerders hier te lande) dat een eenig lid, versteurt zijnde op het heerschap, te mets al de andere leden van den werkwinkel kan doen aftrekken, om deel te nemen in de wraek en partyschap; wordende hy, die 'er op blijft, onder hem voor vuil en onrein verklaert, als wanneer geen hunner gezellen door 't gantsche Land, volgens haer verband, met zulk eenen vermag te werken; dus zijn de verhalen daer van: zo dat de Veynnóótschap aldaer nog niet vergeten is. Dit woord Veeme vind men onder de Middel-eeuwsche Oudheid ook toegepast aen een klein gezelschap van Staet-Regters, door Karel de Groot (omtrent Ao. 800) onder de Westfalingers aengestelt, om zig met weinig moeite van de wederspannigen te ontslaen, welke Regters den naem van Véém-schepenen, judices occulti, vulgò Feimari, Feimeri, kregen, hebbende magt om zonder eenig openbaer regtsgeding te laten opvangen en dooden allen die by haer verdagt waren; terwijl het overleg en raeds-besluit dezer Regteren geheim en Onder eene heilige stilzwijgendheid verbonden bleef; dog sedert is door Keizer Frederik de Derde Ao. 1442, zulk een affchouwelijke regtbank afgeschaft, en dat gevaerlijke Véém vernietigt; zie verder hier van in Kiliaans Diction:, den druk van 1599, by 't woord Veeme.
Dog, wederkeerende tot het voorgemelde Praeter: Véé, zo komt my twijffelagtig te voren, of niet hier uit onze naem van Véé, n: ook oul: Veech, Ysl: fie / A-S, feoh / H-D, vieh / viehe / en viech / N, pecus, ontleent zy, als of eerst daer mede het wilde en vyandige gedierte beteekent ware, tegen 't welke de oude Voorvaderen ter jagt gingen, gelijk zy, volgens Caesar en Tacitus heet op de jagt waren (zie Notit: Veter: German: p: 39, en J.M. Dilherri Historia Priscae Germaniae p: 56). Egter vonden ze ook al ten tijde van Tacitus. (zie zijn 5. Hoofddeel) behagen in de menigte van tam vee, als haer eenigste en aengenaemste rijkdommen; waer door dan ook met dezen naem al haer haven en schat en koopmanschap genoemt wierd; en dus dan sedert ook M-G, faihu / A-S, fea / feoh / fio / feh / AL: fio / fihu / Ysl: en | |
[pagina 482]
| |
Kimbr: fie / opes, possessio; & pecunia; en 't geld zelf kreeg meê dien naem, gelijk ook 't Latijnsche pecunia van pecus komt, ter zake dat het geld tegens 't vee verwisselt wierd, of anders, om dat het eerste soort van geld met eenig vee bestempelt was; waerschijnlijk elk met zulk soort van vee, als het allereerst gewoonlijk in ruilinge bedroeg: in gelijke zinspeling beduidde ook het A-S, ceap / dat van 't A-S, ceapan / mercaturam facere, afquam, te gelijk koopmanschap, prys, vee, en goederen; alzoo 't vee voormaels het onderwerp van dit alles was. Wijders behoort tot het M-G, faihu / het M-G, faihu-frikai / avari; faihu-frikeins / concupiscentia; faihu-thraijna / mammon; en faihu-skula / debitor. | |
Het Zakelijke Deel.VYG, in † Vygen, II. CL: 1, odio habere; by 't vorige VYD, in deze I. Pr. | |
Het Wortel-deel.VYST, enz., in ons VYSTEN, VEEST, GEVEESTEN, II. CL: 1, pedere. Tot het Wortel-deel van 't Praes: ons † Vyste, nu uit het Praeter: Veeste, f: † Véste, flatum ventris; en 't Vlaemsche Vyster, moretum alliatum, ventris flatum provocans. Deze stamboom is zeer mager van takken, dat niet qualijk komt, dewijl de lucht daer van te ongevallig is, om 'er zig lang by op te houden. | |
De Zakelijke deelen.VIL, in † Vil, cutis; en Villen, cutem detrahere; zie daer van by VEEL, in deze I. Pr.
† VILT, in † Vilt, sordidus, putridus, & pileus sordidus ac detritus &c; zie daer van by VEEL, in deze I. Pr. | |
Het Wortel-deel.VIND, &c, in ons VINDEN (oul: ook † VINNEN), VOND (en in Sing: † VAND), GEVONDEN, II. CL.: 5, invenire, reperire, nancisci; Bevinden, II. CL: 5, comperire, sentire, cognoscere, experiri re ipsa; † Het Óórdéél vinden, II. CL: 2, exactè cognoscere, & dicere sententiam; Ondervinden, II. CL: 2, comperire, experiri; in Praet: Part: Ondervonden. M-G, finthan / fanth / (in Subj: funthau)/ fundans / II. CL: 2, scire, cognoscere; welke zin omtrent even-eens komt als ons gemelde Bevinden. F-TH, findan en vindan / fand (in Subj: fundi)/ gifundan / II. CL: 3, invenire. A-S, findan en fyndan / fand (in Subj: funde)/ funden / II. CL: 2, invenire; & disponere. H-D, finden / fand / gefunden / III. CL: 1, invenire. Ysl: finna / fand / fundenn / II. CL: 3, invenire, comperire, cognoscere. Land-Fries fynnen / fuwn / fuwne / invenire. Voor de eerste grondbeteekenis neem ik het gewaer worden voor 't verstand.
Tot het Wortel-deel met 1, ons Vinder, m: inventor; en 't Vlaemsche Vinder, juratus opificiorum collegii; Bevinding, f: AL: findingu / pi-findingu / experientia; en ons Uitvinding, f: A-S, findele / inventum, inventio.
En, tot het oude Praeter: met A, ons † Vand, m: visitatio; als ymand komende vinden of bezoeken; en daer van ons † Vanden, I. CL: visitate; en Vand-week, f: septimana, in quâ puerperam amicae visitant ac congratulantur; en 't A-S, fandere / tentator; als iets zoekende te vinden, waer toe 't A-S, fandian / I. CL: tentare, probare.
Dog uit het Praet: met O, ons Vond, n: Ysl: fundur / M, Angl: found / H-D, fund / M, inventum, commentum; en Vondeling, H-D, findel en findling / expositus infans, & repertitius; Vond-mééster, m: manceps sive redemptor rerum. inventarum; en mooglijk ook Vondnis, Euphon: Vonnis, n: sententia, res judicata; waer van ons Von- | |
[pagina 483]
| |
nissen, I. CL: sententiam pronuntiare; als geschikt na de bevintenis van zaken; of, zo als by den Regter de uitspraek gevonden is, zinspelende op het voorgemelde † Óórdéél vinden, dicere sententiam; by welk Vinden de oude zin van 't A-S, findan / disponere, en 't M-G, finthan / scire, cognoscere, nog doorsteekt; hoewel ook Vonnis, voor † Vogtnis, † Vognis, judicium, van † Vogt, judex, zou konnen gekomen zijn, gelijk we by VEEG in de II. Pr: daer van melden zullen. Wijders past ook by dezen tak ons Vondel en Vonder, m: ponticulus ex trunco arboris; als bestaende slegts uit een tronk of dikken tak van een boom, dien men 't eerst by der hand gevonden, en over een slootje of gruppel geworpen heeft, om 'er droog-voets over te kunnen gaen. | |
De Zaek-en Wortel-deelen.VING, in Ving 't Praet: van Vangen, en in Vinger, digitus; &c, by VANG, in deze Pr.
VINK, in Vink, scapus lateris infumibuli; en Vink, frigilla; Vinken, frigillas aucupari; In de vinken schieten, fallere aliquem non comparando; Vinken, minutal carnis vel lardi; en Vinkkoorde, vinca pervinca; daer van by VANG, in deze Pr.
† VINN, in † Vinnen, II. CL: invenire; by VIND, in deze Pr.
† VIRST, in † Virsten, disserre &c; by VAER, in deze Pr.
VIT, in Vitten, accommodare; & frivolè examinare; zie by VANG, in deze Pr.
VITS, in Vits, agilis; en Vitsel, vimen majus; en Vitselen, contexere vimina; zie by VANG, in deze Pr. | |
VLA.† VLACHS, linum; zie daer van by † VLA, in de II. Proeve.
† VLAE, by de II. Proeve.
† VLAED, in † Vladen, III. CL: 3, cutem detrahere; en Vlade, placenta; en Brab: Vladen, adulari; by VLAE, in de II. Proeve.
† VLAEG, in † Vlagen, III. CL: 3, cutem detrahere; &c, by VLAE, in de II. Pr.
VLAEK, in 't Vriesche Vlaken, linum flagellare, contundere; zie daer van by VLAE, in de II. Proeve.
† VLAEN, cutem detrahere; by VLA, in de II. Proeve.
VLAER, in Vlaerbóóm, sambucus; zie by VLIEG, in deze Pr.
† VLAET, in † Vlaet, appendix domus; en † Onvlaet, obscoenitas; & nequam; zie daer van by VLET, in de II. Pr.
VLAK, zie daer van by BLYK, in deze Pr.
† VLANG, by † VLING, in de II. Pr.
VLAS en VLASCH, linum; zie daer van by VLAE, in de II. Proeve.
† VLAT, by † VLÉT, in de II, Pr. | |
VLE.VLÉD, in Vlédder, &c, by VLIEG, in deze Proeve.
VLEED, in Vleder, &c, by VLIEG, in deze Proeve.
VLEEG, in Vlegelen, flagello triturare; en Gevlegen, excoriatus, deglubitus; zie daer van by VLA, in de II. Pr.
VLEEK, by de II. Pr:, en Vleke, papilio; by VLIEG, in deze Pr.
VLEER, in † Vlerik, Vlerecyn, Vleerbóóm, en Vleer-muis, enz: zie by VLIEG, in deze Pr. | |
[pagina 484]
| |
† VLEET, by VLYT, in de II. Proeve.
VLÉG, in † Vlégger, ala; &c, zie by VLIEG, in deze Pr. | |
Het Wortel-deel.VLÉGT, &c, in ons VLÉGTEN (ook † VLIGTEN), VLOGT, GEVLOGTEN, II. CL: 6, nectere, texere, viere, plectere; F-TH, flehtan / flaht of floht/ giflohtan / II. CL: 4, plectere. H-D, flechten / flocht / geflochten / II. CL: 3, tricare. Tot het Wortel-deel met É, ons † Vlégte, f: Saxon: flechte / crates; een horde van tien-werk gevlochten; en H-D, flechte / F, sirpiculum, stragulum cano vimine textum; en † Vlégte, Sax: flechte / impetigo, lichen; om dat de haerworm de haeren verwart; en ons Haer-vlégte, f: H-D, har-flechte / F. cincinnus, cirrus, & tricae; enz. | |
De Zaek- en Wortel-deelen.VLEY, in Vleiden, Vleien, adulari; zie by VLAE, in de II. Pr.
VLÉK, zie daer van by BLYK, in deze I. Pr.
VLÉR, in Vlérk, ala; Vlérmuis, vespertilio; Vlérboom, sambucus; &c. by VLIEG, in deze Pr.
† VLÉT, by de II. Pr: en in † Vlétten, ftuctuare; zie by VLIET, in deze Pr.
VLEUG, in † Vleuge, volatus, aufugium &c; en † Vleugs, citissimè; en Vleugel, ala; en Vleugelen, alas constringere; by VLIEG, in deze Pr.
VLEUT, in Vleute, labrum minimae profunditatis; by VLIET, in deze Pr. | |
VLI.† VLICH, in † Vlichel, ala; en † Vlichelen, volutare; en † Vlich-stéérten, micare cauda; &c, by VLIEG, in deze Pr.
VLID, in Vlidder, ala; Vlidderbóóm, sambucus; zie by VLIEG, in deze Pr. | |
Het Wortel-deel.VLIED, &c, in ons VLIEDEN (contr: VLIEN), VLOOD, GEVLODEN, II. CL: 3, fugere, terga vertere, F-TH, fliuhan (fliohan en fliughan) / fluoh (flouh en floh) / giflohan / II. CL: 2, fugere, & volare. AL: fliuhen/ fliohen / II. CL: 2, fugere. A-S, fleothan (contr: fleon en flean) / fleath/ flothen / II. CL: 1, fugere. Angl: to flie/ fled / fugere. H-D, fliehen / floh / geflohen / II. CL: 2, fugere. Ysl: fly/ flude/ fluenn / IV. CL: 2, fugere. Dog M-G, thliuhan en gathliuhan / thlauh (in Subj: thluhau) / thluhans / II. CL: 4, fugere. Dewijle we in onzen Grondslag ons voorgestelt hebben, om van elke Zaekelijke letterverandering rekenschap te geven, zo verdient hier zijn opmerking deze zeldsame M-G, thl / tegen onzer aller VL of fl; welke Dialect-verandering deze Gotthen van de Grieken, in de tijd van hare nabuerschap, toenze in Moesien nederzaten, schijnen aengenomen te hebben (even gelijk ook de M-G, Verba van de IV. CL: al eene Grieksche verbuiging in 't Praet: hebben gekregen) komende overeen met de AEolische Dialect, die Φ nam, voor Θ by de andere Grieken, als voor Θλαται, AEol: Φλαται; en Graec: Θὴρ, AEol: Φῆρ, Fera: Θέρω, AEol: Φέρω, Ferveo; Θιβρὸς, AEol: Φιβρὸς, Fiber: Θύλλις, AEol: Φύλλις, Follis: Θυμιῶ, AEol: Φυμιῶ, Fumo; &c. Waer in de Latijnsche Dialect met de AEolische overeenstemt; en geen wonder, vermits deze AEolische Grieken in in Sicilien en Italien wel eer zig nedergeplant hebben gehad.
Wijders, aengezien de D, de accentsilbe sluitende, ligtelijk uitvalt, en de G wederom de plaets te mets inkrijgt, en dewijl ook het F-TH, fliuhan en fliughan zo wel vliegen als vlugten beteekent, zo is het zeer bedenkelijk, of niet ons Vliegen, II. CL: 3, volare, voormaels in zijn eerste geboorte met dit Vlieden, II. CL: 3, gelijk stond, te meer | |
[pagina 485]
| |
om dat het Vliegen een snelle beweging is, daer de Vlugtenden met alle magt toe uitgestrekt zijn; of, om dat het vliegende gedierte doorgaends schuw is, en snel op de vlugt gaet: dog, dit openlatende, zullen we de takken van ons Vliegen straks byzonder afhandelen; waer onder eenigen met D zig zullen vertoonen, die by onzen zin van vlieden passen, gelijk ook alhier met G, die den zin van dit ons vlieden uitdrukken, 't gene onze gemelde giffing niet weinig bevestigt; als namelijk ons Vlidder, ala; en Vlidderen, volitare, plaudere alis; Vlieder- en Vliermuis, vespertilio; en zoo méer anderen; die we by 't volgende VLIEG zullen plaetsen, om de netter overeenkomst van zin. Ondertusschen passen ook tot dezen stam, hoewel tevens niet qualijk tot den anderen, ons Flitse, f: sagitta, unde Gall: fleche, en Ital: flizza; en Flitsboge, arcus, & arcu-balista; waer van ons Flitsen, I. CL; fugere, avolare, evolare; deze vertoonen zig in een scherpe Dialect, uit hoofde, zo ik gis van de nabuerschap van 't Vlaemsch en Walsch met het Fransch, alwaer dit woord uit het onde Frankisch nog in gebruik is gebleven. Van een ander Flitsen, zie mede by VLET in de II. Proeve.
Tot het Praeterit: vertoonen zig het M-G, thlauhs / fuga; F-TH, flugt / F. H-D, flugt / Angl: flyght/ flighte / en by ons mede Vlugt, f: fuga; alwaer 't onze meê de G voert, eenigsints tot bevestiging van de bovengenoemde gissing; hoewel, dés nood, ons Vlugt ook wel overdragtelijk van ons Vlugt, volatus, dat van Vliegen, volare, komt, kan afgeleid worden; als ziende op de snelle wegvlieging; of op de herfst-vlugten van 't gevogelte, als het by zwermen wegtrekt: Ondertusschen is van ons Vlugt, fuga, ontleent ons Vlugten, I. CL: en F-TH, flughtan / I. CL: fugere. Maer zonder G, ons † Vlo, fugens, profugens; en met D of Y, hebben we ons Vloed, m: M-G, flodus / M, Sax: floeth / floth / A-S, flod en fleding / Angl: floude / fludde / flumen, fluvius, amnis, fluxus aquarum; als gedurig afvliedende, gelijk ook A-S, flodelic / fluvialis; en flod-waeter / by ons Vloed-water, n: flumen vivum, aquaperennis, fluctus profluens; en Uit-vloed, m: effluentia; en Over-vloed, m: abundantia, inundatio; waer van ons Vloeden, Vloeyen, I. CL: A-S, flowan / I. CL: Danis flyde / Angl: flowe / F-TH, fluoian / I. CL: fluere; en ons Toe-vloeyen, I. CL: adfluere; en Over-vloeyen, I. CL: F-TH, ofer-fluoian / I. CL: superfluere, abundare; en, zinspelende op den aenwasch der wateren aen 't lage der Rivieren en digt aen zee, zoo mede ons Vloed, Toevloed, m: affluentia; en Vloed, m: A-S, flod / N, Ysl: flood / N, AEstus, maris accessus; & inundatio; en Ébbe en vloed, recessus & aestus maris; en Vloed-water, n: aqua aestu vel inundatione adfluxa. Nog ook F-TH, fleuuan / I. CL: lavare; zinspelende op het wasschen in de rivieren of vloedwaters; als mede, wederom met G, het A-S, floege / navicula; als vloedende over of op het water; beneffens het A-S, flogettan / I. CL: fluctuare. Ondertusschen komt het Latijnsche fluere nog zeer nae overeen met ons gemelde Vloeden, Vloeyen, F-TH, fluolan / en A-S, flowan / 't gene ik aen de over-oude gelijk-stammigheid zou toeschrijven. Voorts, met agterlatinge van de D, ook mooglijk hier toe ons Vloo, Vloye, f: H-D, floh en floch / M, A-S, fleah / flie / Ysl: floo / F, pulex; mooglijk om het vlugtig wegspringen; waer van ons Vloyen, I. CL: venari pulices; dog zie ook hier van by ons volgende † Vlae, in de II. Pr. En, met den uitgang M, het A-S, flema / flima / flyma / flyming / profugus, exul; en flyman / I. CL: in exilium mittere; dog in den zin van vloeijen met n in plaetse van m / het A-S, flyna / fluidum quid; in dus is mooglijk met M, hier mede uitgesproten ons Vlieme, Vlyme, f: en Vliem, Vlym, n: phlebotomum, scalprum Chirurgicum, H-D, fliedmen / item, als door inprikking het bloed uit de aderen doende uitvloeijen; en daer van Vliemen, Vlymen, I. CL: scarificare; en overdragtelijk ons Vlieme, arista; & pinna, spina piscis; stekende als een vliem. Hier by kan men voegen het Ysl. flooe / solum uliginosum, palustre; als overvloeit geweest zijnde gronden; en het A-S, flode / en Ysl: floor / M, cloaca; passende op de groote en gemeene rioelen, die men door | |
[pagina 486]
| |
waterleidingen of rivier-togten laet uitspoelen; en gelijk by de zulken doorgaends vlakke en effene bodemgronden, 't zy van hout of van steen moeten gemaekt zijn, om 'er 't vuil wel te doen af- en uitspoelen, zo schijnt hier uit deze naem op alle vlakke, en effen gemaekte gronden gepast geweest te zijn, als by ons Vloer, m: en f: A-S, flor / flore / H-D, flur / F. pavimentum, area, solum, contabulatio; en daer van Vloeren, I. CL: pavimentare; en Vloer-duive, f: columba, cicur; & tr: meretrix; eene huis-duive, in tegenstelling van de wilden in de vrye lucht, waer van wederom ons Verbum Vloer-duiven, I. CL: domi latitare; enz. | |
Het Wortel-deel.VLIEG, &c, in ons VLIEGEN, VLOOG, GEVLOGEN, II. CL: 3. volare; en Over-vliegen, II. CL: 3, supervolare, transvolare, & pervolare; en Vervliegen, I. CL: avolare, & alibi transvolare; & evanescere. F-TH, fliughan en fliugan / fluog / giflogan / II. CL: 2, volare, & fugere. A-S, fleogan (contr: fleon) / fleag / (in Subj: fluge) / geflogen / II. CL: 1, volare, & fugere; Angl: to fly / flew / flown / volare. H-D, fliegen / flog (in Subj: flöge) / geflogen / II CL: 2, volare; Saxon: flegen / volare. Ysl: fliuga/ flaug/ flogenn / II. CL: volare. Zie verder ook ons vorige Vlied, omtrent de gemeenschap tusschen dit en dat.
Het Wortel deel met I, als in 't Praesens vertoont zig in ons Vliege, f: A-S, fleoge/ flie / flig / H-D, fliegh / fliege / Sax: flege / Angl: flie / en uit het Praet: 't Ysl: fluga /musca; als onvermoeit en snel in 't vliegen; en Vlieg-wóuter, m: en † Vlichelter, papilio; Spaense vlieg, cantharis; en † Vlieg, m: windhoud, aëllo, laelaps, canis admodum velox.; en van Vlieg contr: Vlich, komt † Vliegel, contr: † Vlichel, ala; en daer van weder † Vliegelen, † Vlichelen, I. CL: volutare, concutere alas, subvolare; en † Vlichel-steérten, † Vlichstéérten, I. CL: micare cauda, per intervalla movere caudam; & discurrere. Voorts A-S, fleogend / avis; & volans; & fugiens; Ysl: fleigur / volatilis; en ons Vlieger, m: volator; en Over-vlieger, m: perceler, strenuus inprimis; en Vlieger, palla, vestis muliebris antrorsum divisa, & alarum instar replicata; een vrouwen-gewaed, dat sedert dertig jaren al buiten gebruik geraekt is; en Vlieger, drachma, denarius, nummus quatuor stuferorum, aquilae sive angeli volantis effigie; en † Vlieger, vogelaer, auceps; als passende op het vliegen der vogelen; en Vlieger, instrumentum volatile lusorium, consistens ex arcu tenso, sagittaque diviso, ac chartis super illos inductis; welke men tot vermaek der kinderen, met een bótvierend touw, in de lucht door den wind laet opvoeren, te mets meer dan torens hoogte: Wijders met de ingekorte I, en 't gene zeldsaem by zulke stamboomen komt, insgelijks met E even als het gemelde Sax: flegen / volare, ons † Vligger, † Vlégger, m: ala; waer van ons † Vliggeren, † Fliggeren, en † Vléggeren, I. CL: volitare, plaudere alis; A-S, fliccerian / I. CL: motare alas; en Sax: en Geld: Vleke, papilio; om 't vlerkwippen.
Nog ook verder met I of IE en E, dog tevens met een D in plaets van G, tot bevestiging van ons voorgemelde vermoeden omtrent de oude onverschilligheid tusschen Vliegen en Vlieden, vertoonen zig ons † Vlidder, † Vlédder, Vleder, † Vlederik en contr: † Vlerik en Vlérk, f: ala; waer van ons † Vlederen, † Vlidderen, † Vlédderen, † Vlerikken, Vlérken, I. CL: volitare, palpitare, plaudere alis; en Vlédder-, Vleder-, Vlieder-, en contr: Vlier-, Vleêr-, en Vlér-muis, H-D, fledermausz / Sax: fledermusz /Angl: flitter-mouse / vespertilio; en wijders om de vliegende scheuten van de scherpe jigt-vogten tusschen de been-vliezen, en vel en vleesch, ons Vledercyn, Fledercyn, contr: Vlerecyn, Flerecyn, morbus articularis, per omnes artus volitans inter cutem & carnem; arthritis, vulgò Gutta, Gall: goute; gelijk ook wederom het kruid, dat zeer dienstig daer voor geschat word, den naem voert van Vlinder, arthritica, herba podagraria; schijnende hier de N uit het Praes: Partic: ontleent te zijn, als of het quame voor vliënde; gelijk ook in dezelfde gedaente, en tevens ook anders, zig mede laten zien ons | |
[pagina 487]
| |
† Vliender, nu Vlinder, papilio; om 't vliegen en vlerk-wapperen; en ons Vliender-, Vlinder-, Vlieder-, Vlidder-, Vlédder-, Vleder-, en oontr: Vlier-, Vleer-, Vlaer-, of Vlér-Bóóm, m: sambucus; 't zy om dat het gevogelte zo graeg is op zijne beziën, 't zy om de vlerk-agtigheid der bladen, niet ongelijk aen de vleugels der vledermuizen, gelijk ook de veelderhande naem-veranring in beiden overeenstemt; hoewel het ook zijn opzigt kon hebben op het verschuilen by daeg der vledermuizen in de donkere lommer-hoeken van den vleder-boom: van Vlier komt verder ons Vlier-busse, siphunculus è sambucino ligno; alzoo op sommige plaetsen de jongers gewoon zijn pijpen van de vlier-takken te maken, om 'er proppen van grof vlas met een pos uit te parsen; waer van ze ook klaterbussen heeten.
Tot het Praet: met de zagte O, of de gelijkwaerdige EU, ons † Vloge, † Vleuge, nu Vlugt f: A-S, flyght / Angl: flight / volatus, volatura; aufugium; & columbarium; & caterva volantium, grex avium; en Vlug, volatilis, velox, alacer; & volatui paratus; en † Vloge, ala; en overdragtelijk † Vlug, pubens, pubescens; zinspelende op het jongbepluimd gedierte, dar even in staet geraekt is om eens uit te vliegen; waer van ons † Vluggen, I. CL: plumescere; & pubescere. Vorder Vlugs, H-D, flughs / ook wel by ons met de H-D-Dialect Fluchs of Fluks, velox, alacer; en † Vleugs, † Vloes, nu Ter vlugt en Zo fluks/ H-D, flughs / citò, statim, jamjam, quam citissimè; gelijk men ook op de reets een weinig vervlogene tijd toepast dit Fluks Euphon: Flus, modò. Wijders † Vlugge, aprica avis; als die uit de vogelkoye vrijheid geniet om eens in de opene lucht te vliegen, en zig in de Zonneschijn te bakeren; waer van ons Vluggen in de zonne, I. CL: apricari. Wijders, met het zelfde regt, als het voorgemelde Vlidderen, &c, volitare, palpitare, uit het Praesens, zo past ook hier toe uit het Praet: ons Vlódderen, I. CL: volitare, palpitare; of, onder een H-D, of Friesche Dialect, met een verscherping van V in F, ons Flódderen, I. CL: volitare, palpitare; waer van ons Flódderig, volitans, volubilis, volatilis; dus ook 't H-D, flöttern /I. CL: alis plaudere. Nog ook wederom met G, en den uitgang EL agter 't Zakelijke deel, ons Vleugel, † Vlogel, en † Vluggel, m: H-D, flügel / M, Sax: flogel / ala; als een werktuig om te vliegen; waer van ons Vleugelen, † Vlogelen, I. CL: alas constringere; & tr: rejectas in dorsum manus rejicere; en † Vluggelen, I. CL: volitare. Eindeling, in den zin van 't weg-vliegen, vertoonen zig mede niet alleen de gemelde A-S, fleogan / en F-TH, fliugan / fugere; maer ook verder uit het Praeter: het A-S, flugol / fugax; en 't F-TH, arfleugan / I. CL: effugare; gelijk ook, het F-TH, erfloigan / I. CL: perterrere; verschrikt en verbaest zijn, dat den aerd der vlugtenden zeer eigentlijk uitdrukt; waer toe men ook betrekken kan ons Vlugt, f: fuga; waer van ons Vlugten, I. CL: fugere; en Uit-vlugt, f: effugium; & tr: suburbia; waer van Uit-vlugten, I. CL: effugere; schoon men ook deze allen van die beteekenis tot het voorverhaelde Vlieden kan t'huis' wijzen, gelijk we 'er ook by ons Wortel-deel VLIED van gesproken hebben. | |
De Zaek- of Wortel-deelen.VLIEM, in Vliem, scalprum chyrurgicum; & arista & spina piscis; en Vliemen, scarificare; zie by VLIED, in deze Pr.
VLIÊN, fugere; by VLIED, in deze Pr. en in † Vliender, papilio; by VLIEG, in deze Proeve.
VLIER, in Vlier-muis, vespertilio; en Vlier-bóóm, sambucus; &c, zie daer van bij VLIEG, in deze Proeve.
VLIES, vellus; by VLIES, in de II. Pr.
† VLIET, in † Vlietig, sedulò; by VLYT, in de II. Pr: dog van een ander Vliet, zie het volg: VLIET, in deze Proeve. | |
[pagina 488]
| |
Het Wortel-deel.VLIET, &c, in ons VLIETEN, VLOOT, GEVLOTEN, II. CL: 3, fluere, fluctuare, manare, labi; & olim tr: abundare; by den Fries en Zeelander ook Vlieten, II. CL: 3, tollere pinguedinem supernatantem, cremorem lacti adimere. F-TH, fliuzan (fliezan) / fluoz en floz / giflozzan / II. CL: 2, fluere; en ubar-fliuzan / II. CL: 2, superfluere. A-S, fleotan / fleat (in Subj: flute) / gefloten / II. CL: 1, fluctuare. H-D, fliezen/ flosz/ geflossen / II. CL: 2, fluere. Ysl: flioota/ flaut / en in Praet: Part: volgens de anderen van die Classis flotenn / II. CL: 2, fluere.
Tot het Wortel-deel van het Praesens, ons Vliet, m: en f: Ysl: fliot / amnis, fluvius, flumen, rivus; A-S, fleot / amnis, aestuarium, sinus, gurges; Vliet-water, flumen vivum; en A-S, flete / fliete /by ons † Vliete, f: flos lactis; als vlietende op de melk; waer van Vlieten, I. CL: cremorem lacti adimere, tollere pinguedinem supernatantem; en Ysl: fliotur / velox; ziende op het snel afvlieten der beken en rivieren. En, by een Saxische of Vlaemsche Dialect-sprong van I in E, past hier ook ons † Vlétten, I. CL: fluctuare, fluctuari. Hoe de Saxische Dialect de E voor I of IE neemt, kan men zien by 't Wortel-deel VLIEG, iu deze Pr.
Uit het Praeter: ons † Vlote, Vlót, n: Vlót-balken, H-D, flosz / N, en flote / Angl: † flote / ratis, scedia, connexae invicem trabes; als mede ons Vlót gaen, facilè procedere, succedere; en 't Adject: Vlót, fluctuans, supernatans; waer van het H-D, flötzen / flossen / I. CL: ratibus vehere; en ons Vlótten, Vloten, † Gevloten, I. CL: fluctuare, & supernatare, unde Gall: flotter; waer by ook past het verloopene Ysl: flit / veho; in Praet: flutte / IV. CL: 2, en waer toe ons † Vlótte, f: fluctus, unda; unde Gall: flot, & Ital: fiotto; en F-TH, floz en fluoz / M, fluxus aquarum, & flumen; H-D, flusz / M. amnis, fluvius; en AL. ubarfluatida / superfluitas; en Vlót-gras, n: gramen aquis innatans; Anker-vlót, n: boeye, suber anchorae, en Vlót-hóut, n: cortex subereus; Vlót-vederen, pinnae piscium. Nog ook Vlote, Vlootje, Vleute, f: labrum minimae profunditatis; als eene platbodemde houtene tobbe of bak, lugtig vlietende op het water; wordende ook onder 't vaetwerk gestelt, om het uitvlietende vogt te ondervangen; en Vloot, Vlote van schepen, A-S, flota / classis navium, unde vulgò Flota Gall: flote, Hisp: flota; en A-S, flot-man /nauta; waer van ons Vloten, I. CL: A-S, flotan / I. CL: en floteran / I. CL: natare, fluctuare; en Vlote, roch, raia minor; als wordende bij vloten of scholen gevangen; en † Vlote, A-S, flete / cremor lactis; als bovenop drijvende; waer van ons Vloten, I. CL: cremorem lactis colligere & tollere; en waer toe ons Vlotemélk, lac sine cremore; als vlietende, en van den room of't gestremde berooft; of, vermits komende uit de vloten waer in de melk te roomen stond; gelijk ook Ysl: flot / N, liquamen; dog in 't Geld: en Sax: Vlotemélk, lac gelatum; en bij ons Vervloten róóm, cremor lactis; als in de melkvloten boven op gedreven hebbende; en Ysl: flauter / lacticiniorum genus quod fit, coacto lacte, & deinceps ventilato. Eindeling F-TH, flozan / giflozan / I. CL: abluere; als zinspelende op het afspoelen in de vlieten, of op het voorgemelde Mélk vlieten, florem lactis adimere. | |
De Zaek- of Wortel-deelen.VLIG, in † Vligger, ala; en † Vliggeren, plaudere alis; bij VLIEG, in deze Proeve.
† VLIGT, in † Vligten, nectere; bij VLÉGT, in deze Proeve.
VLYT, in Vlyt, diligentia, studium, Vlytig, sedulò; en Bevlytigen, diligentiam adhibere; bij VLYT, in de II. Proeve.
VLIND, in Vlinder, papilio; & arthritica; zie daer van bij VLIEG, in deze Proeve. | |
[pagina 489]
| |
VLING, in de II. Proeve. | |
VLO.VLO, in † Vlo, fugens; zie bij VLIED, in deze Proeve.
VLÓD, in Vlódderen, zie by VLIEG, in deze Proeve.
VLOED, in Vloed, flumen; affluentia; aestus; inundatio; Vloed-water, flumen vivum; & aqua aestu vel inundatione affluxa; en Vloeden, fluere; enz, bij VLIED, in deze Pr.
VLOEG, striges, striae, canaliculi; Met de vloeg, striatu conveniens; zie daer van by VLAE, in de II. Pr.
VLOEY, in Vloeyen, fluere; enz, bij VLIED, in deze Pr.
VLOEK, in Vloeken, imprecari; &c, zie daer van by † VLEEK, in de II. Pr.
VLOER, in Vloer, pavimentum, area, solum; Vloeren, pavimentare; Vloerduive, columba cicur; † Vloerduiven, domi latitare; zie daer van bij VLIED, in deze I. Proeve.
† VLOES, citò, statim; bij VLIEG, in deze Pr: en van nog een ander † Vloes, zie bij VLIES, in de II. Pr.
VLOGT, in Vlogt, Gevlogten, bij VLEGT, in deze Proeve.
VLÓK, in Vlók, floccus; Vlókke, tomentum; Vlókwol, lanugo; Vlók-haer, tenera lanugo; en Vlókken, ningere; zie daer van bij VLEEK, in de II. Pr: en bij LUIK, in deze Proeve.
† VLONG, bij VLING, in de II. Pr.
VLOO, in Vloo, pulex; zie daer van bij VLIED, in deze en bij VLAE, in de II. Proeve. VLOOD, in Vlood, Gevloden, bij VLIED, in deze I. Pr.
VLOOG, in Vloog, Gevlogen, en in † Vloge, volatus; & ala; en † Vlogel, ala; en † Vlogelen, alas constringere; & rejectas in dorsum manus vincire; bij VLIEG, in deze Proeve.
VLOOY, in Vloye, pulex; en Vloyen, pulices venari; zie daer van bij VLIED, in deze, en bij VLAE, in de II. Pr.
VLOOM, in 't Geld: Vlome, squama piscis; en Vlomen, desquamare piscem; zie daer van by VLAE, in de II. Pr.
VLOOT, in Vloot, Gevloten, en in † Vlote, ratis, scedia; & flos, cremor lactis; en Vlote, Vlootje, labrum minimae profunditatis; Vloot van schepen, classis navium; en Vloten, natare, fluctuare, & cremorem lactis colligere & tollere; en Vlote, raia minor; Vlotemélk, lac sine cremore; & lac gelatum; en Vervloten room, cremor lactis; bij VLIET, in deze Pr.
VLÓT, in Vlót, ratis, scedia; en Vlót, supernatans; Vlótten, fluctuare; en zoo voort, by VLIET, in deze I. Pr. | |
VLU.VLUG, in Vlug en Vlugs, volatilis, velox, alacer; en † Vlug, pubens, pubescens; en † Vlugge, caprica avis; en † Vluggen, plumescere pubescere; & apricari; en † Vluggel, ala; † Vluggelen, volitare; by VLIEG, in deze I. Proeve.
VLUGT, in Vlugt, volatus; aufugium; columbarium; grex avium; Ter vlugt, cifò; bij VLIEG; en Vlugt, fuga; en Vlugten, fugere; mede by VLIEG, en by VLIED, beiden in deze Pr. | |
VO.VOED, in Voeder, vehes &c; VAER, | |
[pagina 490]
| |
in deze Pr: dog in Voeder, vagina; suffultura; pabulum; en in Voeder, Voederen, &c, zie daer van bij VANG, in deze Proeve.
VOEG, in Voegen, decere, & conjungere &c; zie daer van bij VEEG, in de II. Proeve.
† VOEGD, tutor &c; zie bij VEEG, in de II. Proeve.
VOEGT, in 't Brab: Voegt, humidus; enz. zie daer van bij VEEG, in de II. Pr.
VOÊN, bij VANG, in de I. Pr.
VOER, in Voer, onus vehiculo vel navi vehendum; Voeren, vehere, ducere, agere; † Voere, actus, gestus, mos; † Voerlóós, immodestè; Zyne voeren gaen, mores servare; en 't Vlaemsche Voeren, castrare; en Voerselink, porcus castratus; &c, zie daer van by VAER, in deze Pr. en in Voêr, Voêring, suffultura, & pabulum; en Voêren, munire, fulcire; & pascere, nutrire; en Voeragie, pabulum; en Voeragèren, pabulum conquirere; zie daer van bij VANG, in deze Pr.
VOEST, in Voester en Voesteren en Voesterling, zie daer van by VANG, in deze Proeve.
VOGT, in Vogt, Gevogten, bij VÉGT, in deze Pr: en in † Vogt, tutor; en Vogt, Vogtig humidus; zie daer van by VEEG, in de II. Proeve.
VOL, in Vol, plenus; Vollen, implere, &c; enz: zie daer van by VEEL, in deze Proeve.
VÓLD, in † éénvóld, simplicitas; &c, bij VOUW, in deze Pr.
VÓLG, in Vólgen, sequi; &c, zie daer van by VEEL, in deze Pr.
VÓLK, in Vólk, populus, familia, vulgus; Bevólken, populis munire locum; zie daer van bij VEEL, in deze Pr.
VOND en VONN, in Vond, Gevonden, en in Vond, inventum; Vondeling, repertitius; Vondnis, Vonnis, sententia, res judicata; Vonnissen, sententiam pronunciare; en Vondel, Vonder, ponticulus ex trunco arboris; bij VIND, in deze I. Pr:, en ten opzigte van Vonnis ook bij VEEG, in de II. Proeve.
VOOGD, in Voogd, tutor, praeses &c; Voogdy, tutela; & olim praefectura &c; en † Voogd-ding, judicium comitis; zie daer van bij VEEG, in de II. Pr.
VOOL, in Bevolen, 't Praet: Part: van Bevelen, mandare; bij VEEL, in deze Proeve.
VOOR, in Voor, prae, ante, propter, &c; Bevorens, prius; en † Voord, alveus; en Voort, ulterius; Voorts, praeterea; Voortaen, posthac; Régtevoord, hoc tempore; Voorder, plus, ultra, Voorderen, proficere, promovere; Zo voort, statim, Voorste, primus; † Voorders, anteriores, parentes; en 't Vlaemsche Voren, castrare; en Voordsten, Voorsten, procrastinare; en ons Vore, sulcus; en Voren, sulcare; en Voren, alburnus; zie daer van bij VAER, in deze Pr.
† VOR, in † Vorre, sulcus; bij VAER, in deze Proeve.
VÓRD, in Vórder, plus, ultra, praeterea; en Vórderen proficere & promovere; bij VAER, in deze Pr.
† VORGT of VORCHT, in † Vorchten, timere; zie daer van bij EIG, in de II. Proeve.
VÓRST, in Vórst, fastigium domus; & princeps; † Vórster, praefectus pagi; en 't Vlaemsche Vórsten, procrastinare; bij VAER, in deze Proeve, en in | |
[pagina 491]
| |
Vórst, gelu; en † Vórsten, gelare; bij VRIEZ, in deze Pr.
VORT, in † Vorten, pedere; bij VAER, in deze Pr.
VÓUD, in Vóuden, Vóude, éénvóud, &c, bij 't volgende VOUW, in deze Proeve. | |
Het Wortel-deel.VÓUW of VÓUD, &c, in ons VÓUWEN (VOUDEN), in Praet: nu VOUWDE (oul: † VIEUW, en † VIELD), in Praet: Part: nu nog GEVOUWEN en GEVOUDEN, VI. CL: en oul: III. CL: 6, plicare, complicare; & rugare; en Ontvóuden, Ontvóuwen, VI. CL: explicare. Maer tegen ons óud quam ook eertijds óld of ald, zie onze Grondsl: I. Verha: §. XXIII. Dus ook M-G, faldan / falfald / faldans / IV. CL: plicare; zijnde van de verloopene Classis, na den Griekschen trant verzeilt. F-TH, faldan / field / gifaldan / III. CL: 2, plicare; fora-bi-faldan / III. CL: 2, provolvere; AL: zua-pi-faldan / III. CL: 2, adplicare; en ke-faldan / III. CL: 2, explicare. A-S, fealdan en fyldan / feold / falden / III. CL: 4, plicare; en ful-fealdan / III. CL: 4, explicare.
Tot het Wortel-deel van 't Praesens ons Vóude, Vóuwe, f: A-S, feald / Angl: en Sax: folde / H-D, falte / F. plicatura, riga, stria, unde Ital: falda; waer van 't H-D, falten / I. CL: plicare; en waer toe het A-S, fyld / volumen; als in een gevouwen: wijders ons Éénvóud of ook met LD, Éénvuld, en † Éénvóld, f: simplicitas; en Éénvoudig, Éénvuldig, Éénvoldig, M-G, ainfalds / F-TH, einfaltlicher / simplex; en zoo mede agter alle de getallen, als Tweevoudig, duplex; &c, als mede Veel-vóudig, Veelvuldig en Menigvuldig, M-G, manag-falds / multiplex; enz. | |
VR. | |
Het Zakelijke deel.
† VRAED, bij de II. Proeve. | |
Het Wortel-deel.VRAEG, &c, in ons VRAGEN, VROEG, † GEVRAGEN, III. CL: 3, nu in Praet: Part: GEVRAEGT, en ook wel in Imperf: VRAEGDE, I. CL: rogare, interrogare petere; en Raed vragen, III. CL: 3, en I.CL: consulere; M-G, frahan / froh / frahans / III. CL: 4, interrogare; en M-G, fraihan (gefraihan) / frah (in Subj: frehau) / fraihans / III. CL: 5, interrogare, sciscitari.
Hier toe ons Vrage, Vraeg, f: H-D, frage / F. interrogatio, quastio; waer van ons Vragen, I. CL: H-D, fragen / I. CL: en 't F-TH, fragen / fragon / I. CL: AL: frahan / I. CL: interrogare; en ons Raed-vragen, I. CL: H-D, raht-fragen / I. CL: F-TH, rad-fragon / rat-fragonon / I. CL: consulere; en A-S, fraegnian / fregnian / frignian / frugnian / gefraegnan / gefraigan en fraean / I. CL: quaerere, interrogare. Wijders het F-TH, frahidu / F. interrogatio, dat in onze Dialect maekte † Vragt, † Vragte, f: interrogatio, petitio; waer toe ons Vragt, f: Vragt-géld, n: H-D, fracht / F. naulum, vectura; dat is, 't gevraegde of geeischte en bedongene loon voor de overvoering; en Vragt-schipper, m: vector; Vragt-schip, navis vectoria; en Vragt-wagen, vehiculum plaustrum; waer van ons Bevragten, I. CL: hueren, naviculariam facere; en overdragtelijk, de last en overvoering, daer 't bedongene loon op volgen moet, voor 't gevraegde loon genomen zijnde, zoo mede nu Vragt, f: onus vehendum; De vragt overvoeren, transvehere onus; en daer van Vragten, Bevragten, I. CL: H-D, frachten / I. CL: beladen, implere navem velplaustrum onere. | |
De Zaek- of Wortel-deelen.VRAEM, in 't Vlaemsche Vrame, commo- | |
[pagina 492]
| |
dum; en † Vramen, prodesse; zie daer van by VREM, in de II. Pr.
VRAET, in Vraet, heluo, gurges; & olim intertrigo; en † Vraten, heluari; by EET, in deze Pr.
VRAGT, in Vragt, olim petitio, nunc naulum, vectura; & onus vehendum; en Bevragten, naviculariam facere; & onere implere navem vel plaustrum; &c, by VRAEG, in deze Pr.
VRAK, in Vrak, vitiosus; & avarus; & naufragio relicta navis; zie daer van bij WREEK, in deze Pr.
† VRAM, by † VRÉM, in de II. Pr.
VRANG, in Vrang, adstringens, acerbus, austerus; by VRING, in deze Pr. | |
VRE.† VRÉD, in † Vréd-vier, dioscuri; zie by VRYD, in deze Pr.
VREED, in Vrede, Vreê, pax; Vreed-zaem, Vredig, pacificus; † Vreden, Bevredigen, pacare; en 't Geld: † Vreden, vindicare pacem; indemnare; by VRYD, in deze Pr.
VREEF of VREEV, in Vreef, Vreve, en Gevreven; en in Vrevel, Vrevelig, contentiosus, petulans, morosus; en Vrevelen, fricare; &c; by VRYV, in deze Proeve.
VREEMD, in Vreemd, alienus, peregrinus, &c; Vervreemden, abalienare; Ontvreemden, abalienare; & deripere; zie daer van by † VREM, in de II. Proeve.
† VREEN, by † VRYN, in de II. Pr.
VREET, in Vreten, III. CL: 1, vorare; by EET, in deze I. Proeve.
VREEV, zie VREEF.
VRÉK, in Vrék, avarus; zie daer van by WREEK, in deze Pr.
VRÉM, by de II. Proeve.
VRÉMD, in Vrémd, peregrinus, alienus; mirandus, & laude dignus; Vervrémden, abalienare; enz: zie daer van bij VREM, in de II. Pr.
† VRÉNG, in † Vréngen, constringere, &c; by VRING, in deze Pr. | |
VRI.VRIB, in Vribbelen, palpitare, affricare; by VRYV, in deze Pr.
VRIEND, in Vriend, amicus; Vriendinne, amica; Vriendelyk, amabilis, blandus; en 't Vlaemsche Vriendag, dies veneris; by VRYD, in deze Pr.
VRIER, in † Vrieren, II. CL: 3, glaciare; bij VRIES, in deze Pr. | |
Het Wortel-deel.VRIES of VRIEZ, en VRIER, &c, in ons VRIEZEN (ook † VRIEREN), VROOS en VROOR, GEVROZEN en GEVROREN, II. CL: 3, gelare, glaciare; & olim algere, frigere. Zoo mede A-S, freosan (frysan en freoran)/ freas en frear / gefrosan en gefroren / II. CL: 1, gelare, Dit zeldsame R en S te gelijk, hebben we ook nog in ons Verliezen en † Verlieren, Verloor en † Verloos, Verloren en † Verlozen, en A-S, leosan / leoran / II. CL: 1, perdere; gelijk ook in 't A-S, hreoran en hreosan / II. CL: 1, ruere. Wijders H-D,frieren/ froor/ gefroren /II. CL: 2, gelare; en Ysl: frioosa/ fraus / en volgens de anderen van die Classis, in Praet: Part: frosenn / II. CL: 2, frigere; in 't Praes: eg frys; welk Latijnsche wederom vry nae met onzen stamboom overeenkomt.
Tot het Wortel deel met IE, ons † Vries, † Vrieze, f: gelu; en Vries, | |
[pagina 493]
| |
gausape, vestis ex majoribus villis, hyberno tempore adversus frigaris & tempestatum injurias commoda; en 't Ysl: impersonale frister / gelascit; in Praet: friste / I. CL.
Tot het Praeter: met O, dog de ingekorte, en met den uitgang T, ons Vróst, m: en f: en bij omzet van de R, ook Vórst, m: en f: H-D, frost / M, Ysl: frost / N, gelu; en A-S, frost en forst / frigus, gelu, pruina; en A-S, frostig / by ons † Vróstig en † Vórstig, gelidus; en van Vórst komt ons † Vórsten, I. CL: gelare; gelijk ook in 't Vlaemsch Vervórsen, voor ons Vervrozen, congelatus. | |
Het Zakelijke Deel.VRY, in VRYËN, blandimentis deprecari; liberare; & olim amare; Vry, liber; Vrydag, dies veneris; &c, bij 't volg: VRYD, in deze Pr. | |
Het Wortel deel.VRYD of VRY, &c, in ons VRYDEN (VRYëN), VREED en VREE, GEVREDEN en GEVREëN, II. CL: 1, nu ook al veeltijds Vrydde, Gevryd, I. CL: blandimentis deprecari; ambire; & olim amare; zoo mede Ont-vryën, II. CL: 1, en I. CL: ambiendo praeripere amicam. H-D, freihen en freyen / friehe en freyete/ gefriehen en gefreyet / II. CL: 1, en I. CL: ducere uxorem, sponsam ambire, De eerste en oude grondbeteekenis van lieven vind men ook bij het daer van afgesprotene M-G, frijon / I. CL: 3, amare; en uit zulk een Praes: Partic: is ontleent ons Vriend, Vrind, m: M-G, frijonds / 2rionds / M, A-S, freond / friend / frynd / AL: friunt/ frunt / H-D, freund / M. amicus, & amans; en Vriendinne, Vrindinne, f: A-S, freundyne / amica; Vrienden, Bloedvriende, sui; parentes; agnati, & cognati; waer van mede onze Verba † Vrienden, I. CL: amare; en † Ontvrienden, I. CL: ambiendo praeripere amicam; en Bevriendt zyn, agnatum esse; en waer toe ons Vriendelyk, Vrindelykt, comis, blandus, amabilis; en M-G, friathwa / amor, dilectio; en Vriendshap, f: amicitia & favor; waer van Vervriendschappen, I. CL: inire amicitiam; en in 't aenspreken van een gemeen burgerman zeit men ook wel Vriendschap, voor Vriend, amice. Wijders, gelijk de onbedwongene en bandelooze staet de beminnelijkste is voor alle menschen en gedierte, die alles daer voor opzetten, zo is uit deze drift ontleent ons Vry, M-G, frije en frijans / A-S, fry / freoh / freah / en freo / liber, securus, tutus, integer; als buiten de dwang-magt van een ander; waer van ons Vryën, Vryden, I. CL:. A-S, frian / I. CL: liberare; en Bevryden, I. CL: A-S, frithian / I. CL: protegere, & liberare; en † Ontvryen, I. CL: libertatem adimere; en, als een gevolg van de edele vryheid, ook † Vry, A-S, freo/ frig / AL: frijer / liberalis, ingenuus, purus; De vrye konsten, artes liberales, ingenuae; Vry-borst, tyro liber & nobilis; en Vryborstig, ingenuè, apertè; Vry-heere, dynastes; behoorende verder onder den zin van vry het A-S, frygyld / sodalitium librum; en ons Vrydom, m: Vryheid, f: A-S, freodome / 2rith-dome / 2reols-dome en freotho / libertas; en Vry-buiter, praemiator, pirata, cui quicquid ab hoste capitur in praemium cedit; en † Vry-laet, libertinus, Frilassus in lege salica Franc: benevens ons Vryër, m: juvenis liber, incoelibatus; en Vryster, f: virgo nubilis; hoewel ook in den zin van lieven en liefkozen ons Vryër, m: amans, procus; en Vryster, f: amasia; en met een Walschen staert ons Vryagie, f: blanditus amatorius. In den zin van vriend of liefde gebruikte men ook in de schriften der Franken en Duitschers van de 8. en 9. Eeuw, vele eigennamen, met den uitgang frid of win / amicus, dat het zelfde beteekende: als Adal-frid / ook Adalwin / nobilium amor tel amicus; Alfrid / nu Olfert ook Alawin / nu Alewyn, amor vel amicus omnium; Gode-frid / Got-fried / nu Godefried, ook God-win / amor vel amicus Dei vel piorum; Bald-frid / ook Baldewin / amor vel amicus audacium; Ot-frid / ook Od-win / amor vel amicus divitum; en Sigo-frid / amans victoriam; Pert-frid / amans equos; Wald-frid / amans | |
[pagina 494]
| |
potentiam vel silvas; en zoo voort. Onze geleerde Junius F.F. wiens arbeidsaemheid in 't opzoeken van de gedenkwaerdigste Oudheden der Duitsche talen onzer aller dank verdient, en wiens schriften wel degelijk opmerking en critique of naeukeurige overweging waerdig zijn, neemt dezen uitgang Frid / in zijne Observat: in Willeram: p: 289 &c, gantsch anders op, en gedurig in de beteekenis van pax of tranquillitas. Maer, behalven dat die zin veeltijds dus hard komt, zulks dat het ongelooflijk schijnt, dat ymand met zulke namen zou hebben willen pronken, zo vind ik, dat hy dikwijls, tegens den aerd onzer woordkoppeling, de soortelijke beteekenis op het agterste lid neemt, dat by ons op het voorste lid moet geschieden; by voorbeeld, Bald-frid zet hy over met audax pace; dog, het dunkt my, luid wat gekkelijk, zig zelf te noemen stout in vrede, daer de stoutmoedigheid in den krijg past; daerenboven dient Frid het generael, en Bald het speciael, volgens onze woord-koppeling, te behelzen; en gevolglijk zo Frid / agteraen komende, hier vrede beteekende, zou dit pax (vrede) in den Nominat: moeten blijven, en Bald zou, of als een Adjectiv: in Nominat: voor Audax (stout), of als een Substant: in Genit: voor Audaciae (van kloekmoedigheid) of Audacium (der kloekhertigen) moeten gaen: maer wat zin steekt 'er tog in pax audaciae of audacium? immers geen denkbeeld ter wereld. Zo dat frid / ten einde komende, mijnes agtens, niet door pax (vrede) maer door amor vel amicus (liefde of minnaer of vriend) moet uitgelegt worden: en dus komt dan die naem van Bald-frid / voor liefde of vriend der kloekmoedigen, of minnaer van kloekhertigheid, dat beiden heldhaftige namen zijn. Dog als Frid vooraf gaet, komt het wederom eigentlijk in den zin van vrede; en dus Fridorich / nu Frederyk, Fredrik, dives pace, vel pace potens; vel regnans in pace; want Rican ging ook oulinks voor Regeren. Wijders behoort ook tot dezen tak de oude benaming die onze Heidensche Voorvaderen aen de Godinne der liefde gaven, by de Latijnen Venus, en by onze Frank-Duitschers Fria / Frije en Frija genaemt; waer van ons Vrydag, A-S, frige-daeg / dies veneris; by sommige Vlamingen ook Vriendag geheeten; en by Tat: Harm: Euang: Cap: CCXI 1. en CCXV, 1. vind men ook 't F-TH, frije-tag / parasceve, by ons Goede vrydag.
Maer tot het Praeter: Subj: ons Vrede, Vreê, m: en f: Ysl: fridur / M. A-S, frith / frede / AL: en F-TH, frido; en H-D, friede / M. en F. pax; als het minnens waerdigste op Aerde; waerom ook der Oudvaderen allerheiligste groete was Vrede zy u. In de Leges Alamann: vind men ook Fredus & Fredum gebruikt voor een vrymaking en boete aen den Vorst wegens een vredebreuk of ongelijk aen een ander gedaen, mulcta quae domino vel principi, propter pacem violatam, solvenda; in 't Oud-Fries, by letterverzet van de r / mede ferd en fird genaemt, terwijl men wer-gild noemde de boete, die ymand wegens een doodslag of neerlaeg schuldig was aen de erfgenamen van den aflijvigen, zie daer van by Goldasti Rerum Alam: Tom: II. Indice, & Tom: III. p: 38; en Siccama in Leges Frisior: p: 114, 120, en 121. In den zin van vryden en bevryden is 'er ook mede het Geldersche Vreden, I. CL: indemnare, vindicare pacem; dat is, door afschuttinge bezorgen, dat de een den ander niet benadeele; dus, by Pronks Aenmerkingen op de Landregten van de Veluwe, sprekende van 't vereischte afschutten der Weiden en Landen met hekken, op dat het vee den naebuer geene schade toebrenge, vind men pag: 155 en 156. dat schapen VREDELOOS zyn; dat is, niet behoeven geschut te worden; en, dat niemand voorschapen behoeft te VREDEN; dat men daer ook niet voor VREDEN kan; om dat ze over heggen en dammen springen, waerom ze ook niet zonder Herder mogen loopen. Van Vrede, pax, komt ons Vrede-vier, contr: Vrédvier, dioscuri, ignes sive fulgores marini, salutares ut putant nautis; en Vreedzaem, A-S, fridsum / en ons Vredig, pacificus; waer van ons † Vredèn, I. CL: en nu Bevredigen, I. CL: pacificare, & pacare; en eindeling hier toe der Ouden eigen-namen met Frid of Fride vooraen, als 't voorgemelde Friderich / nu Fredrik, en zoo voort.
Maer, gelijk we hier voor al in 't A-S, freah / liber, securus, tutus, integer, gehad | |
[pagina 495]
| |
hebben, zo schijnt uit het Praeteritum in gelijke Dialect hier uit ontleent te zijn ons Fraey, bellus, elegans, lepidus, lautus; vermits aengenaem en gevallig. | |
De Zaek- of Wortel-deelen.VRYF, in Vryf-stéén, tophus, pumex; bij VRYV, in deze Proeve.
VRYN, in de II. Pr.
VRYT, in Vryten, torquere & c; by WRYD, in de II. Pr. | |
Het Wortel-deel.VRYV of WRYV, &c, in ons VRYVEN of WRYVEN, VREEF of WREEF (in Subj: VREVE of WREVE), GEVREVEN of GEWREVEN, II. CL: 1, terere, atterere, fricare; H-D, reiben / ried / gerieben / II. CL: 1, terere, fricare, strigillare: en ons Op-wryven, Op-vryven, II. CL: 1, refricare; & fricando laedere. Beide V en W hier by Ons schijnen my als voorwerpsels te zijn voor het Verbum Ryven, II. CL: 1, terere, fricare; waer van we by 't Worteldeel RYV, in deze Proeve gehandelt hebben.
Het Wortel-deel met Y, vertoont zig in ons Vryver, Wryver, m: H-D, reiber / M, tritor; Vryf- of Wryf-Stéén, m: tophus, strigilis, pumex; & lapis pigmentarius; Wryf van den voet, supremat pars pedis, convexum pedis; als welke dikwijls, jeukerig zijnde, met den anderen voet gewreven word, terwijl het hol of onderste van den voet, van wegen de kitteling, doorgaends geen vryven velen mag. Wijders met de ingekorte I, en na de Allemann: Dialect met B voor V of F, ons fraequent: Vribbelen, Vrivvelen en Wrivvelen, I. CL: palpitare affricare.
Tot het Zakelijke deel met E, uit het Praet: ons Vrevel, Wrevel, H-D, frefel / contentiosus, petulans, frivolus, temerarius; en A-S, fraefele / fraefol / fraevol / procax; als aen elk uit baldadigheid zig aenvrijvende; of anders, zinspelende op de kleine kinderen, die, met eenig ongemak onder de leden bezet zijnde, gestadig staen te vribbelen, en zig te vrijven, niet wetende waer ze 't zoeken zullen: gelijk ook verder daer van ons Wrevelig, Vrevelig, morosus, stomachosus; even als de kinderen dien iets schort; waer van verder ons Wrevelen, Vrevelen, I. CL: fricare, radere; palpitare, & affricare pedibus, manibus, vel aliquo corporis parte; en 't H-D, frefelen / I. CL: audere temerare, malefacere, & perturbare. | |
Het Zakelijke Deel.VRIND, in Vrind, amicus; &c, by VRYD, hier voor in deze Pr. | |
Het Wortel-deel.VRING of WRING, &c, in ons VRINGEN of WRINGEN (oul: ook met E in plaets van I.), VRONG of WRONG (ook oul: in Sing: met A), GEVRONGEN of GEWRONGEN, II. CL: 5, constringere, torquere, contorquere, urgere premere, & tr: luctari; en Verwringen, II. CL: 5, distorquere. A-S, wringan / wrang (in Subj: wrunge) / gewrungen / II. CL: 2, stringere, premere, torquere; Angl: to wring / wrung / wrung / stringere. De W en V, agt ik hier, gelijk ook by 't vorige Vryven, een voorwerpsel te zijn; en dus ook zonder W het H-D, ringen / rang (in Subj: rünge) / gerungen / III. CL: 1, luctari; alzoo de W of V, voor de R, by 't H-Duitsch niet in gebruik is.
Tot het Wortel-deel met I, mits met NK voor NG, ons † Wrinkel, Angl: wrinkle / A-S, wrincle / ruga; contorsio; vermits de gewrongene dingen kreuken krijgen; waer van ons † Wrinkelen, I. CL: A-S, wrinclian / I. CL: rugare, crispare, & contorquere; en ons Wring-aerzen, I. CL: vibrare culeum; draeij-billen uit trosheid: waer op schijnt te zinspelen, dog zonder W, het A-S, renc / raene en ranc / superbus; maer | |
[pagina 496]
| |
wederom met w voorop, het A-S, gewrinc / tortura; gelijk mede A-S, wring / ictus; dit gelijkt te zien op de onderlinge slagen der worstel-wringers; en zonder w / het A-S, rinc / vir fortis; als een man om te worstelen; gelijk ook ons † Ringer, m: H-D, ringer / M, luctator; en Ring-plaets, worstelplaets, palaestra; en † Ringen, domare.
Met A, uit het oude Praeter: ons † Wrange, f: windekruid; volubilis, smylax laevis, foliis haederae non dissimilis; als wringende en warrende zig om de boomen en struiken; en † Wrange, f: cassutha, cuscuta; eene struiklooze plante, wringende zig met hare lange zeel-ranken, om het vlas, de hoppe, en andre heestergewassen, en trekkende derzelver voedsel weg; en ons Adjectiv: Wrang, Vrang, H-D, rang / A-S, ranc / adstringens, acerbus, austerus, acidus, acediosus; te samen wringende; en Wrang-kruid, n: consiligo, pulmonaria, & helleborastrum; hebbende een bittre en wrange wortel, die zeer dienstig geschat word voor de verslijmde ingewanden, en qualen daer uit spruitende: en 't Vlaemsch Wransch, voor † Wrangsch, acerbus, austerus, amarus. Maer uit den zin van wringen; worstelen, schijnt, zonder w / ontleent te zijn, ons † Rangen, I. CL: movere; en met e / het H-D, verrenken / I. CL: membra loco movere, luxare.
Tot het Praeter: met O, ons Wrong, Wronk, Vronk, en Wrongel en Wronkel, m: en f: torsio, contorsio; & spira, ruga; en A-S, wrong / caverna tortosa; en Wronk van bloemen, sertum; en Wrong, Vrong, Vronk, en Wrongel, Hóófdwrong, f: cinnus; waer van ons Wronkelen, I. CL: contorquere, & rugare; nog ook transl: Wrong, Wronk, en Vronk, m: simultas, odium inveteratum, injuria. A-S, wrange / Angl: wrong / Dan: vrang / injuria; als uit een wrang gemoed tegen ymand spruitende: wijders ons Wrongel, lac sciston, pars caseosa lactis à sero separata; als het dikke gestremde melkgedeelte van zijne huij afgescheiden, om verder uitgewrongen en tot kaes geperst te worden; waer van ons Wrongelen, I. CL: coagulari, concrescere, discerni tanquam lac à sero; en Wrongel van pieren en wormen, examen vermium; als in dikte en kronkelgedaente gelijk aen den wrongel; of vermits kronkel wijzig uitgewrongen. | |
De Zaek- of Wortel-deelen.VRIT, in Vritselen, motitare &c; zie daer van bij RYD, in deze Pr.
VRIV, in Vrivvelen, affricare, palpitare; by VRYV, in deze Pr. | |
VRO.VRO, in † Vro; dominus; zie daer van bij † VRAED, in de II. Pr.
VROED, in Vroed, sapiens &c; Vroedvróuwe, obstetrix; Vroedschap, sapientia, & senatus urbis; en Bevroeden, animadvertere; enz: by † VRAED, in de II. Pr.
VROEM, in † Vroem, frugi, bonus; zie daer van bij VREM, in de II. Pr.
VROEN, in † Vroente, judiciaria potestas, &c; zie daer van by VRAED, in de II. Proeve:
VROET, in Vroeten, zie daer van bij RIET, in de II. Pr.
VRÓK, in Vrók, odium, simultas; zie by WREEK, in deze I. Pr.
VRONG, in Vrong, Gevrongen; en in Vrong, cinnus; by VRING, in deze Proeve.
VRONK, in Vronk, contorsio, spira; cinnus, simultas; by VRING, in deze Pr.
VROOM, in 't Vlaemsche Vrome, commodum; en Vromen, prodesse; zie daer van by VREM, in de II. Pr.
VROON, in Vrone, Vroone, Vroonland, &c, zie by † VRAED, in de II. Proeve. | |
[pagina 497]
| |
VROOR, in Vroor, Gevroren, by VRIES, in deze Pr.
VROOS of VROOZ, in Vroos, Gevrozen, by VRIES, in deze Pr.
VRÓST, in Vróst, gelu; en † Vróstig gelidus; by VRIES, in deze Pr.
VRÓUW, zie by † VRAED, in de II. Pr. | |
VRU.VRUGT, in Gódsvrugt, pietas; en † Vrugten, timere; &c, zie daer van by EIG, in de II. Pr.
VRUN, in † Vrunte, judicaria potestas; custodia; & pascuum publicum; zie daer van bij † VRAED, in de II. Pr.
† VUCHT of † VUECHT, humidus; zie daer van by VEEG, in de II. Proeve.
VUIL, in Vuil, immundus, putridus; Vervuilen, sordescere; &c; zie daer van bij VEEL, in deze Pr.
VUL, in Vulnis, sordes; en † Vul, plenus; en Vervullen, implere; zie daer van by VEEL, in deze Pr.
VULD, in één-vuld, simplicitas; en één-veel- en menig-vuldig, &c, by VOUW, in deze Pr.
VURGT, in † Vurgten, timere; &c, zie daer van by EIG, in de II. Proeve.
1718 10/m: |
|