Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake. Tweede deel
(2001)–Lambert ten Kate Hz.– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
KA. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.KAB, in Kabbe, porcellus, & homo obtusus; en Kabbelen, foetare, vomere, & undulare; zie daer van bij KYV, in deze Proeve.
KAEK, pegma; zie bij KYK, in deze I. Proeve.
† KAEM, in † bekaem, conveniens, bij KOM, in deze Proeve.
† KAM, het oude Praet: van Komen, zie bij 't volgende KOOM, in deze Proeve.
KAN, bij Ik en hy kan, nosco & novit; zie bij KEN, in deze I. Proeve.
KARM, zie bij ER, in de II. Proeve.
KART, in Kartelen, zie daer van bij KERV, in deze Proeve.
KARW, in Karweye, zie bij KRAEY, in de II. Proeve. | |
KE.† KÉB, in Kébbe, porcellus; en in † Kébse, Kébswyf, concubina, pellex; en Kébs-kinderen, liberi illegitimi; en † Kébsen, moechari; zie daer van bij 't volgende KYV, in deze Proeve.
KEEF, in † Kefer, scarabeus, Keefse, pellex; Keefs-kinderen, liberi illegitimi; en Keefsen, moechari &c; zie daer van bij 't volgende KYV, in deze Proeve.
KEEK, in Keek en gekeken, zie bij 't volgende KYK, in deze Proeve. II. Deel. † KÉÉR, in † Kéér, electio; † Kéérsman, arbiter, zie bij KIEZ, in deze Proeve.
† KEES, in † Kesen, fornicari; zie daer van bij 't volgende KYV, in deze Proeve.
KEEV, in † Keve, gannitus; Kever, scarabeus; † Kevise, pellex; † Kevisen, moechari; en Kevie, ganea, enz: zie daer van bij KYV, in deze Proeve.
KÉF, in Kéf, gekéf, en Kéffen, zie bij KYV, in deze Proeve.
KÉL, in Kél, † Kélde, algor; † Kélden, algere; Kélder en Kéller, cella, cellarium; zie daer van bij KIEL, in de II. Proeve. | |
De Wortel-en Zaek-deelen.KÉN, KAN, KON of KUN, en KOST, in ons KENNEN, KON (ook KOST en KENDE), GEKONNEN (GEKOST en GEKENT) II. CL: 6, en Onregelm:, olim Posse, Pollere, nunc solum Noscere, scire, & de facie agnoscere; maer ook bij ons Konnen (kunnen), kon (kost en konde), gekonnen (gekunnen, gekost) onder de Onregelm: Posse; & olim Noscere. Alle kennisse is een vermogen van 't verstand, zo dat het Kunnen of Vermogen de eerste, en 't Kennen of Weten de overdragtelijke beteekenis inheeft. 't Verloop der tijden heeft eenig verschil gemaekt tusschen den zin en gedaente van dit Kénnen en Kunnen, schoon van eenerleije geboorte: dog op de volgende wijze laten ze zig weder tot een nader geregeltheid schikken; als Kénnen, kon, gekonnen, II. CL: noscere, & olim posse; Kénnen, kost, gekost, na de order van de V. CL: noscere, & olim posse; en nu van het Wortel-deel KEN, ons Kénnen, kénde, geként, I. CL: noscere, gelijk ook M-G, kannjan / ga-kannjan I. CL: no- | |
[pagina 226]
| |
tum facere; F-TH. be-kennan / en ar-chennan / I. CL: cognoscere; en H-D, kennen / känte (kante) / gekennet (gekant) VI. CL: noscere. Ten andere ons Konnen of kunnen, konde en kon, gekonnen of gekunnen, als die van de VI. CL: posse, & olim noscere; ook M-G, kunnan / kuntha / kunths en kunthans / VI. CL: 2, noscere; en uf-kunnan / VI. CL: 2, cognoscere; en fra-kunnan / VI. CL: 2, contemnere. F-TH, kunnan (cunnan) / kuntha en kunde / VI. CL: 2, posse. A-S, cunnan / cuthe / V. CL: 6, scire. Ysl: kunna / in Praet: kunne / Onreg: No: 2, noscere. H-D, kônnen / konte of kunte / gekunt of gekont / Onreg: No: 9, posse. Verder ons Konnen (kunnen), kost, gekost, na de orde van de V. CL: posse, & olim scire; en in spreektael heeft men ook het Praet: Part: gekont, zo dat hier mede uit vloeit ons Konnen, konde, gekont, I. CL: posse; & olim scire; gelijk ook M-G, ga-kunnan / I. CL: 2, notum facere. A-S, connan / I. CL: scire, & probare; waer van 't A-S, conned / probatus; en Ysl: kynna / kyntte / I. CL: notum facere. Dog bij al dit Konnen of kunnen, posse, valt waer te nemen, dat men bij de I. en III. Pers: Sing: van 't Praes: Indic: niet, gelijk gewoonlijk bij de andere Verba, den Klinker van den infinit: neemt, nogte ook T agter de III. Pers:, maer ik en hy kan, en in spreektael ook kén, possum, & potest. Dit gebruik is van ouder geboorte, en vertoont zig ook onder de andere Taelverwanten; als M-G, ik en is kan, nosco, & novit; A-S, ic en he can / nosco & novit; Ysl: eg en hann kan / nosco & novit, F-TH, ich en her kan / possum, & potest; H-D, ich en er kan / possum, & potest: dit gebruik is thans bij ons van dienst, om dat andersints zulk een Praes: met O, met het oude Praet: Kon, dat nog onverstorven en in volle kragt is, zou verwart zijn: dog bij ons Kénnen, I. CL: noscere, is volgens den geregelden trant de I. Pers: Sing: Ind: ik ken, nosco, scio; en de III. Pers: hy kent, novit, scit. Uit dit alles nu zijn ontstaen de Zakelijke Deelen KAN, KEN, KON of KUN, en KOST.
Tot het Zakelijke Deel Kan behoort het gemelde M-G, kannian / ga-kannian / I. CL: notum facere; het A-S, canne / cognitio; caenne / professio, cognitio, en caennan / I. CL: scire; en onze spreekwijze 't kan wel, sit ita, concedo; fortè.
Tot het Zakelijke Deel KEN, (dat mooglijk voor 't Praes: Kan komt) behoort ons gemelde Kénnen, I. CL: posse, scire, noscere, agnoscere, & de facie noscere; A-S, cennan / I. CL: scire; en ons bekénnen, I. CL: F-TH, be-kennan / I. CL: Alam: be-chennan / I. CL: cognoscere, agnoscere; en bekénnen, I. CL. belijden, confiteri; en overdragtelijk bekénnen, I. CL: bijliggen; coïre, concumbere; apud Eccles: Cognoscere; en ons † bekénzaem, recognoscens; & gratus, accepti beneficii memor; en erkénnen, I. CL: cognoscere, agnoscere, confiteri; F-TH, of Alam: ar-chennan / I. CL: cognoscere; en ons ontkennen, I. CL: negare; en onderkénnen, I. CL: internoscere, discernere: en verder ons Kénnisse, f: Notitia, notio, scientia; Kimbr: kennsia / agnitio; en ons Kennis, m: & f: homo notus, & quodammodo familiaris; en Kén-pénning, m: Auctoramentum, nummus quo accepto miles obligatur; quin etiam eensus sive tributum quod vasallus singulis annis beneficii agnoscendi causa pendit; zijnde zo veel als een Erken-penning: en Kén-teeken, n: Signum. Maer, het A-S, cennan / caennan / I. CL: beteekent niet allen Weten, scire, dog ook Voortbrengen, Voortteelen, producere, parere; waer toe het A-S, cenned / productus; caenned / natus; cennend / cognoscens & parturiens; cennysse / partus; en cenninge / puerperium; en dus ook F-TH of Alam: ka-chenuit / gignit; zie Catech: Theot. p. 146, en 147. Welke beteekenis veel gemeinschap heeft met ons bovengenoemde overdragtelijke bekénnen, I. CL: coïre; en welke overdragt men op deze wijze kan uitrekenen. De eerste Grond-beteekenis, als gezegt, is het Vermogen, en dit driesints aen te merken; (1) in Lichaemlijke kragt of sterkte; (2) in de Natuerlijke-voortteelinge; en (3) in de kragt, van 't begrip of gebruik des verstands: dus vind men rijkelijk den eersten en derden zin bij ons en andren van de Oudheid: maer de tweede overdragt is bijzonderlijk gemeenzaem in 't A-S, en niet bij ons dan in eenige volgende Tak- | |
[pagina 227]
| |
ken. Daerenboven vertoont zig deze tweede zin, mede in een andre Dialect met i / als A-S, cinne / generatio; en A-S, cind / Angl: kind / genus, natura; waer op ten volle past ons kind, n: oulinks bij ons ook † kinder, proles, infans, puer, filius, & filia; in Plur: nu kinderen, oul: ook † kinden; H-D, kind / N, F-TH, kind / N, filius, puer, infans; Ysl: kind / F, creatura. En uit het Wortel-deel KUN of KON, mede in gemelden tweeden zin, het Ysl: kundur / filius; en ook bij 't Kimbr:, Ysl: en A-S, met y / dog bij 't M-G, F-TH, en ons met O, of U, het A-S, cyn / Kimbr: en Ysl: kyn / N, M-G, kuni / N, F-TH of Alam: cunni / chunni / N, H-D, kunne / F, en bij ons kunne, † konne, f: Genus, propago, generatio, sexus, & species, waer toe het M-G, alja-kunja / alienigena; als van elders geboortig; en M-G, godakunds / nobilis; als van goeden geslagte; en 't A-S, god-cund / divinus; als van Goddelijken aert: alles onder den voorgemelden zin van Voortbrengen. Dog onder den derden zin van Weten het reetsgenoemde M-G, ga-kunnan / I. CL: notum facere, cognoscere; A-S, connan / I. CL: scire, probare, waer van 't A-S, conned / probatus; en 't Ysl: kunna / I. CL: notum facere; en ons † konnig, † kunnig, Angl: konningh / curiosus, sciolus, peritus, & expertus; en A-S, cunned / callidus; en cunning / experientia, expertus. En, onder den eersten zin van 't Vermogen of 't Mooglijke, onze spreekwijze van 't kon wel, forte, fortasse; en H-D konning F, potentia, potestas, facultas, vigor. Wijders aengezien aen de Hooge Vorsten de Magt van 't Gemeen is opgedragen, en vermits men voormaels bij vrije verkiezingen de Vorstelijke Magt aen een Wijzen of Ervarenen en tevens Vermogenden opdroeg, zo past allesints ook hier op onze naem van Koning, m: Ysl: en Kimbr: kongur / M. Alam: chuning / F-TH, kuning / cuning / M, Zw: Kong / M, H-D, König / M, en uit een andren tak, met i of y / het A-S, cining / cyning / cininc / cing / cinc / M, Angl: king / Rex; als de Magt en Konning der Gemeente verbeeldende; welke zinspeling bevestigt word met het A-S, cinedom / cyneric / cynedome / Respublica, Fiscus, Imperium, & Regnum; alwaer het Koningdom ook een Gemeenebest beteekent; gelijk ook A-S, gear-cyning / Consul; vermits de Roomsche Burgermeesteren een Jaer lang de Oppermagt in handen hadden; voorts A-S, cyne / regius; en M-G,Kindins / praeses; gelijk ook Kimbr: Kong-saeler / bonò rege beati; ter zake van welk woord Olaus Wormius in zijn Lexicon Runicum, een fraeije redevoering, en fraeijer dan men uit dien Oud-Noorderhoek verwagten zoude, in 't Oud-Kimbrisch bijbrengt, en in 't Latijn vertaelt, waer van ik den Inhoud aldus verduitsche. ‘Dus liet zig een Huisman hooren op de Wijburger Markt of Landdag. Wij Jutten hebben lang de magt gehad van Deensche Koningen te verkiezen, en waren altoos gelukkig onder die. De Koning SUENO was met alle Koninglijke Deugden begaaft, en kloek in zijne Raedgevingen, waerom 't ons paste die op te volgen. Nu schort ons een Wijs Koning, die beproeft is in den Krijg, bedreven om 't Heir & 't Gemeene best te bestieren, & om Wetten te geven; en die kundig & willig zij om ons te gebieden. Het past eenen Koning, dat hij vaerdig ter tael zij, schrander, zagtmoedig, en tevens gestreng in 't Regtvaerdig Straf-oeffenen; wijders, mild; en betamelijk van stal en kleeding. Een goed Koning is waerdiger dan de Oude Wetten: en deze Gaven vind men bij KNUTUR. Dus verre die ingevoerde Huisman. Deze vermaerde en toen gestorvene Sueno, Koning van Denemarken, Noorwegen, en Engeland, wierd van zijn Zoon Knutur, sedert Canutus Magnus genaemt, in 't Rijk gevolgt in 't jaer 1014, of, volgens anderen 1012, zie Pont: Hist: Danica. Maer, tot ons woord Koning wederkeerende, hoe wel past al dat Koninglijke op ons konnen! En, schoon iemand zig mogte verbeelden, dat het A-S, con / coon / H-D, kün / küne / bij ons koen, fortis, audax, animosus, zeer net op den Koninglijken staet past, en daerom als moeder van 't woord Koning te rekenen zij, die zou op weinig andren grond bouwen; want op 't vermogen rust de kloek-moedigheid, waerom mede dit koen tot konnen of kunnen t'huis te wijzen is; gelijk ook de o en u / in 't A-S, en H-D, zig nog vertoonen: maer overdragtelijk noemt men | |
[pagina 228]
| |
ook een zeker soort van Musschen, met een goudgeelen plek op 't hoofd, Koninksken, n: Regulus, trochilus, Graec: βασιλἑυς; spruitende uit de Fabel, dat, de Vogelen, tot halen Koning wilden maken, dien, die van hen het hoogste zou vliegen, en dat de Arend, voor eerst het verre won van alle anderen, dog dat eindeling dit kleintje, van onder deszelfs okselen verborgen, uitschoot, en op het hoofd van den Arend vliegende alzoo den prijs trok.
Verder met den uitgang DE of D ('t zij men dien als een Agtervoegsel van een Subst: aanzie, 't zij als een Verbuig-terminatie van 't Praeter: Konde, zulks zal hier nogte in kragt nogte gedaente verschil geven) ons Kond, notus, in Kond doen, notum facere; en Konde, kunde, ook in 't Geld: Konne, kunne, f: H-D, kunde / F, notitia, & scientia theoretica; Óór-konde, testimonium amplissimum, notitia certa; waervan óór-konden, I. CL: testari; schoon dit óór wel eer Principium & res praecipua beteekent heeft, en alzoo in dit Compositum geen quaden zin krijgt, egter schijnt mij dat dit Óór-konde van óór, auris, ontleent is, en zinnespeelt op een oud gebruik, 't welk; zo mij van goederhand verhaelt is, nog voor omtrent een Eeuw bij sommigen in Noordholland op het Land wierd waergenomen, van naemlijk de Getuigen bij 't oor te trekken; en, dat zulks van oude herkomst is, en men voormaels onder de oude Romeinen, met weinig omslag, zonder verlof van Schout, of aenzegging van Gerechtsdienaer, zijn partij in regten kon betrekken, met mondeling hem te zeggen, ik roep u voor 't Gericht, volg mij derwaerts; als mede dat de Eischer, bij weigering van 't volgen, de eerst voor de hand komenden tot getuigen van zijn Aenzegging hebbende verzogt en verkregen, hen bij de ooren trok, en daer bij voegde Memento, dat is, Gedenkt 'er aen, is te zien bij de Nouv: de la Republ: des Lettres, Ao. 1716, p. 416, zijnde zulks getrokken uit de Commentar: in Pandectas, van den vermaerden Professor Noodt; en zoo word ook bij Horatius het woord Antestari, in 't ende van zijn 9. Satyra, gebruikt, voor, iemand bij de ooren trekken tot een teeken van getuigen. Voorts ons Kondschap, kundschap, f: notitia, nuntiatio, indicatio, & scientia; dog H-D, kundschaft / F, conversatio, familiaritas; bij ons Kennis-houding, Conversatio, familiaritas; en wederom F-TH, cundo / angelus; en Foracunda / praeco, als verkondigers; waer van F-TH, cundan / chundan / voeecundan / I. CL: indicare, nuntiare, denunciare, & tr: Testari; chi-cundan / I. CL: testari; dhurh-chundan / I. CL: declarare; en fora-chundan / I. CL: prophetizare. A-S, cundan / I. CL: annunciare; en M-G, ga-swi-kunthjan / I. CL: manifestare; M-G, swi / palam: nog ook F-TH, of Alam: cundida / chundida / indicium; en cuat-chundida / Evangelium; Al: cuat / bonum; en verder ons Kondig, kundig, H-D, kundigh / peritus, gnarus, notus, & manifestus; waer van ons † Kondigen, aenkondigen, en verkondigen, I. CL: H-D, verkündigen, I. CL: F-TH, cundegan / I. CL: nuntiare, notum facere. Voeg hier bij het F-TH inti gihortun thas ira Nahoston inti ira Condon / & audierunt hoc vicini & Cognati ejus, Tat: p: 10. Indien men dit Nahoston neemt als ons naesten, proximi, cognati, zo beteekent hier Condon / Bekenden, noti; maer indien 't eerste Bueren beduid, gelijk hier 't Latijnsche wil, zo zou Condon Maegschap, cognati, verbeelden; immers in dezen laetsten zin vind ik ook bij Kiliaen ons oude † Konde, † kunde, f: Genus. Verder, of ons † Kunden, I. CL: condire, waer van † Kundsel, † kondsel, n: Condimentum, en daer van † Kundselen, I. CL: condire, of dezen, zeg ik, van ons Kunde, konde, notitia, scientia, vermits eene aengename toebereiding zijnde, die slegts in eene Weet bestaet, dan of ze van 't Latijnsche condire komen, schijnt twijffelagtig; egter helde ik na 't eerste, om dat andersints, na den aert onzer Bastaert-Verba, dit onze Kondiren zou moeten geweest zijn, vermits we den accent van 't Oorspronkelijke niet gewoon zijn over te slaen.
Dog ook wijders, met den uitgang STE of ST, ons Konst, kunst, f: H-D, kunst / F, artificium, ars practica. Als men bij t'zaemgestelde woorden tusschen kunde en konst onderscheid maekt, gelijk niet ongevoeglijk en met vrugt geschied, zo rekent | |
[pagina 229]
| |
men het eerste voor de kennis en 't begrip eener Konste, en 't laetste voor 't vermogen en de bedreventheid om die uit te voeren; en dus schryf-kunde, f: Ars Scribendi Theoretica; en schryf-kunst, f: Ars practica & potentia scribendi. Voorts van ons Kunst &c, komt kunstig, konstig, artificiosus; F-TH, custigan / Artificiosi, Willer: p. 101; welk F-TH, Zakelijke deel overeenkomt met ons Kost; gelijk ook de N, word uitgelaten bij het Praet: A-S, cuthe / waer van het A-S, cuth / cutha / notus, expertus, cognitus; en cythe / cyththe / notitia; waer van het A-S, cythan / I. CL: narrare, osténdere; cuth doen / notum facere; cythere / nuncius, testis; cuthnesse / scientia; cuthlice / nempe; & A-S, cuth-noma / Kimbr: Kienningar nafn / cognomen; want aen den geslagtnaem onderkent men op volkrijke plaetsen de Menschen: en weder op de beteekenis van Maegschap ziende, het A-S, cyththe / cognatio; en cuthe-men / en cuthan / cognati.
Tot ons Zakelijke Deel KOST, past niet alleen het bovengenoemde F-TH, custigan / artificiosi; maer, voornaemlijk op de kragt en 't vermogen van de Gelding ziende, even gelijk bij 't Latijnsche Valere, ons Kóste, f: H-D, kosten / sumptus, impensae, pretium, & valor, vulgò Costus, Gall: Coust, Ital: Costo, Hisp: Costa; waer van ons Kósten, I. CL: H-D, kosten / I. CL: Angl: coste, Constare, valere; Ital: en Hisp: Costare, Gall: Couster, Coûter; ons bekósten, I. CL: en bekóstigen, I. CL: sumptus sive impensas solvere; onkósten, H-D, unkosten / accessoria, quae emptioni accedunt, & tr: impensae; en Kóstelyk, pretiosus; dog on-kóstelyk, non pretiosus; gelijk ook A-S, un-cyst / un-cysta / en uncyste / parsimonia; en un-cystig / parcus, frugalis, enz. Dat nu hier de harde ó, en niet als bij 't Praeter: de zagte komt, dient men aen eenig verloop toe te schrijven, 't en ware men liever gissen wilde, dat ons Kósten met het Fransche Ital: en Spaensche gezamentlijk, onder eene uitlatinge van n uit het Latijnsche Constare ontleent zijn geweest; hoewel ik vermoede, dat in zulk een geval het onze Kostèren zou geheeten hebben. Van ons Kóst, Cibus; zij bij 't volgende Wortel-deel KIEZ, in deze Proeve. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.KÉRF, in ons Kérf, Kérfsel, Kérf-stók, en Kérf-hout, zie bij 't volgende KERV, in deze Proeve.
KÉRM, zie bij ÉR, in de II. Proeve.
KÉRT, in Kérten, Kértels, Kértelen, en Kérteren, zie daer van bij KERV, in deze Pr. | |
De Wortel-en Zaek-deelen.KÉRV of KÉRF, KORV of KORF, KURV of KURF, in ons KERVEN, KORF of KURF, bij den Vlaming ook KIERF (in Subj: KORVE of KURVE), GEKORVEN of GEKURVEN, II, CL: 6, secare, crenare, crenas facere, incidere, sculpere & scalpere; A-S, coerfan / caeligrf (of ceorf) / gecorfen / II. CL: 4, secare, sculpere, dissecare. Dog in 't H-D, Kerben / I. CL: incidere, scindere, findere, serrare; ook A-S, ceorfan / I. CL: scindere; en mede wel bij ons Kérven, I. CL: scindere, crenare.
Takken van dezen Ongelijkvl: Stamboom zijn, ons Kérve, f: en kérf, f: & m: H-D, Kerbe / F, Crena, incisura & segmen, & transl: Anus, podex; waer van het bovengemelde H-D, kerben / I. CL: A-S, ceorfan I. CL: en ons Kérven, I. CL:; als mede ons Kérfsel, n: Secamen; het Vlaemsche Kérvelingen, spaenderen, schidiae, assulae, fragmenta ligni quae dissiliunt; en ons Kérf-stók, m: Kérf-hout, n: Tessera; baculus, crenis & incisuris rationes accepti aut expensi ostendens, vulgò Talea; en, met een toegevoegden Walschen staert ons † Kérveye, Kérweye, f: Res incisa, incisura, & tr: rerum fragmenta non maximi ponderis; waer van ons † Kérweyen, I. CL: inscindere. Maer, de gedaente, en 't gebruik van onzen Kérvel, m: H-D, Kerbel / M, A-S, cerfille / Angl: Chervyle / caerephyllum, unde Cerefolium, & Gall: Cerfeuil, past ook t'eenemael hier op, vermits zeer ingekorven | |
[pagina 230]
| |
van blad, en wordende meest onder 't Warmoes gebruikt en klein gekorven, en dus met regt een kerf-kruid of Kervel, genaemt. Egter is 't niet onmooglijk, dat dit kruid wel eer van buiten tot ons gekomen, en alzoo die benaming van dit Grieks-Latijnsche Caerephyllum ontleent zij geweest, hoewel ons verschil van Genus iet daer tegen pleit. Dus agt ik dat mede ons Kórf, kórve, f: Corbis; waer van ons † Kórven, I. CL: imponere corbi; & tr: Corbitare, in ventrem immittere; en † Kórver, m: Cistifer; van 't Latijnsche Corbis gesproten is. Daerenboven schijnt van ons Kérven, I. CL: gevormt geweest te zijn het Vlaemsche † Kérfte, Euphon: kérte f: Crena, incisura, scissura; & Podex; & cunnus; waer van het Vlaemsche Kérten I. CL: crenare, incidere, & subagitare; en ons Kértels, incisurae, fimbriae; waer van ons Kértelen, kartelen I. CL: incidere, secare per ambitum, crispare, crenare; en Kérteren, I. CL: crissare, stridere.
Dog ook bij ons, tot onzen eigen Tak met de zagte O, ons † Korve, gekorve en kurveling, insectum; om de vele insnijdingen of inknepen aen 't lijf; en ons † Korven, I. CL: incidere; en korf-zeisen, falx avenaria.
Maer een overdragtelijke zin is 'er in 't Compositum verkérven, II. CL: 6, H-D, verkerben / I. CL: propriè Scindere denuò, sed tr: usitatius Delinquere, peccare; in den eigentlijken zin komt VER voor Her; dog in den Overdragtelijken voor Qualyk; A-S, for-ceorfan / II. CL: 4, excidere. Dat dus gewoonlijk het misdoen door verkérven word uitgebeeld, kan verscheidene oorzaken van gebruik gehad hebben, 't zij ziende op het qualijk kerven van spijze, of iet anders dat te kerven is, 't zij op de gewoonte van op den kerfstok eenige waeren te halen, waer door bij 't qualijk kerven, groot verschil en krak-keel kan ontstaen; of dat iemand nog al blijft te borge halen, schoon de kerfstok al vol is; als wanneer dit VER voor OVER zou komen: immers in diergelijken zin zeid men ook tegen de kinderen, welker misslagen al te zeer aengroeijen om ongestraft te blijven, dat hare kerfstok vol is, waer meê de lang geborgde straffe gedreigt word, zo 'er geene betering op volgt. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.† KÉRW, in Kérweye, en † Kérweyen, I. CL: zie hier voor bij KERV.
KEUR, in Keur, electio; Keure, willekeur, olim Arbitrium & statutum; Keuren, eligere, gustare, & alim Tentare; en bekeuren, olim Tantare; nunc Peccanti mulctam indicere; zie bij 't volgende KIEZ, in deze Proeve.
KEUZ, in Keuzel-betig, fastidiosus in edendo; en Keuzelen, fabulari, & ludere globulis &c; zie bij 't volgende KIEZ, in deze Proeve. | |
KI.KIEL, in Kiel, navis carina &c; en † Kielen, vectigal solvere; zie bij KIEL in, de II. Proeve.
† KIER, in † Kieren, eligere; en † Kiersman, arbiter; zie bij 't volgende KIEZ, in deze Proeve.
KIES, in Kies, Kies-etig, Kies-kauwen, en † Kies-man, arbiter; zie bij 't volgende KIEZ, in deze Proeve. | |
De Wortel-of Zaek-deelen.KIEZ of KIES en KIER, en KOOZ of KOOS en KOOR, in ons KIEZEN (ook oul: † KIEREN), KOOS en KOOR, GEKOZEN en GEKOREN, II. CL: 3, eligere, gustando & probando tentare & eligere: dat die van deze Classis in Sing: Praet: ook eertijds de óó, en in Infin: de UI, en voor de zagte O in Praet: Subj: ook EU, hadden, heb ik in onze Grondsl: II. Verhand: § VII. aengetoont: wijders deze onverschilligheid tusschen Z of S en R, hebben wij benevens andere Tael- | |
[pagina 231]
| |
verwanten ook nog bij eenigen van deze Classis, als bij verliezen, en † verlieren, verloor en † verloos; vriezen en † vrieren, vroos en vroor, en zoo voort. En, belangende ons verhandelwoord zelf, hier toe hebben we 't M-G, kiusan / kaus (in Subj: kusau) kusans / II. CL: 4, eligere; en us-kiusan / II. CL: 4, reprobare, ejicere; met gelijke overdragt als ons uit-schieten, reprobare; dog ons uit - kiezen, II. CL: 3, eligere, komt zonder overdragt. F-TH, kiusan en kiuran (of gi-ciusan / gi-ciuran) / cous / cuos en cos, en cour / cuor of cor (in Subj: cuse / cure / gi-cosan en gicoran / II. CL: 2, eligere; als mede F-TH, For-kiusan / ver-kiusan / II. CL: 2, spernere; waer toe het F-TH of Alam: far-choraneer / reprobus; alwaer dit for of far een verwerpelijken zin krijgt, dog een goeden heeft ons VER bij ons verkiezen, II. CL: 3, eligere. A-S, ceosan of cysan en ceoran / ceas en cear (in Subj: cuse en cure) / gecosan en gecoran / II. CL: 1, eligere; dog ook A-S, ceosan I. CL: eligere. H-D, kiesen (er-kiesen en kühren) / kohr / gekohren / II. CL: 2, dog ook H-D, kiesen / I. CL: eligere. Ysl: kioosa / kaus / kosenn / II. CL: 2, eligere; en bij verloop onder de Onreg: No. 4, kisre / eligo; in Praet: kiøre.
Tot het Praef: Kiez of Kier, niet alleen het voorgemelde A-S, ceosan / I. CL: en 't H-D, kiesen / I. CL: eligere; maer ook ons † Kiezing, verkiezing, en † kier, en in een verloopene Dialect † kéér, A-S, ceosung / electio; ons † Kiesman, † kiersman, en kéérs-man, arbiter; A-S, cyre / arbitrium; en ons Kies, kies-etig, en uit het Praet: met EU, ook † keuzel-betig, vies, A-S, cis / curiosus, nimis delectu gandens, fastidiosus in edendo; en A-S, cisnes / curiositas; waer van ons Kies-kaeuwen, I. CL: nimis lentè mandere; even gelijk die genen, die al te kies in 't eten zijn, dit gewoonlijk doen, als de kost hen niet wel en mond. Wijders † Kieze f: en † kooze f: Pellex, pallaca; als 't voorwerp van ontuchtige verkiezinge.
Tot het oude Praet: met óó, ons † Kooze A-S, ceasnysse / electio; en van zulk een Wortel-deel het M-G, kausjan / I. CL: gustare, tentare, probare, & experiri; en ons bovengemelde † Kooze, pellex; waer van koozen, lief-koozen, I. CL: fornicari; & nunc molliori sensu, Adulari, Blandiri; waer toe ons Koozer, Blundiloquus, adulator.
Tot het hedendaegsche Praet: met de zagte O, of de gelijkwaerdige EU of U, vooreerst omtrent onder gelijken zin als 't evengemelde Koozer, het F-TH, gekose / en kose / eloquium; en koson / I. CL: loqui; en ons Keuzelen, I. CL: blandiloquia serere, fabulari; ten andere ons Keur, f: † kore, f:, keuze, en † koze, f: Electio, gustatio; & tentatio, & comprobatio, unde Gall: Chois; A-S, cyse / cyst / Angl: Choyse / electio; en ons bovengemelde keuzel-betig, nimis gustus delectu gaudens; waer bij ook voegt ons † keuzel, † kuizel, globulus, sphaerula, pilula; als ronde keisteenkens, welke de kinderen bij den weg opzoeken, om 'er mede te spelen; en daer van Keuzelen, kuizelen, kozelen I. CL: ludere globulis, pilulis, nucibus, ac similibus; en mooglijk mede ons bekozelen, bekeuzelen, I. CL: squalore sive sordibus maculare; even gelijk de kinderen, als zij haer keuzelsteentjes uit den drek opzoeken. Dog wederom in een beter zin ons Keurlyk, exquisitus, electus; dog H-D, kürlich / spontaneus; en Alam: ui churit / nolite; gelijk ook ons Keure, † kore, en willekeure f: Olim Arbitrium, & libera electio, nunc Publicus & legitimus consensus, & Edictum, statutum. Verder H-D, küren / kören / I. CL: eligere; F-TH, coran / gicoran / gi-choran / I. CL: gustare, Tentare, & comprobare; en ons Keuren, † koren, I. CL: eligere, gustare; & olim tentare; waer toe ons bekoren, I. CL: tentare, & tentatione deducere; waer van ons bekoringe, f: Tentatio; A-S, cearing / sollicitudo; en F-TH, chorunga / tentatio, & probatio; en gi-chorit worden / tentari; en van ons Keure, olim Electio libera; nunc Statutum; ons † Keur, jurisdictio, & forma numismatis; en 't oude Vlaemsche † Keur-héér, senator territorii, legislator, judex; en Keur-mééster, censor; AEdilis cerealis, qui annonam curat, & mensuras vendentiumque avaritiam coërcet; en Keur-vórsten, | |
[pagina 232]
| |
Electores principes; en Keuren, I. CL: arbitrari, judicare, & lege approbare; en ons bekeuren, I. CL: olim Tentare, nunc Peccanti mulctam indicere; om 't overtreden der Willekeuren. En mooglijk is ook van ons † Keure, kore, tentatio, probatio, gekomen ons † Koer, specula, observatorium; en daer van † koeren, I. CL: è specula prospicere, & observare, als om te beproeven, en te beschouwen of 'er van ergens ook onraed te vernemen is; en met den uitgang D, het Geid: Koerd, koord, bubulcus; als die 't Rund-vee gade slaet. Maer ons † Koeren, nu korren, I. CL: gemere instar columbae sive turturis, schijnt een klanknabootsend woord te zijn, hoewel 't ook onder de zinbetrekking van liefkoozen kan vallen: vermits 't gekor de vlei-tael is der duiven.
Maer, wederom onder den zelfden zin van Beproevinge, als 't voorgemelde F-TH, coron Ec / en 't H-D, kören / en ons bekoren, dog met S in steê van R, en den uitgang TE daer agter, het H-D, koste / gustatus, cibi tentatio; waer toe het F-TH, costan / I. CL: A-S, costan / costian / costnian / en costigan / I. CL: probare, & tentare; H-D, kosten / I. CL: tentare cibum, gustare; waer van het F-TH, costunga / A-S, costnung / tentatio; en H-D, kostung / gustatus & cibi tentatio; en H-D, kost / koste / F, bij ons Kóst, f: & m: Cibus, alimentum, alimonia, & potus; Kimbr: kostur / commeatus; en far-kostur, viaticum, beteekenende dus eigentlijk alle voedsel, de proef of de smaek onderworpen; hoewel, volgens 't gebruik meesten tijd op de spijze en minst op den drank ziende; waerom men, tot duidelijkheid, als men die beiden meent, zegt kóst en drank; schoon 't ook voor een en ander te samen gaet in de spreekwijze hy is daer in de kóst, dat is, daer heeft hij zijn daeglijksche kóst en Drank besteed. Maer, tot dat † kósten, beproeven, behoort ook ons † Kóst-baer, † kust-baer, purus, integer, probus; en, met UI, in steê van IE, in 't Praes:; het Brab: Kuis-kote, talus pronus, non supinus; als met den rug om hoog, zijnde 't gewenschte en uitverkorene geval voor den jongen die de kote draeijende heeft uitgeworpen, dewijle hij des anderen kote nu voortbóssen mag, en 't wel doende winnen, dog mis - werpende, niet verliezen kan; en hier van 't Verbum Kuis-koten, I. CL: ludere talis pronis; en ons † Kuisch - baer, purus, integer, probus; welk laetste ons een fraeije en nette grondbeteekenis aen de hand geeft van ons Kuisch, castus, continens, mundus purus; A-S, cusc, castus; AL: Chuskeer / sobrius; en un-chuschida / sordes; waer van ons Kuischen, I. CL: purgare, mundare; als ziende op de zuiverheid en 't uitgelezene fraei, dat de beproevinge kan uitstaen; en 't Vlaemsche Kuische, pot-heise, ansula culinaria; om dat dezen om de reinheid en pronk zo gladglinsterig geschuert zijn: gelijk mede dit zelfde Kust, dat zig in 't gemelde † Kustbaer, purus, vertoont, voor Keur en Verkiezing gaet in onze spreekwijze te kust en te keur, quantum vel quomodo velis. | |
Het Wortel-deel.KYF, in ons Kyf, gekyf, zie bij 't volgende KYV. | |
De Wortel-deelen.KYK en KEEK, in ons KYKEN, KEEK, GEKEKEN, II. CL: 1, spectare, videre, circumspicere; en verkyken géld, conspiciendi gratia nummos solvere; zig verkyken; malè observare; & negligere; dog vérre of vér-kyken, II. CL: 1, de longinquò visu discernere.
Tot het Praes: ons in-kyk, m: inspectio; Kyker, m: Speculator; Kyker, verrekyker, m: Telescopium; Kyk-uit, m: Specula; en uit de kyk, probè, optimè; zo goed, naemlijk, dat men 't niet behoeft nae te zien, nog te beproeven; en om een kykje gaen, exire recreationis & lustrandi gratia; en Kyke-boe, lusus puerilis, in quo cujusdan oculi, linteo manuve obtecti, in gratiam infantuli deteguntur subitò; beteekenende Boe ook cucullus lugubris oculos faciemque obstruens, enz.
Wijders gelijk eenige Takken van de Ver- | |
[pagina 233]
| |
ba dezer II. CL: 1, op den A-S: trant, in Praet: de A gevoert hebben, (zie daer van bij onze Grondslags II. Verhand: § 6), zo kan ook hier uit gesproten zijn, ons Kaek, f: Pegma, structura sublimis in quâ malefici conspiciendi ac deridendi proponuntur ad horam unam atque alteram, als een Schouwstellagie, waer op iemand, om schandelijk bedrijf, openbaerlijk ten toon of te kijk word gestelt; en overdragtelijk † Kake m: Furcifer; als of men zeide Schavot-guit, die zig met quaed doen en gaeuw-dieverijen geneert, waer van weder † Kaken, I. CL: suppilare, manticulare. | |
De Wortel-deelen.KYV of KYF, enz:, in ons KYVEN, KEEF (in Subj: KEVE), GEKEVEN, II. CL: 1, rixari, contendere verbis, certare, & olim Digladiari.
Tot het Praes: ons Kyf, f: gekyf, n: Kyvery f: Rixa, lis, conflictus; Ysl: kis / N, contentio; ook met een Walschen staert Kyvagie genaemt; enz.
Tot het Praet: is betrekkelijk ons † Keve, contr: † Kéf, nu gekéf, n: Gannitus, latratus; en mooglijk ook Kever, † Kefer m: A-S, ceafor / scarabeus; om het snorgeluid; waer toe verder Kever-bék m: Mento; en daer van weder Kever-békken, I. CL: mentum aequo longius extendere: dog van Kéf komt ons Kéffen, I. CL: gannire, latrare; dat nu op't gekijf en menigvuldige geblaf der honden word toegepast; en bij gelijkenis ook op 't rammelig praten van klappeijen: en, hoe kan men den aert van geklap en gekijf ook eigender toerekenen, als aen † Kevise, † keefse, en in een H-D, Dialect † kebise, † kébse, kébswyf, ook H-D, kebsweib / A-S, kifese / cifese / cyfese / ceafese / pellex, concubina; en F-TH, kevese, concubina; waer toe 't A-S, cifes gemanna / concubinatus; en † Keefs- en kébs-kinderen, H-D, kebskinder / liberi illegitimi, naturales, ex pellice; waer van verder ons † Keefsen, † kevisen, † kébsen, & contr: † Kesen, allen I. CL: moechari; waer bij mede niet qualijk past ons woord Kevie, f: Ganea, cavea pallacarum fornix; unde & Pellex Fornicaria dicta juxta Isidor. Op gelijke wijie voegt niet qualijk hier toe ons Kébbe, kébbeken of met A (volgens den A-S: trant) ook Kabbe, kabbeken, porcellus, om 't kijvige geknor dezer beesten: zelfs zou 't vorige † Kébse, † kébswyf, pellex, concubina, bij overdragt ook hier van konnen ontleent geweest zijn, alzoo men niet zelden de zulken bij Verkens vergelijkt; verder overdragtelijk van Kabbe, ons Kabbe, homo obtusus, fatuus; als mede 't Verbum Kabbelen, I. CL: foetare, foetificare; om de vrugtbaerheid en 't werpen van vele jongen te gelijk; en daer van wederom Kabbelen, I. CL: vomere, met dezelfde overdragt als men Kalven I. CL: foetare, & vomere, van Kalf, vitulus, gebruikt: en verder Kabbelen, I. CL: undulare, motitare; dit schijnt te zien op de golving en schemering van 't gezicht der brakenden; en dus Kabbeling f: Foetura; vomitus; & undulatio; en kabbeling van mélk, grumus concreti lactis. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.KIL, in Kil, Kille, Killen, en † Kilden, zie bij KIEL, in de II. Proeve.
KIND, in Kind, † Kinder, Kinderen, en † Kinden, zie daer van bij 't vorige KEN, in deze I. Pr. | |
KL.KLAEUW, in Klaeuw en Klaeuwen, zie daer van bij 't volgende KLIEV, in deze Proeve: en in an- én- of in-klaeuw, talus, bij KLIEF en bij HANG, beiden in deze Proeve.
† KLAEV, in † Klaveren, zie bij 't volgende KLIEV, in deze Pr.
KLAK, in Klak, vituperium, maculatio &c; zie daer van bij LEEK, in de II. Proeve. | |
[pagina 234]
| |
KLAM, in Klam, en † Klamp, tenax, & uvidus, viscosus; en Klamey, stercus; zie bij 't volgende KLIM, in deze Proeve.
KLAMP, in † Klamp, tenax, &c; Klamp, subcus, & regula; Klampe, compages, retinaculum &c; en Klampen, affigere, compaginare, apprehendere, &c; Klamp-vogel, accipiter; zie in 't volgende KLIM, in deze Pr.
KLANK, in ons Klank, geklank, zie bij 't volgende KLINK, in deze Pr.
KLAP, in Klappen, Klapperen, enz., zie daer van bij LEP, in de II. Proeve.
KLAU, in Klauw, Klauwen en Klauteren, zie bij 't volgende KLIEV, in deze Proeve.
KLÉÉD, in Klééd, Kleeden, zie daer van bij LYD, in deze Pr.
KLEEM, in Klemey, stercus; bij KLIM, in deze Proeve.
KLÉÉM, in Kléém, lutum, argilla; en Kleemen, bekleemen, illinere argilla aut luto; zie daer van bij LYD, in deze Proeve.
KLEEP, in Klepel, zie daer van bij LÉP, in de II. Proeve.
KLÉÉR, in Klééren, Kléérkas, &c, zie daer van bij LYD, in deze Pr.
KLEEV, in † Kleve, viscus; Klever, hedera; en † Kleveren, scandere, sursum reptare; en Kleven, adhaerere; zie daer van bij KLIEV, in deze Pr.
KLEY, argilla; zie daer van bij LYD, in deze Proeve.
KLEK, in † Klék, rimosus; en † Klékken, agere rimas; bij LEEK, in de II. Proeve.
KLÉM, in Klém, Klémmen, en Klémmer-bóóm, hedera; zie bij 't volgende KLIM, in deze Pr.
† KLÉP, † Kléppe, rupes; zie daer van bij 't volgende KLIEV, alhier, en in Kléppe, postomis; en in Kléppen, crepitare &c; enz.; zie daer van bij LEP, in de II. Proeve.
† KLIB, in † Klibber, viscus gummi; zie daer van bij 't volgende KLIEV, in deze Proeve.
† KLIES, in † Kliester, gluten, colla, zie daer van bij KLIEV, in deze Proeve. | |
De Wortel- en Zaek-deelen.KLIEV en KLUIV, &c, in ons KLIEVEN, KLOOF (in Subj: KLOVE), GEKLOVEN, II. CL: 3, finaere, secare, scindere, dissecare; en ook Kluiven, kloof (in Subj: Klove), gekloven, II. CL: 2, rodere, dissecare. F-TH, kliufan / kluof / kliof of klouf / giklofan / II. CL: 2, findere, scindere; A-S, cleofan (clifan) / cleaf / geclofen of clofen / II. CL: 1, findere, & adhaerere; Angl: to cleave / clove (of clave) / cloven of cleaved / findere; & Angl: to cleave / adhaerere. H-D, klieben / II. CL: 2, findere; in Praet: Part: gekloben / fissus. Ysl: kliufa / klauf / klofenn / II. CL: 2. scindere; in Praes: eg klyf; en Ysl: Klaa / in Praet: kloo / III. CL: 2, fricare.
De gemeenschap van deze Taelverwanten, de overeenkomst van verbuiging, en de kennis van de gelijke oorspronkelijkheid onzer Accent-IE en UI (waer van te zien is in onze Grondsl: II. Verhand: § VII.) laten mij niet toe, om ons Klieven en Kluiven, schoon thans bij overdragt iet verschillig van zin, anders dan slegts voor tweederhande Dialect aen te zien; en, de verdere beteekenis van Aenhegten of Aenkleven in 't A-S, die in den eersten opslag strijdig schijnt met Klieven, geven mij aenleiding om voor de eerste Grondbeteekenis te houden het Klieven of Kluiven of Verscheuren, 't gene de Roofvogels met den | |
[pagina 235]
| |
bek of hunne klaeuwen verrigten; en daer uit verder alle Klieving of kragtdadige verdeeling van vaste en klemmende stoffe: maer, gelijk de Roofvogels niet alleen dit met bek of klaeuwen verrigten, dog ook tevens daer mede zig sterk aen iet vast houden, zo past hier op de overdragtelijke zin van Aenkleven, die zig in 't A-S, en verder ook in andere volgende Takken vertoont, omtrent met gelijke overdragt, als hy zig bij 't volgende Klimmen zal laten zien. Eindeling, voeg hier bij den zin van 't Ysl: klaa / fricare; alzoo 't krouwen ook klaeuw- of nagel-werk is.
Op dezen voet dan (zoo egter een ander verkiest het gescheiden te houden, hij kan) vinden we voor het Wortel-deel van het Praes: met IE, ons † Klieve, f: Angl: cleft / fissura; waer van ons Klieven, I. CL: findere, dat thans ruim zo gemeen is als ons Ongelijkvl: Klieven; en ons † klievig, fissilis; en 't A-S, cliof / clif / Angl: cliffe / clift / bij ons † Klif, n: Rupes, cautes, & clivus; en met een Alam: Dialect, ons Klip, klippe, † kléppe f: H-D, klippe / F, rupes; en A-S, clip-tune / villa ad clivum sita; gelijk ook 't A-S, clifiht / en clufiht / en ons † Kléppig, klippig, clivosus; welke A-S, io uit het Praes: en u uit het Praet: Subj: ons aenwijzen dat ze hier toe eigender als tot het Latijnsche Clivus behooren; en deze benaming heeft hare rede zo wel om de afgekloofde gedaente der rotsen en klippen, als om derzelver gewoone klauterkloven; gelijk ook Ysl: Kleif / ruptura rupis, vide Arngr: Jonas, Ysl: p: 45; en A-S, cleofian / I. CL: findere; quin etiam adhaerere; en H-D, kleiben / I. CL: findere; quin etiam Agglutinare. Verder A-S, clife / clibe / agrimonia, lappa; bij ons nu Klisse, m: & f: Zeeland: klitte, Flandr: klésse, komende voor † klifse, ook oulinks † klyve, † kleve, en nu nog kleef-kruid, lappa aspergula; om het aenhechten der scherphakige zaedbolletjes aen de kleederen der Menschen, waer om het ook bij de Grieken φιλάντθρωπος heet, dat is, Menschenvriend; en mooglijk mede het Vriesche klisse, klitse f: Canis foemina; als ziende op der honden speeltogt. Nog ook ons Klisse, glomus, fila vel capillamenta vel similia in globi figuram convoluta & cohaerentia; om 't aeneenhangen; waer van ons Klissen, I. CL: Flandr: kléssen, adhaerere, adhaerescere, & affigere; en ons † Klyven, en kleven, I. CL: A-S, clyfian / I. CL: Angl: cleave / glewe / tenaciter adhaerere; H-D, kleben / I. CL: figere, glutinare; en ons beklyven, I. CL: H-D, kleiben / bekleiben / II. CL: 1, adhaerere, cohaerere, coagmentare; ex insitione valere, proficere; en ons Klister, A-S, clyster / Angl: cluster / botrus, racemus; om 't bijeenhangen der Druiven; en Klister ook Kluifken, kluive looks, nucleus allei, &c, als in verscheidene bolletjes afgedeelt en door een gemeene bol-schil bij een verbonden; en † Klister of schijve van visch, nucleus, segmen, orbis; als van een geklieft, en gewoonlijk zoodanig, dat de moten op een kleene plaets nog aen een hangen: en ons † Klyster, † klister, † kluster, en † kliester voor † klifster, gluten, colla; en † kleve, kleef, H-D, kleb / M, viscus, gluten; en in een H-D, Dialect ons † Klibber, ook uit het Praet: † klubber, viscus, gummi; en Klibberig, tenax; en Klibber-tonge, Fl: linguâ praecipitante haesitans vel titubans; en Kleve, klever, klyf, en klif, hedera; om het aenhegten; waer van ons † Kleveren, I. CL: scandere, sursum reptare. Maer, dewijle deze Verba van de II. CL: 3, op IE, wel bij inkortinge I, maer bij ons geene Y nog E, volgens eenige Dialect-regel kunnen uitleveren, en egter die in etlijke dezer voorbeelden zig vertoonen, zo schijnen we, tegen onzen Geregelden Grondslag, hier van 't spoor af te dwalen; dog de oorzaek is, dat 'er (even als ook bij ons † tiegen, II. CL: 3, † tuigen, II. CL: 2, en † tygen, II. CL: 1, trahere, tendere, vergere) mede onder ons wel eer een Ongelykvl: Verbum † Klyven, † kleef, † gekleven, II. CL: 1, adhaerere, geweest is; 't gene ook uit het bovenaengeroerde H-D, kleiben (bekleiben) / klieb / geklieben / II. CL: 1, 't welk bij Bodikers Grammatica te vinden is, bevestigt word; behalven nog uit het gene we vervolgens, wegens het L-Friesche, klieuwen / scandere, in de Verhandeling van dit Praet: zullen aentoonen. En tot dien ouden stam is het, dat eigentlijkst die takken met Y en E behooren, die, om | |
[pagina 236]
| |
de gelijkheid van beteekenis, hier boven zijn aengehaelt. Wijders tot het Wortel-deel Kluiv, niet alleen het voorgemelde Kluifken, kluive looks, Angl: clove / nucleus allii, onder den zin van, aeneengehegt, dog inwendig geklieft zijn, maer ook onder de zin van, Knaeuwen, en van-een-deelen ons Kluifje, kluif, os derodendum; en Kluiver, m: Rosor; & transl: Exactor, Executor rei judicatae quod Rei condemnati bona rodat & voret, vide Kilian:; en 't Vlaemsche Kluiving, bij ons afval, acrocolia, intestina, & exteriora mactati porci, als kluif-spijze voor de Beesten: en ons † Kluive, nu klaeuwe, unguis; om haren dienst. Maer, aen dit Verbum valt nog meer te kluiven.
Tot het Zakelijke Deel van 't Praeter: behoort het reedsgenoemde Engl: clove / nucleus allii; en Ons Klove, kloof, f: Ysl: klofe / M, H-D, klöbung / F, Angl: cleaving / rima, fissura, sectura; en ook Ysl: kløf / femorum intercapedo; waer van ons gemeenzame Kloven, I. CL: H-D, klöben / I. CL: A-S, cleafan / I. CL: findere; en H-D, kleuben / I. CL: findere, juxta Bödiker / & illinere, glutinare juxta von dem Spaten; en insgelijks onder den zin van het Aenhechten het H-D, klobe / F, ames, accipitris pertica, als om 't gevogelte in de strikken te doen hechten; en A-S, clufe / spica. H-D, klufe en kluft / acicula, fibra; 't zij om de geklieftheid of de hakigheid van de aer-stekels, 't zij om 't bij een vervangen van de graenkorrels. Nog ook om 't aeneenkleven het reetsgemelde † Klubber, ook uit het Praes: † Klibber, gummi, viscosa gutta ex arboribus defluens; en, als een vet samenrunsel, ons Klobber-zaen, oxygala, cremor lactis coagulatus; en 't H-D, en Geld: klob-darm m: Om sum. Dog, als afdeelende, het H-D, klufte / F, en Ons Klufte, f: Hiatus, apertura, cavitas; & tr: Caverna; en H-D, kluften / I. CL: hiare, & hiscere; en Ons Klufte, f: Pars, factio; om de verdeeling van 't vergaderde in partijen; en daer van Klufte f: Tribus, prosapia, genus & multitudo; en 't Vriesche kluften, I. CL: congregari, convenire; naemlijk bij kluften vergaderen. Wijders, om de bequaemheid tot kluiven, klieven, en bijeenschrapen, ons † Klouwe, en met een Brabandsche Dialect van AUW voor OUW, of anders uit het Praeter: van 't voorgemelde † Klyven, II. CL: 1, adhaerere, met A volgens de oude A-S: Dialect, ons Klauwe, nu klaeuw, m: & f: en ook uit het Praes: † Kluive, f: H-D, klaue / klawe F, A-S, clawu / Angl: claw / Ysl: kloo / F, unguis, unde Gall: Clou, M; en Angl: Cloves / ungues; waer van ons Klóuwen, I. CL: scalpere, radere unguibus; H-D, klauben / I. CL: scalpere, glubere, & decorticare; en ons Klaewen, I. CL: inuncare; waer toe ons Klaeuw, m: Inuncatio; en ons Klauteren, I. CL: ook † klaveren, I. CL: scandere in subrectum, sursum reptare, unguibus fixis conscendere felium more; welk laetste toont, dat de W, in plaets van V, onder deze Voorbeelden per Euphoniam is ingekropen; en onder diergelijken zin ook het Ongelijkvl: L-Friesche klieuwen / kleau (of kluuwd) / kleaun / scandere; 't gene beneffens het voorgemelde Ysl: klaa / in Praet: kloo / III. CL: 2, fricare, bij eenig verloop van Dialect, en beteekenis, tot dezen Stamboom behoort. Dog dit L-Fr: klieuwen is eigentlijk te rekenen tegen ons voorgemelde † Klyven, II. CL: 1, adhaerere, volgens de L-Friesche Dialect; want dus ook in het L-Fr: blieuwen / bleau / bleauwne / bij Ons blyven, II. CL: 1, en L-Fr: Drieuwen / dreauw / dreauwn / bij Ons dryven, II. CL: 1, en L-F: schrieuwen / schreau / schreauwn / bij Ons schryven, II. CL: 1; welke Voorbeelden genoeg zijn, om ons van dien L-Frieschen Dialect-draei te verzekeren. Tot Klaeuw, schijnt ook betreklijk te zijn, ons én-klaeuw, in-klaeuw, an-klaeuw, en énkel, A-S, ancleow / talus; waer mede het Fransche enclaver insgelijks groote gemeenschap vertoont; dog zie hier van nog breeder bij 't Wortel-deel HANG, in deze Proeve. Wijders behoort tot ons bovengemelde Klóuwen, ons Klóuwe, egge, rastrum; als klouwende de taeije klei-kluiten: en wederom op den bijeengeklisten hoop ziende, even gelijk hier voor bij ons Klisse, glomus, het Brab: † Klauwe, en ons † Klóuwe f: en klóuwen, n: Contr: Fris: kloen; en bij Ons nu kluwe, f: & n: A-S, clowe / | |
[pagina 237]
| |
cleowe / cliewe / cliwe / en clywe / Angl: clew / glomus; waer van ons † Klóuwen, I. CL: globare, in globi formam convolvere fila. Dus heeft dit klissige kluwe van afleiding, ter zake van de verschillige en verwarde gedaente en beteekenis, al moeite genoeg van ontwinden gekost: dies zullen we 't hier bij laten, en ons Knuiven, II. CL: 2, rodere, 't gene aen ons Kluiven zo nae komt, in 't volgende Wortel-deel KNUIV, op zijn plaets verhandelen. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.KLIF, in Klif, rupes; en † Klifse nu Klisse, lappa; zie bij 't vorige KLIEV, in deze Proeve.
KLYV, in ons † Klyven, en beklyven, zie daer van bij 't vorige KLIEV, in deze Proeve: schoon van dit KLYV, als een grond-wortel-deel op zig zelf had kunnen gehandelt worden, vermits we oulinks hadden † Klyven, II. CL: 1, en nog in 't H-D, kleiben / en bekleiben / II. CL: 1; gelijk aldaer is aengetoont: dog om de strengeling eeniger Takken met i / heb ik ook dezen met Y en E, daer onder geplaetst.
KLIK, in Klikken, deferre; zie bij LEEK, in de II. Proeve. | |
De Wortel-en Zaek-deelen.KLIM of KLÉM, en KLOM of KLAM, in ons KLIMMEN (oulinks, en ook nog bij den Vlaming, KLEMMEN), KLOM of † KLAM, GEKLOMMEN, II. CL: 5, scandere, ascendere. A-S, climban en climan / clamb en clam / clommen of geclommen / II. CL: 2, scandere. H-D, klimmen / scandere, ik gisse I. CL: vermits ik het nergens onder de Ongelijkvloeijenden geplaetst vind. Dog het L-Friesche klieuwen / kleau / kleaun / scandere, schoon gelijkaerdig van zin, is egter overdragtelijk te rekenen tegen ons oude † Klyven, II. CL: 1, tenaciter adhaerere; gelijk ik bij 't vorige Wortel-deel Kliev, heb aengetoont. De eerste Grondbeteekenis ziet eigentlijk op Klemming, pranging of aenhechting, en de Overdragtelijke op Klimming, daer klemming of aenhechting of klaeuwing toe vereischt word, gelijk deze volgende Takken zullen aenwijzen.
Tot het Praesens met I, en volgens de Vlaemsche Dialect met é, ons Klim, f: klim-op, m: en klémmer-boom, m: Hedera; als in 't opklimmen zig aen de Boomen of Mueren vastklemmende met zijne klaeuwnageltjes; en ons Klémme, f: en klém, m: & f: Pressura, angustia; Verborum Emphasis; & rerum ratio urgens, & tr: Decipulum, & transenna; H-D, klemme F, angustia; & retinaculum, & uncus; en H-D, klem / arctus, angustus; waer van ons Klémmen, I. CL: H-D, klemmen / I. CL: stringere, arctare; A-S, claemian / I. CL: oblimare, & obfirmare, uit het Praet: Verder 't H-D, klimse / F, rima, apertura, fissura, zinspelende, zo schijnt, op de reten in Rotsen, waer aen men zig in 't opklimmen vasthecht: want anders is opening en klemming elkander strijdig.
Tot het oude Praet: met A, het A-S, clam / plasma, malagma, vinculum; ons Klam Angl: clammy / en in beantwoording van 't A-S, climban / ook † Klamp, tenax, quin etiam viscosus, uvidus; want eene dundauwige vogtigheid maekt altijd een klamheid of klemming, en vermag, volgens de Natuerkundige proeven, wonderlijk veel tot de vastigheid en onderlinge aenkleving der stoffen, en stoffelijke deeltjes; en met een Walschen staert Klaméi, kleméi, f: Stercus. Daerenboven ons Klampe, klamp, f: H-D, klammer / regula, compages, retinaculum, & fibula, & uncus; waer van ons Klampen, I. CL: H-D, klammern / I. CL: affigere, compaginare, fibulare, unco detinere, & tr: rapere, apprehendere; en ons Klamp-vogel, ook uit het Praes: Klém-vogel, m: Accipiter, om zijnen aenklamp-aert en klaeuwing. En met O, het A-S, clommas / unci, ungues, retinacula, vincula; en ons een Klommert m: Figmentum, als van verziersels aeneengeklampt: gelijk ook Klompe, klomp, f: Massa, gle- | |
[pagina 238]
| |
ba, hier zijne uitlegging vind, als men denkt op eene aenklevende kluite klei: en ons Klompe, hólblók, calopodium, solea lignea, kan tweesints de betrekking hebben, of op de klompige grofheid van het hout-blok, of op den dienst, om die naemlijk in den diepen drek der klevige klei-gronden te konnen gebruiken; hoewel dit laatste Klompe, vermits ook slompe bij anderen genaemt, niet qualijk bij ons LIMP, in de II. Proeve past. | |
Het Zakelijke-deel.KLING, in ons Kling, lamina ensis, verutum &c; zie bij 't volgende KLINK, in deze Proeve. | |
De Wortel-en Zaek-deelen.KLINK, en KLONK of KLANK, in ons KLINKEN, KLONK (ook Oul: in Sing: KLANK), GEKLONKEN, II. CL: 5, clangere, tinnire, sonare, resonare, & pulsare ut sonum edat; H-D, klingen / klang en klung (in Subj: klünge) / geklungen / III. CL: 1, sonare, resonare, tinnire; dog A-S, clynegan / I. CL: putsare. Maer, gelijk de Metaelstoffen, door 't bekloppen vaster ingedrongen, en meer klinkende worden, zo is ook zulk een zin van indringing en vaster worden overgedragen op ons Klinken, II. CL: 5, firmum reddere, & reddi; en 't Compositum beklinken, beklonk, beklonken, II. CL: 5, solidescere, corroborari, si de Metallis sermo sit; & si de rebus mollioribus, Contrahi, marc scere; gelijk ook A-S, clingan / marcere; waer op ons spreekwoord, Hy word zo mager dat hy rammelt, eenigsints toepasselijk is.
Tot het Praes: ons Klink, f: H-D, klinke / F, obex, pessulus ferreus, als klinkende in 't opligten en laten vallen, en verstrekkende tevens voor een sluiting en een klop-of klink-tuig; en daer toe met een Walschen staert ons Klinkét, n: Portula; Gall: cliquet; waer op ook ziet het H-D, zu-klinken / obserare. Wijders ons † Klink, nu kling, f: H-D, kling / F, lamina ensis, verutum, als klinkende in 't aenslaen om de hardigheid van stael; en ons Klink, m: ook uit het Praet: Klonk, m: Alapa, colaphus sonum edens; en klinker, m: H-D, klinker / M, sonator; & Litera Vocalis; en Klinker, klinkaerd, m: Later excoctus, durissimus, dum pulsatur tinniens; en ons Verbum Klink-ringen, I. CL: discurrere, saltare cum crotalis; en H-D, klingeln / klinkern / I. CL: nolis & tintinnabulis sonitum edere. En wederom met G, past ook hier bij het oude † Kling, clivus, 't gene tot terminatie van eenige Dorp- of Stads-namen in Duitschland dient; gisse om de weder-galm der Rots-hoogtens: gelijk mede op den klank ziet, en van dezen stam ontleent is het Fransche clinquant, bij ons klater-goud, en cliquet de moulin, de klapper van een molen, en cliquette, handklappers van been of ivoir gemaekt, bij den Moorendans in gebruik; voerende ook de Lazarus-klappen dien naem.
Tot ons Praet: met A, ons Klank, m: H-D, klang / M, sonus; en ons geklank, n: Clangor, sonitus continuus vel frequens; en weder-of weer-klank, m: Echo, repercussio soni; en met O, het bovengemelde Klonk, m: Colaphus sonum edens; gelijk een slag in 't aengezicht met een vlakke hand toegebracht. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.KLIP, in Klip, Klippe, Rupes; zie bij 't vorige KLIEV, in deze Proeve, en in † Klip, sonus &c; † Klippen, sonare, crepitare &c; zie daer van bij LEP, in de II. Proeve.
KLIS, in Klisse, en Klissen, en in † Klister, gluten, colla; & botrus, racemus; & Nucleus allii; zie daer van bij 't vorige KLIEV, in deze Pr.
KLIT, in Klitse, canis foemina; en Klitte, lappa; zie daer van bij 't vorige KLIEV.
KLOB, in Klobberzaen, en Klobdarm, | |
[pagina 239]
| |
zie daer van bij KLIEV, in deze Proeve.
KLOEN, glomus; zie daer van bij KLIEV, in deze Proeve.
KLOM, in Klom, en geklommen, en Klommert, zie bij KLIM, hier voor.
KLOMP, in Klomp, massa, gleba; & Calopodium; zie daer van bij 't vorige KLIM, in deze Pr.
KLONK, in Klonk, colaphus; en in Klonk, geklonken, en beklonk, beklonken, zie bij 't vorige KLINK, in deze Proeve.
KLOOV, in Klove, en gekloven, en Kloven, I. CL: zie bij 't vorige KLIEV, in deze Proeve.
KLÓP, in Klóppen, enz., zie daer van bij LEP, in de II. Pr.
KLÓUW, in † Klóuwe, unguis; en Klóuwen, scalpere; en † Klóuwe, rastrum; en † Klóuwe, glomus; en † Klóuwen, globare; zie bij 't vorige KLIEV, in deze Proeve.
† KLUB, in † Klubber, viscus, gummi; zie daer van bij 't vorige KLIEV, in deze Proeve.
KLUFT, in Klufte, hiatus, apertura, cavitas, caverna; & pars, factio; & tribus, prosapia, genus; en 't Vriesche Kluften, congregari, convenire; zie bij 't vorige KLIEV, in deze Pr.
KLUIV, of KLUIF, in Kluiven, Kluive, Kluif, enz., zie bij 't vorige KLIEV, in deze Proeve.
KLUP, in Kluppel, zie daer van bij LEP, in de II. Proeve.
KLUST, in † Kluster, gluten, colla; zie daer van bij KLIEV, in deze Pr.
KLUW, in Kluwe, glomus; zie daer van bij 't vorige KLIEV, in deze Pr. | |
KN.KNAB, in † Knabbelen, rixari; en Knabbelen, rodere; zie daer van bij KNYP, in deze Pr.
KNAEG, in Knagen, zie bij de II. Proeve.
KNAEP, in Knaep, Puer, famulus; zie daer van bij ons KNYP, in deze Pr.
KNAEUW of KNAUW, in Knaeuwen, Knauwen, rodere; zie daer van bij de volgende Wortel-deelen KNYP, en KNUIV, in deze Proeve. Dog van een ander Wortel-deel † KNAEUW, zie bij de II. Proeve.
KNAK, in ons Knak, en Knakken, zie daer van bij 't volgende NYG, in deze Proeve.
KNAP, in Knap, Knapzak, Knappen, op-knappen, en in Knap, Knaphandig, en Knappen, zie daer van bij 't volgende KNYP, in deze Proeve.
KNÉCHT, servus, famulus, puer; zie daer van bij KNYP, in deze Proeve.
KNEED, in KNEDEN, zie daer van bij † GNYD, in de II. Proeve.
KNEEP, in Knepe, Kneep, geknepen, Knepel, en galgen-knepel, zie bij 't volgende KNYP, in deze Proeve.
KNEEV, in Knevel, Knevelen, afknevelen, en Kneveler, zie daer van bij 't volgende KNYP, in deze Proeve.
KNEP, in Knéppel, zie daer van bij KNYP, in deze Pr.
KNEUZ, in Kneuzen, terere, quassare; zie daer van bij † KNIET, in de II. Proeve. | |
[pagina 240]
| |
KNIB, in Knibbelen, Knibbelaer, zie daer van bij 't volgende KNYP, in deze Proeve.
† KNIET, zie bij de II. Proeve.
† KNIEUW, zie bij † KNAEUW, in de II. Proeve. | |
De Wortel-en Zaek-deelen.KNYP en KNEEP, &c, in ons KNYPEN, KNEEP, GEKNEPEN, II. CL: 1, en, ook even gebruiklijk zonder K, ons NYPEN, NEEP, GENEPEN, II. CL: 1, comprimere, arctare, vellicare; en † vernypen, II. CL: 1, minuere, contrahere, & parvi pendere. H-D, kneiffen / kniff / gekniffen / II. CL: 1, vellicare; dog ook H-D, kneipen I. CL: comprimere digitis; en abkneipen / en knippen. I. CL: A-S, hnipan / hnap / hnipen / III. CL: 1, concidere. Van ons voorwerpsel K in steê van GE, als mede van de voorwerping van S, die zig in 't vervolg van deze Takken vertoonen zal, hebbe ik gesproken in onze Grondsl: II. Verhand: § XXVIII, & XXIX.
Dus dan tot ons Praes: † Knype, † knyp, f: nu contr: knip, knippe, f: Compressio, & tr: Decipulum, om de pranging; waer van ons Knippen, beknippen, I. CL: decipere; en † Knyper, m: homo praeparcus, tenuiter vivens; als beknepen en bekrompen in de uitgaef: en ons Knyperken, puttertje, acanthis; vermits het door 't knijpen van zijn bek het kettingje van 't drink-scheppertje optrekt, en 't opgetrokkene met zijn pootje vastknijpt om 't al telkens meer en meer op te halen, tot dat zijn bek het scheppertje bereiken kan, om 'er uit te drinken, latende, zo dra hij zijn genoegen 'er uit heeft, het kettingkje of draedtje met den aenhang weder los, en na beneden schieten: verder 't Vlaemsche † Knipbusse, f: Tormentum manuarium, sclopetum, vulgò Pistolettum; als welker vuerslag door een knip-veêr bewogen word: en ons Knip, m: H-D, knipp / en knips / M, talitrum, recurvi digiti impressio; waer van ons Knippen, I. CL: en met sch / het H-D, schnippen / I. CL: talitro ferire, digitis concrepare; en ons Knip-més, n: Novacula; en † knyf, n: A-S, cnif / Angl: cnyfe / Ysl: hnyffur / M, culter; om het toeknijpen van hecht en lemmer tot een: H-D, kneif en kneip / M, scalprum; en ons Knip-schaer, f: Forfex, als snijdende bij toeknijping; en ons Knip, m: Incisio forfice facta; waer van ons Knippen, I. CL: en ook met S, ons † snippen, I. CL: forficulâ resecare; en knipsel, snipsel, n: Praesegmen; en snipperen, I. CL: snippelen, I. CL: H-D, schnippern / I. CL: recisamenta conficere; en snippering, snippeling, H-D, schnipperling / recisamenta. Verder het H-D, kneipen / en kniepen / I. CL: comprimere digitis; en ab-kneipen / I. CL: comprimendo detorquere; en knippen / knipsen / I. CL: vellere, vellicare; en 't Vlaemsche Knippe of knippene van vlas, Pericarpium, folliculus, siliqua lini; en Knip-wage, libra, quae constat scapo punctis librarum discrimina notantibus distincto; A-S, nypele / proboscis; alzoo de Olifant met zijn snuit knijpt; als mede ons Knyp-en nyp-tang, f: H-D, kneif- en kneip-zange / F forceps dentata; als waer mede men iet vast nijpt, om, uit te trekken of om steviger te kunnen houden: en ons nyp-nagel, m: nyp-vléésch, n: Reduvia, ook Dwang-nagel genaemt, om de nijpende pijn aen dit opgespleten vel bij de Nagels; gemeenlijk noemt men dit nu nyd-of ny-nagel, H-D, nied- en neid-nagel / reduvia, dog uit eene andere rede; want, hoewel in 't A-S, nyd / vis, en Ysl: ny / urgeo, en A-S, ge-nydan / urgere; en uit dien hoofde ons nyd- en dwang-nagel, in de pijnlijkheid hare uitlegging kunnen vinden; egter laet ik deze mijne bedenking wijken voor de rede van Kiliaen, die in zijn Dictionarium een bijgeloof van 't gemeen aenhaelt, agtende dat zij, die met dit ongemak gequelt zijn, doorgaends bijzonderlijk van iemand benijd worden: in 't eerst vond ik wel hier tegen twijffelachtig, of niet dit bijgeloof uit de nu gemeene beteekenis van nyd, invidia, mogte gesproten, en alzoo de naem ouder dan deze meening zijn, dewijl 'er niets bij na te gering kan wezen om 't Gemeen zulk iets in 't hoofd te brengen; maer dat ook de Franschen dezen uitwasch der Nagel-wortéls, of | |
[pagina 241]
| |
de vel-bersting daer omtrent, insgelijks Envie noemen, 't gene eigentlijk van 't Fransche Envie, bij ons nydigheid, afdaelt, overtuigde mij, dat zulk een bijgeloovige meening ook in Vrankrijk heerschte, alwaer ze niet uit een dubbelzinnigheid tusschen onze Oude en nu gebruikelijke beteekenis van nyd kan ontleent geweest zijn; zoo dat die inbeelding voor het Oudste en die naem voor jonger te houden is. Dog dit is een uitweiding buiten den Text van ons Wortel-deel, waer toe we ons weder keeren zullen; en waer toe zig mede gevolglijk vertoont het M-G, ganipnan / I. CL: 2, contristari, als benepen zijnde om 't hart.
Tot het Praeter:, ons Knepe, nepe, f: Compressura & vellicatio; en Kneep, neep, m: Compressio, comprimendi actus vehemens; en Nepe, Kneep, f: Poples, alwaer de toeknijping en buiging van 't been geschied; en Kneep, f: Vox, vel actio decipiens; en galgen-knepel, m: furcifer; als die na den strop om den hals dringt; en A-S, cnaep / fibula, als een middel om kragtig toe te knijpen; en Ysl: hneppe / N, quantum brachiorum amplexu concludi potest. Voeg hier bij ons Knepel, knéppel, m: Fustis, clava nodosa, een knodse met een dikte voor aen, om in 't slaen een knijpenden aendrang te doen; ook zegd men Knuppel zo wel als Knéppel, dog dat voegt beter met zijn U onder 't volgende Knuiv, in deze Proeve.
Tot het Praet: Particip: ons Benepén, vernepen, nimis contractus; & tr: parcus; & avarus; en onvernepen, non compressus, non contractus.
Maer, gelijk men bij de H-D, en Oud-Alam: Dialect, de P, en B, veeltijds niet onderscheiden houd, en zelf in steê van die de Gezusters V en F vind, gelijk ook hier in 't H-D, kneiffen en kneipen / zo is het zeer waerschijnlijk, dat meê door zulk een weg, of uit zulk eene Dialect, onze volgende woorden, waer bij de zin van knijpinge, aenprang, of bijeengevoegtheid zo kenlijk heerschende is, gesproten zijn; te meer, om dat onder die zelfde soort zig velen nog met de A vertoonen, die tot het oude Praet: van deze II. CL: 1, behoort. Zo de omstandigheid ons daer niet toe en dringt, vermijde ik nogtans zulke Afleidinge, om dat die Lettersprong, schoon de klanken al zeer gelijkvormig loopen, gelijk hier bij deze 4 lipletters P, B, F, en V, egter eenigsints zeldsaem bij ons is. Dat hy niettemin bij dit Knyp zo rijkelijk uitkomt, is te minder wonderlijk, dewijl deze woorden met KN, voorpaemlijk tot de Alamannische Dialect t'huis hooren; want de onze zou eigentlijk, in steê van K voor de N, het voorwerpsel GE volledig verkiezen.
Op dezen voet dan komt ons te voren, ons Knevel, m: Nervus, nerveus funis; Nodus, dentes venabuli, amentum, corrigia lanceae, vinculum jaculi; en Knevel-stók, knevel-spriet, venabulum, hasta amentata, cornibus vel dentibus hinc inde exstantibus; en H-D, kneipel / M, dens venabuli, numella, alleen om het toeknijpen en prangen; waer van ons Knevelen, I. CL: H-D, knebeln / I. CL: ligare, nodare; vinculis constringere manus, pollices, &c; en H-D, kniffeln / kneiffeln / I. CL: coarctare, cohibere, & coërcere aliquem; waer toe ons Kneveler, m: Lictor, minister Magistratus; en ons Knevelen, af-knevelen, I. CL: grassari, latrocinari, & extorquere; waer toe ons Kneveler, m: Grassator, latro; en ons af-knevelen, en af-knibbelen, I. CL: altercando & rixando detorquere, waer toe ons Kneveler, en knibbelaer, m: Rixosus, altercator, alles om 't knijpen of beknijpen. Wijders ons Knevel, m: knevelbaerd, m: H-D, knebelbart / mystax; welke benaming niet onaerdig de belachelijke manier afschildert der ouderwetsche Spaensche kneveldragers, van gestadig, door het knijpen tusschen duim en vinger, dat Zwetsers poppegoed op te strijken. Maer, behalven dit bovengemelde Knibbelen, ook † Knabbelen, I. CL: rixari, altercari, hadden we mede oulinks † Knibbelen, nu meest Knabbelen, I. CL: rodere, corrodere. Wijders ons Knap, f: Cibus, cibus viatorius, als ziende op de kaek-knijping in 't eten, waer van ons Knap-zak, m: Mantica; en Knappen, opknappen, I. CL: mandere, dentibus pinsere; gelijk ook A-S, gnafan / I. CL: Angl: gnawe / H-D, gnauen / en knauen / I. CL: bij ons me- | |
[pagina 242]
| |
de † Knauen, † knouwen, nu Knaeuwen, I. CL: rodere, manducare; hoewel ook dit, mits onder een Brab: Dialect uit het volgende Wortel-deel Knuiv kan gesproten zijn: nog ook met S, ons op-snappen, I. CL: devorare deglutire; en wederom ons Knap, m: Crepitus, als uit een innerlijke beknepentheid ontstaende, waer van ons Knappen, I. CL: crepitare. Verder ons Knap en gnap, H-D, knapp / celer, alacer, habilis, & decens; en Knap-handig, gnap-handig, manu celer, als bij een vaerdigen greep, wanneer men iets vangt of in de knip krijgt: dus ook Ysl: knappe / velox; waer op ook ziet het H-D, knapp / en knab / M, bij ons Knaep, m: A-S, cnafe / cnapa / puer, famulus; en oulinks H-D, Ritter und knappen / bij ons Ridders en knapen, Equites cum famulis suis strenuis; en overdragtelijk ons Knaep, Pluteus; & stipes candelabri, als het ampt en de plaets van een knecht, die iet vasthoud, bekleedende. Dog ook nog eens met S, ons Snap, m: raptus, interceptio; en mét een snap, citisstmè; waer van dan ons Knappen, † snappen, en † snéppen, I. CL: H-D, schnappen /I. CL: celeritate quadam apprehendere, corripere; en ons ontsnappen, I. CL: subitò eripere: verder ons Snappen, I. CL: H-D, schnappen / I. CL: praerapiaè multumque loqui, om de snelligheid van 't mondroeren: en mooglijk mede ons versnapering, f: Cupediae, poma, nuces, cerasa &c; als welke men met der haest, zonder veel tijd van voorbereiding, gelijk wel bij een gastmael, noodig te hebben, eenen vriend die ons op een praetje komt bezoeken, voordischt, als iets dat men met een snap bij een heeft: voeg hier bij ons Snap-haen, m: Eques praedator; als met een snap en onverwagt iemand bespringende; en overdragtelijk † snap-haen, nummus quinque aut sex stuferorum, equitis effigie, vide Kilian: om 't Ruiters-beeld; en ons Snap-haen, m: Sclopetum majus, om het snel overgaen van den haen of veêr; of anders, vermits voormaels bijzonderlijk een Roos-ruiters geweer.
Dog zonder K, gelijk bij ons Nypen,hebben we Nébbe, néb, m: & f: en ook met S vooraen ons Snéb, snébbe, f: † snevel, m: en † Snabbe, † snabel, snavel, m: H-D, schnabel / M, Sax: schnauel / A-S, naebba / nebbe / rostrum avis; Ysl: Nebbe / M, en nef / N, nasus; en ons gesnavelt, rostratus; hebbende ook Nebba, volgens de getuigenis van Plinius bij de Oude Gallen een voglen-Bek beteekent; en met rede, om de snelle toeknijping en gelijkheid van beweging als die van een knipschaer; en ons Nébbeling, anguilla, om zijn snoet-neusje; of om zijn gruizig inslokken, zelf van drek; en Snébbe, snéb-schuite, f: Cymba oblonga, om de scherpe Neb. Nog ook met S voor op ons Snéppe, snip, f: H-D, schneppe / schnepfe / F, Angl: snype / ficedula, rustica perdix; als bij uitstek lang van sneb, of anders, gelijk Kiliaen wil, om 't snedig muggen-opsnappen; en ons Snabben, snappen, snéppen, besnabben, en snaeuwen I. CL: ore aut rostro invadere aliquem; zinspelende op 't onbetamelijke snavel-roeren: en dus noemt men ook een fel-koude Wind, Een knypende of een snéppende wind, m: Ventus gelidus, aura urens. Wijders, mooglijk ook hier toe, dog wederom zonder K, of S, ons Navel en † naffel, m: Ysl: nable / M, H-D, nabel / M, F-TH, nabulo / A-S, nafel / nafol / en navel / umbilicus, om 't afknippen of afknijpen van den streng, of, gelijk de beesten doen, om 't afknaeuwen, bij de geboorte; en ons † Naf, nu Nave van 't rad, H-D, nab, A-S, nafa / modiolus rotae, om de naeuwe knijping en schuering, aen den As; en ons Naeuw, † genaeuw, contractus, compressus; gelijk ook A-S, neawist / neawest / approximatio; waer van ons Naeuwen, I. CL: comprimere, contrahere: en bij Ons ook met agterlatinge van W ons Nae, M-G, nehwa / A-S, neh / nieh / neah / H-D, nach / nahe / adjunctus, propè, ad; en met den uitgang K bij Ons, ons † naeken, genaken, I. CL: appropinquare, & olim attingere; en M-G, at-nehwjan / I. CL: F-TH, Naachan / nachan / nahan / I. CL: en nahlihhon / I. CL: A-S, ge-nealaecan / appropinquare; en A-S, nehwan / I. CL: adhaerere; en Ysl: Naa / in Praet: naade / in Praet: Part: naadur / in Praes: eg Nae; apprehendere, omtrent als I. CL: dog onder de Onreg: geplaetst, om de Vocael wisseling in het Praes:, 't welk zeer naekomt aen onzen Comparativus Nader, A-S, near / propior, en | |
[pagina 243]
| |
Naest,proximus; waer van ons Naderen, I. CL: appropinquare. En Goed benaderen, en Benaesten, I. CL: bona retrahere jure proximitutis, vel praeferentiae. Gelijk ook een gunstige toenadering, of toelating van gemeenschap en van weder te mogen naderen, verbeeld word in ons genade, † nade, f: F-TH, genatha / natha / F, Al: gnada / H-D, genade / gnade / F, Ysl: naad / F, gratia, misericordia; en Ysl: naadugur / gratiosus; en Al: ginadhon / I. CL: misereri. Wijders is 'er ook een onderlinge nadering of bijeenschikking in het F-TH, Naian / nawan / I. CL: bij Ons, Euphon: † naden, nu Naeyen, I. CL: assuere; waer van het M-G, naats / M, H-D, naht / naat / F, bij Ons, Naed, m: & f: Commissura, junctura om de aeneenvoeging; en ook hier toe 't M-G, nethla / F, A-S, naedl / nedl / Angl: needle / Ysl: Naal / F, H-D, nadel / F, bij Ons † nadel, nu bij omzet, Naelde, f: Acus, als een werktuig om te naeijen; en om de gelijkvormigheid Naelde, pyramis, en Naelde-kérvel, scandix, caerephyllum aciculatum; als zijnde de vrugt met stekels bezet. Nog ook in den zelfden zin van digtbijeen-gevoegtheid, ons Nevens, néffens, junctim, juxta, una cum; en Neven, geneven, proximi, patrueles, consobrini, cognati; M-G, ganithjos / vicini, & cognati; en in ganithjam / in cognatione; en ons Neve, Neef, m: A-S, nefa / neofa / m: H-D, nefe / M, M-G, nithjis / M, nepos, & cognatus; en A-S, nefene / nifte / F, M-G, nithjo / F, H-D, niftel / en Nichte / F, bij Ons mede, volgens der Verwanten Dialect met h of ch / Nichte, f: Neptis, & cognata; in gelijken Dialect-sprong, als bij ons Gracht van Graven, enz. Maer dit Nichte &c, leert ons tevens, dat ons Knécht even zo wel als 't voorgemelde Knaep tot dezen Stam mag betrokken worden; want dus moesten in de Middel-Eeuwen de Edellieden en Vrijen tot den Heir-ban optrekken met een of eenigen hunner Lijfknechten of Bedienden, voerende den naem van Knecht, vermits een bijgevoegde, of van Knaep, om de vaerdigheid; waer uit dan ons Knécht, m: H-D, knecht / M, olim Mancipium, & nunc & tunc Famulus, servus, juvenis, & puer; A-S, cnigthade / pueritia; F-TH, kneht / M, puer; en A-S, Leorningcniht / M, discipulus; en cneoht / cniht / puer, servus; maer ook vermits de Vorsten hare knegten tot Edellieden maekten, in 't A-S, cnicht / Eques auratus, miles; gelijk ook nu in 't Engl: knight / bij ons Ridder-knaep, Eques. Deze oud- Allamannische Dialect- sprong en verwarring tusschen P, B, F, en V, als mede om de gelijkaerdigheid de zagte bolle W, (die wederom van wegen de lafheid ligtelijk wegsmelt, waer voor dan dikwijls welluidents-halven bij ons de Y of D weder inschiet), heeft ook nog andre Takken, mijns bedunkens, voortgebracht; als onder anderen ons Naekt, nakend, M-G, nahwaths / A-S, nacod / naced / Alam: naccot / nachet / nahhut / H-D / nackend / Ysl: nakenn / Angl: naked / nudus; Graec: νάμη Pellis; en A-S, nacenned / nacende / recens natus, nudus; als ontleent van ons voorgemelde † Naken, appropinquare, & olim attingere, 't zij vermits ons Naekt de nadering tot ons bepaelt, of vermits de naekte huid door 't gevoel ons van de uiterlijke aenraekingen verwittigt; dog, om niet langer in die haspeling zig op te houden, zullen we dezen draed afknippen. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.KNIK, in Knik, en Knikken, zie daer van bij 't volgende NYG, in deze Proeve.
KNIP, in Knip, Knippe, Knippen, Knipbusse, enz. zie bij 't vorige KNYP, in deze Proeve.
KNOB; in Knobbel, en Knobbel-lóók, zie daer van bij de volgende † KNUIV, in deze Proeve.
KNÓCHT, in verknóchten &c, zie daer van bij KNUIV, in deze Pr.
KNÓD, in Knódden, en Knodse, zie daer van bij † KNIET, in deze Pr.
KNOEF, in Knoef-lóók, en Knoef, zie bij 't volgende † KNUIV, in deze Proeve. | |
[pagina 244]
| |
KNOEST, zie daer van bij † KNIET, in de II. Proeve.
KNOF, in Knoffel, Knoffelen, en Knof-lóók &c, zie daer van bij 't volgende † KNUIV, in deze Proeve.
KNOOF, zie bij 't volgende † KNUIV, in deze Proeve.
KNÓÓP, in Knóóp, en Knoopen, en Knóóp-lóók, zie daer van bij 't volgende † Knuiv, in deze Proeve.
† KNÓÓT, in † Knooten, radices truncae; en Knóót-wilge, salix nodosa & trunca; zie daer van bij † KNIET, in de II. Proeve.
† KNOOV, in † Knove, en † geknoven, als mede † Knovel, nodus ossis; zie bij 't volgende † KNUIV, in deze Proeve.
KNOOZ, in 't Vriesche Knozen, quassare, terere; zie daer van bij † Kniet, in de II. Proeve.
KNÓP, in Knóp, en Knóppen, zie daer van bij 't volgende † KNUIV, in deze Proeve.
KNÓT, in Knótte, nodus arboris; en Knótten, af-knótten, zie daer van bij † KNIET, in de II. Pr.
† KNÓUW, in † Knóuwen, rodere; zie daer van bij 't vorige KNYP, en bij 't volgende † Knuiv, in deze Proeve.
† KNUDS, in † Knudse, clava nodosa; en Knudsen, contundere; zie daer van bij † Kniet, in de II. Proeve.
KNUF, in Knuffelen, zie bij 't volgende † KNUIV, in deze Pr.
† KNUIF, in † Knuiffelen, rodere, arrodere, enz.; zie bij 't volgende † KNUIV, in deze Proeve.
KNUIST, nodus arboris; zie daer van bij † KNIET, in de II. Proeve.
† KNUIT, zie bij † KNIET, in de II. Proeve. | |
Het Wortel-deel.† KNUIV, in ons † KNUIVEN, † KNOOF (in Subj: † KNOVE), † GEKNOVEN, II. CL: 2, rodere. Zoo 'er eenige Dialect-regel waer, van agter K, in steê van L, een N te zetten, ik zou ligte-lijk toestaen, dat deze Stam dezelfde als ons Kluiven was; 't gene mij nu de voorzigtigheid verbied; te meer, om dat het M-G, dis-hníupan / dis-hnaup (in Subj: dis-hnupau) / dis-hnupans / II. CL: 4, rumpere, hier meê overeenstemt, voornaemlijk als men aenmerkt, dat het M-G, dis / veeltijds den zin stijft, als M-G, dis-haban / en haban / tenere, continere; en M-G, dis-huljan / en huljan / tegere, operire; enz.
Tot ons Praesens Knuiv of knuif, ons † knuiver, m: Rosor; knuiffelen, I. CL: rodere, arrodere, ambedere; en knuiffel-bééntjes, ossicula tenuia, quae facile roduntur.
Tot het Praeter: schijnt te behooren ons Knoffel, † knovel, f: en nu meest met eene Allam: Dialect Knobbel, f: Angl: knobbe / nodus ossis, tuber; en F-TH, geknuffe / N, nodi articulorum, als de regte kluifplaets aen de beenderen: F-TH, knobel / articulus; waer van ons Knoffelen, Knuffelen, I. CL: comprimere, stringere manuum digitorumve articulos, fricare digitos; & transl: impuris digitis tractare; en Knof-knoef-knóóp- en knobbel-lóók, allium, als knobbelvormig; en nog ook met OE het Vriesche Knoef, spiculum obtusum aut abruptum; en Knoef, contus, om den knobbel onder aen den stok. Dat ook hier toe mede betreklijk is, ons † Knouwen, I. CL:, en als in een Brabantsche Dialect Knauwen, knaewen, I. CL: Angl: gnawe / A-S, gnafan / rodere, ambedere, mandere, daer | |
[pagina 245]
| |
van heb ik al bij 't vorige Wortel-deel KNYP, iets geöppert.
Als men wijders op de M-G: Dialect denkt, vind men ook hier, tegen 't M-G: Praeter: hnaup / ons Knóóp, m: H-D, knauf / en knopf / M, nodus, nexus, om de knobbel-vormigheid, waer van ons Knoopen, I. CL: H-D, knüpfen / I. CL: nodare, nectere; en op-knoopen, I. CL: nodo attollere, & suspendere ligno; en, met de ingekorte ó, ons Knóp, m: Nodus, tuber, globulus, & clavus vestimenti; en Knóppe, knóp, f: H-D, knospe / knoppe / F, gemma, oculus arborum; waer van ons Knóppen, I. CL: H-D, knospen / I. CL: gemmascere; en onze spreek-wijze van In zyn knópjes zyn, gaudio frui, puerorum instar globulis nodisve ludentium; en eindeling ons Knuppel, m: Clava nodosa; dog H-D, knüpfel / M, ligillum, cui fila circumvolvuntur, è quibus denticuli reticulantur; een speldewerksters klots; mede om de knobbelvormigheid. Maer met de Terminatie T agter F, en met een oud-Allam: Dialect - wisseling van FT in CHT, of deze in die, vertoont zig mede het Vlaemsche en onze † Knóft, en † knócht, nodus, nexus; waer van † Knóchten, nu nog verknóchten, I. CL: nodare, nectere; en het Vlaemsche ontknóchten, I. CL: bij ons ontknoopen, I. CL: denodare. Van de Alamannische Dialect-sprong, die B, P, F en V, niet onderscheiden houd, heb ik bij 't vorige Wortel-deel KNYP meerder opening en Proeven gegeven. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.KNUP, in Knuppel, zie daer van bij 't vorige KNUIV, in deze Proeve.
† KNUT, in † Knutte, nodus arboris &c; zie daer van bij † KNIET, in de II. Proeve. | |
KO.KÓCHT, in ons Kócht, gekócht, enz. zie bij 't volgende KóóP, in deze Pr.
KOEL, in Koel, Koel-moedig, en Koelen, zie bij KIEL, in de II. Proeve.
KOEN, fortis, animosus, audax; zie daer van bij 't vorige KEN, in deze Pr.
† KOER, in † Koer, specula; en † Koeren, è speculâ observare; en Koerd, bibulcus; en † Koeren, gemere instar columbae; zie daer van bij 't vorige KIEZ, in deze Proeve.
† KÓLD, in † Kólde, frigus; en † Kóld, frigidus, zie bij † Kiel, in de II. Pr.
KOM, in Kommen, † bekomte, convenientia; bekomst, wélkom, komst en op-komst, zie bij 't volgende KOOM, in deze Proeve; gelijk ook aldaer wegens Kommer, bekommeren, &c.
KON, in Konnen, Kon, Konde, Gekonnen, &c, als mede in † Konne, sexus; en † Konnig, curiosus &c; zie bij 't vorige KEN, in deze Pr.
KOND, in Konde, oor-konde, Kond doen, kondschap, verkondigen, en † Konde, genus; en † Kondsel, condimentum &c; zie daer van bij 't vorige KEN, in deze Proeve.
KONST, in Konst, en Konstig, zie bij 't vorige KEN, in deze Pr.
KOOL, in Kole, Kool, carbo, pruna; en Koolmeesje, parus ater; zie bij † KIEL, in deze Proeve.
KÓÓL, in Kóól, caulis; zie daer van bij † KIEL, in de II. Proeve. | |
De Wortel-deelen.KOOM, en KOM, &c, in ons KOMEN (ook KOMMEN), QUAM of KWAM (in Subj: QUAME of KWAME), GEKOMEN (ook GEKOMMEN), Onregelm: II. No. 2, venire, accedere. M-G, quiman / quam / quumans / II. CL: 3, | |
[pagina 246]
| |
venire, voor deze qu / kan men ook lezen hw / dewijl het M-G, teeken op beiden past; verder M-G, ga-quiman / II. CL: 3, convenire, congregari. F-TH, queman / quiman (en kuman / cuman / coman) / quam / giquoman (en gekunnan /en kuman) II. CL: 5, venire. A-S, cyman (cuman / coman / (en cwiman) / com / gecumen (gecomen of cumen) agter II. CL: 5, venire. H-D, kommen / kam / (in Subj: käme) / gekommen / Onreg: No. 8, venire. Ysl: koma / kom / komenn / in Praes: eg kem / Onreg: No. 5, venire; Land-Fries, kommen / kaem of koam / kommen of komn / venire; Angl: to come / came of come / come / venire. De voornaemste Composita, en daer onder eenige van zeldsame overdragt, zijn, het M-G, ana-quiman / II. CL: 3, advenire, supervenire; fra-quiman / II. CL: 3, consumere; en us-quiman / II. CL: 3, occidere, interficere. F-TH, ar-queman / II. CL: 5, stupescere, mirari, fram-quiman / II. CL: 5, exire; en er-quiman / II. CL: 5, reviviscere. A-S, a-cuman / agter II. CL: 5, tolerare, attingere, pervenire; en be-cuman / agter II. CL: 5, occurrere, ingredi. En bij ons † bekomen, wel-voegen, convenire, congruere; waer toe ons † Komelyk, conveniens, congruens, commodus, aptus, en † bekomte, f: Convenientia, congruentia, successus; en ons bekomst, f: Quantitas ad sanitatem congrua; en ons bekomen, wel of qualijk gelukken, benè vel malè succedere, evenire; en bekomen, verkomen, herstelt raken, in veterem redire statum, revalescere; en bekomen, verkrijgen, assequi, nancisci; herkomen, revenire, & provenire; en † onderkomen, om-komen, perdi, perire; en doen om-komen, perdere; en op-komen, ascendere, exsurgere, prodire, accrescere, & revalescere; en 'er op-komen, op een zaek, rei alicujus se reminisci; 'er op verkomen, successum redintegrare, ons overéén-komen, convenire, concordare, assentiri, assimilari; overkòmen, tolerare, perpeti, vincere, superare; in Praeter: Part: overkomen, vermits OVER hier zwak van klem, en als een Praep: Insepar: komt; dog òver-komen, pervenire, supervenire, advenire, & olim Convenire; in Praeter: Part: over gekomen; wijders ons te binnen komen, reminisci; en toe-komen, advenire, obvenire; en 't Impersonale of Zakelijke toe-komen, toebehooren, pertinere, proprium esse; en veur-komen, Praevenire, praeoccupare, & obvenire, & obtingere, en † volkomen, perficere, consummare, & exequi; waer van 't Praet: Part: volkomen, perfectus, nog gemeen is; en voort-komen, provenire, prodire; en uit-komen, egredi, provenire, prodire in lucem. Alle deze Composita blijven in dezelfde vervoeging als het Simplex, behalven ons verwélkomen, I. CL: adventum felicem alicui gratulari; vermits ontleent van ons wélkom, Angl: Welcome / adventus gratus, Gall: bien venu. Ook word ons Verbum Komen, gelijk een hulpwoord voor een Infinit: rectus gebruikt, zonder eenigen nadruk van beteekenis; als ik quam gaen, voor ik ging, strekkende tot een voorbereiding, onder 't verhalen van eenig voorval; dog als het voor een Infinit: Obliquus gaet, bekleed het de plaets van Gebeuren; als ik quam te gaen, voor het gebeurde dat ik ging: gelijk ook, op zig zelf staende, zonder een ander Verbum, met den zelfden zin van gebeuren, als het quam zeer wél, opportunè accidit; dat komt hem zélden over, id raro contigit illi; zie verder hier van bij onze XIV. Redewiss: § 4, 5, 11, 12, enz.
Tot het Wortel-deel van 't Praes: of den Infin:, niet alleen ons reetsgemelde † Komelik, † bekomte, en bekomst, maer ook ons Komste, f: F-TH, cumfti / en cuomst / F, A-S, cume / adventus; en A-S, be-cyme / superventus; en ons in-komen, n: en in-komste f: Introitus, ingressio, & reditus, proventus annuus; Vectigal, census; & Vectigal introitus causa; en uit-komst, f: Eventus rerum, egressus, exortus, summa rerum; en † over-koming, nu overéén-koming, conventio, pactum, contractus; en over-komst, superventus, adventus; en ons op-komst, f: Exortus, & redintegratio in statum optatum; en F-TH, cumftig / venturus; en A-S, cuma / hospes; cumena-huse / diversorium; cum-lithe / hospitalis; waer van A-S, cum-lithian / I. CL: hospitari; van Cuma / hospes; en Lithian / fovere. Voorts ons bovengenoemde wélkom, waer van ons | |
[pagina 247]
| |
genoemde verwélkomen, I. CL: adventum alicujus gratulari.
Behalven dezen schijnt tot het Wortel-deel Kom mede betrekkelijk te zijn ons Kommer m: Sollicitudo, angor, moeror, als zinspelende op ons Kommen, voor Gebeuren, dewijl den angstvalligen eigen is te vreezen, of dit of dat haer overkommen of gebeuren mogte: en van dit Kommer, is weder gesproten ons bekommeren, I. CL: solicitudine laborare; en verder transl: † Kommer, m: Res adversae, damnum, retensio, & usura damnosa; waer van † Kommeren, I. CL: molestare, & manus injicere, vulgò arrestare.
Tot het Praeter: Quam (of uit den Subj: Quaem), ons bequaem, conveniens, commodus, congruus; als 't gene wel uitkomt, in diergelijken zin als ons vorige † bekomte, en bekomst; en 't Oud-Vlaemsch misquaem n: Casus adversus, malum: bij Kiliaen vind men ook † be-kaem, conveniens; volgens 't oude Praeter: † Kam of † kaem, voorts A-S, cwoeman I. CL: Placere, convenire.
Tot het Praes: Part: ons toekomende, futurus; en 't Praeter: Part: ons volkomen, perfectus; als tot den vollen en behoorlijken staet gekomen. | |
Het Zakelijke-deel.KOON, in Koning, zie daer van bij KEN, hier voor in deze Proeve. | |
De Wortel-en Zaek-deelen.KÓÓP, en KÓCHT, in ons KOOPEN, KóCHT, GEKóCHT, V. CL: emere; Kimbr: en Ysl: kaupa / emere; in Praet: keipte; zie de Onreg: No. 5, verder ons verkoopen, V. CL: vendere; en om-koopen, V. CL: emere aliquem donis; en onderkoopen, V. CL: intercipere emptionem; op-koopen, co-emere. Dog F-TH, coufan / coufta / gicoufit / I. CL: emere; Alam: chauphen / caufen / coufen / en H-D, kauffen / en keuffen / I. CL: emere; en verkauffen / I. CL: vendere; bij sommige H-Duitsers egter leeft nog op de tong het Praet: kiep / eenigsints gelijk-aerdig aen 't Ysl: keipte. A-S, ceapian / ceapan / en cypan / I. CL: in Praeter: Partic: geceaped / en cyped / emere, mercaturam facere, licitari; Dan: kiope / Angl: cheape / emere; en ook Alam: chaufan / comparare, bij Kero; en M-G, kaupoth / Negotiamini, Luc: XIX, 13.
Tot het Praesens ons Kóóp, m: H-D, kauff / M, Emtio, emtus, mercatus; en A-S, ceap / pretium, merces, pecus, opes; uit deze A-Saxische beteekenissen blijkt nog, hoe der Ouden handel, even gelijk hare rijkdom, in Vee bestond; en A-S, ceapung / Negotium; en ceping, mercimonium; en A-S, ceap-man / ciepemon / en copeman; Alam: caufman / coufman / Dan: kiobman / bij ons Kóópman, m: Mercator; in Plurali Kóóplieden; dog ook Alam: caufo / redemptor; verder ons Kóópmanschap, f: Mercatura, res venales; waer van ons Kóópmanschappen, I. CL: mercaturam exercere; nog mede ons Kóópvaerdy, f: Mercatura per mare; en 't oude † Kóópslagen, mercari; gelijk ook ons Kooper, m: Emtor; dat, met zijn harde lange óó, van ons Koper, n: Cuprum, met de zagte lange O, wel onderscheiden te houden is, zo men aen de Gemeenlandsche Dialect, en de Wettelijke Oorspronklijkheid voldoen wil; nog ook onder-kooper, licitator, pretium majus offerens; en † onderkooper, Makelaer, proxeneta. Wijders van dit Wortel-deel Kóóp zijn ook alle de bovengemelden van de I. CL: met au of ou of ea; en tot het Praet: met i of ie of y zijn betreklijk het A-S, cypan / I. CL: als mede 't A-S, ceping / ciepemon / Ic. Maer dewijl 'er ook is in 't M-G, kaupatjan I. CL: Angl: to cuffe / colaphos ingerere, en Dan: kiep / fustis, gelijk ook bij ons † Kóóp-slagen, mercari; zo schijnt het, of de eerste zin wel slaen mogt geweest zijn; en verder uit het onderling handklappen, bij Kooplieden gewoon, de zin van Koopen mogte gesproten zijn. | |
[pagina 248]
| |
De Zaek-of Wortel-deelen.KOOR, in † Kore, electio, tentatio; † Koren, eligere, gustare, & olim tentare; en bekoren, tentare, & tentatione deducere; zie bij 't vorige KIEZ, in deze Proeve.
KOORD, in Koord, bibulcus; zie daer van bij KIEZ, in deze Pr.
KOOS of KOOZ, in Koos, gekozen, en Koze, electio, &c; enz. zie bij 't vorige KIEZ, in deze Proeve.
KÓÓS of KÓÓZ, in † Kooze, pellex; Koozen, liefkoozen, en in † Koozer, blandiloquus; zie bij 't vorige KIEZ, in deze Proeve.
KOOT, in † Kote, cavum, latibulum; en Kote, talus; zie daer van iets bij HEEL, in deze Proeve.
KOR, in Korren, zie deswegen iets bij KIEZ, in deze Pr., en in Korreye, exta animalium &c; zie daer van bij KRAEY, in de II. Proeve.
KORF of KORV, in Korf, gekorven, en in † Korve, gekorve, infectum; † Korven, incidere; en Korf-zeissen, falx avenaria; zie bij KERV, in deze Proeve.
† KORN, in † Korne, cadaver; zie daer van bij † KRENG, in de II. Proeve.
KOST, in Kost het Imperf:, en gekost het Praet: Part: van Kennen, en Konnen, zie bij KEN, in deze I. Pr.
KÓST, in Kóste, onkósten, sumptus; Kóstelyk, Kóstbaer, pretiosus; Kósten, constare; bekósten, en bekóstigen, zie bij 't vorige KEN; en in Kóst, cibus; † Kóstbaer, purus, probus; en † Kósten, tentare; zie bij 't vorige KIEZ, in deze Pr. KÓUD, in Kóud, Kóude, frigus; & olim febris; Kóud-wee, febris; en verkóuden, zie bij KIEL, in de II. Proeve. | |
KR.De Zaek-of Wortel-deelen. KRAB, in Krab, Krabben, &c, bij RYV, in deze Proeve.
KRAEY, in Kraey, galli cantus; & Cornix; en Krayen, cucurrire; & Cornicari; zie daer van bij KRAEY, in de II. Proeve.
† KRAF, zie bij † KRÉV, in de II. Proeve.
KRAM, in Kramme, Kram, uncus, harpago, enz., zie bij 't volgende KRIMP, in deze Proeve.
KRAMP, in Krampe, hamus, fibula; en Kramp, spasmus; zie bij KRIMP, in deze Proeve.
KRANK, in Krank, Krankte, Krankzinnig, en Kranken, debilitare, zie daer van bij KRENG, in de II. Proeve.
† KRAP, in † Krappen, scalpere; en Krap, carptus, racemus; & Rubia; zie daer van bij RYV, in deze Pr.
KRAS, in Krassen, zie daer van bij † KRIT, in de II. Proeve: dog voornaemlijk bij RYT, in deze Pr.
KRATS, in Kratsen, zie bij † KRIT, in de II. Proeve, en bij RYT, in deze I. Proeve.
KRAUW, in Krauwen, &c, bij RAUW, in de II. Proeve.
KREEFT, cancer, enz.; bij RYV, in deze Proeve.
KREEG, in Kreeg, gekregen, en in | |
[pagina 249]
| |
Kregel, zie bij 't volgende KRYG, in deze Proeve.
KRÉÉS of KREIS, in Kreeser, Kreiser, seditiosus homo; zie daer van bij 't volgende KRYT, in deze Pr.
KREET, in Kreet, gekreten; en Kreet, vociferatio, exasperatio; en † Kreten, provocare, & exasperare; zie bij 't volgende KRYT, in deze Pr.
KRÉÉT of KREIT, in Kréét, Kreit, clamor; en Kreeten, Kreiten, irritare, exasperare, & provocare; en † Kreitser, seditiosus homo; zie bij KRYT, in deze Pr.
† KREEV, in Krevelen, prurire; en † Krevisse, cancer; bij RYV, in deze Proeve.
KREIS en KREIT, zie KRÉÉS en KREET.
† KRÉF, zie bij † KRÈV, in de II. Proeve, en † Kréfte, cancer; bij RYV, in deze Proeve.
KRÉNG, morticinium; zie bij † KRÉNG, in de II. Proeve.
KRÉNK, in † Krénkte, morbus periculosus; en Krénken, debilitare; zie bij KRENG, in de II. Proeve.
KRÉTS, in Krétse, Krétsen, en Krétser, zie bij †KRIT, in de II. Proeve: dog voornaemlijk bij RYT, in deze Proeve.
KREUK, in Kreuk, Kreuken, &c, zie daer van bij KRUIP, in deze Pr.
KREUP, in Kreupel, claudus, debilis, & incurvus, zie bij KRUIP, in deze Proeve.
† KRÉV, zie in de II. Proeve.
KRIB, in † Krib-més, rasor; Kribbig, litigiosus; en † Kribben, radere; zie bij RYV, in deze Proeve.
KRIEG, in Kriegel, zie bij 't volgende KRYG, in deze Pr.
KRIEK, in 't Vlaemsche Krieke, lituus; zie daer van bij KRUIP, in deze Proeve.
KRIEL, in Krielen, zie deswegen iet bij KRUIM, in de II. Pr.
KRIEM, in Kriemeltje, mica, &c; Kriemen, querulum esse; en Kriemelen, multitudine abundare; zie bij KRUIM, in de II. Proeve.
KRIEP, in † Kriepen, II. CL: 3, repere; en Kriepe, Kriep-hénneken, pumilio; zie bij 't volgende KRUIP, in deze Proeve.
KRIEST, in de II. Proeve.
KRIEV of KRIEW, in Krievelen, Kriewelen, enz., zie bij RYV, in deze Pr.
KRIEZ, in Kriezeltje, zie bij 't volgende RYT, in deze Proeve, en bij KRIT, in de II. Proeve.
KRY, in 't Vlaemsche Krye, clamor; zie bij 't volgende KRYT, in deze Pr. | |
De Wortel-en Zaek-deelen.KRYG en KREEG, in ons KRYGEN, KREEG, GEKREGEN, II. CL: 1, accipere, acquirere, conquirere, assequi, comparare: L-Fr: kryen / in Praet: krigge / en kryg in Praeter: Partic: krigge / acquirere. Dog 't H-D, kriegen / I. CL: acquirere, is uit een Wortel-deel van 't Praes: ontleent, mits met een Dialect-verloop in te.
Tot ons Praes: behoort ons KRYG, m: H-D, krieg / M, militia, bellum; als hangende van Rooven en Grijpen aen een; | |
[pagina 250]
| |
en † Krygs-besték n: Stratagema, en † Krygs-haspel m: Martis pullus, vir bello strenuus, miles triarius, homo ad bella propensus; Krygs-tógt, m: Expeditio, &c; en hier van weder ons Krygen, I. CL: H-D, kriegen / I. CL: bello concertare. Verder ons Adject: & Subst: Krygel, en uit het Praet: Kregel, of, in een H-D, Dialect-verloop, ook Kriegel (Subst: Zelus; & Adject: Pertinax, facile instigatus, & Zelotypia motus) als bij die genen, die gelijkelijk op een zelfde ding uit zijn; en ons Kril, facilè instigatus, & Zelotypia motus, schijnt mij bij inkortinge voor Kriegel te komen, enz. | |
Het Zaek-of Wortel-deel.KRYS, in Krysch, gekrysch, en † Kryschen, exclamare; en Krysselen, frendere; zie daer van bij 't volgende KRYT, in deze Pr., en van 't laetsteook bij † KRIEST, in de II. Pr. | |
Het Wortel-deel.KRYT, &c, in KRYTEN, KREET (oul: ook in Sing: † KRééT en † KREIT) GEKRETEN, II CL: 1, gemere, plorare, lamentari, flere, & clamare, unde vulgò Cridare, Ital: Gridare, Hisp: Critar, Angl: Crie: iet slégt uit-kryten, II. CL: 1, rem ut improbam valdè declamare depingere; en Zyne oogen uit-kryten, I. CL: nimio fletu se excaecare. M-G, greitan / gaigrot / greitans / IV. CL: 1, plorare; zijnde van die M-G, Classis, welke van al de anderen van Duitschen Stamme afwijkt; maer, als men de S tot een voorvoegsel neemt, volgens onze aenmerking in onze Grondsl: II. Verhand: § XXIX, zo zou dit onze beantwoord worden met het H-D, schreyen (of schreihen) / schriehe / geschriehen / II. CL: 1, plorare, clamare, vociferare. Ons Ryten, II. CL: 1, heeft ook groote gemeenschap met dezen Stamboom, en zal mooglijk slegts in de voorwerpinge van K verschillen.
Tot het Wortel-deel van 't Praesens behoort ons Kryter, m: Ejulator; en kryter, stéén-kryter, m: Tinnunculus, accipitris genus, om 't krijtige geroep: en het Vlaemsche † krye, clamor; en † krytsch, Euph: krysch, gekrysch, clamor; waer van † kryschen, I. CL: exclamare; en mooglijk ook krysselen, I. CL: frendere, infrendere dentibus, als den krijtenden niet ongemeen; gelijk ook H-D, krischelen / I. CL: stridere, & ejulari; Graec: κριζειν, stridere; en H-D, kritzen / kritzelen / I. CL: stridere, frendere. Dog ons Kryt, n: Creta, schijnt een Latijnsch bastaerdkind te zijn.
Met het Zakelijke deel van het oude Praet: komt overeen ons Kréét, kreit, m: Clamor, provocatio; Alam: en F-TH, chry /H-D, kreiden / clamor militaris; waer van ons Kreeten, † kreiten, I. CL: en Flandr: graten en greten I. CL: provocare, exasperare, irritare; Kimbr: Grata / en Ysl: graata / en A-S, graeten / I. CL: stere, plorare; en Ysl: graet / ploro; en graatur / Tristitia; en ons † Kreitser, † kreiser, †kreeser, m: Seditiosus homo. Dog tot het Zakelijke Deel van het hedendaegsche Praet:, ons Kreet, m: krete f: Vociferatio, exasperatio; M-G, grets / fletus; waer van ons † Kreten, I. CL: provocare, irritare, & exasperare; gelijk ook Kimbr: kretta / hiscere ore, als zinspelende op 't sperren van den mond bij 't krijten en schreeuwen der kinderen. Wijders schijnt het, of 'er met uitlatinge van de T, even als bij 't bovengemelde Vlaemsche Krye, clamor, en 't H-D, schreihen / en, mede bij Ons, met eene voorwerpinge van S, of verwisseling van K in SCH, uit het oude Praeter: gekomen ware ons † Schrey, m: geschrey, n: H-D, geschrey / N, clamor, fletus; waer van ons Schreyen, Euph: schreyden, I. CL: clamare, flere; en met éé, en den uitgang UW, ons Schrééuw, m: geschrééuw, n: Clamor; waer van schrééuwen, I. CL: vociferare; maer van deze Takken zie verder bij ons Schryd, in de II. Proeve. Dog wederom zonder S, in 't H-D, gekreusche / clamor, ululatus; en kreuschen / I. CL: clamare, vociferari. | |
[pagina 251]
| |
De Zaek-of Wortel-deelen.KRIK, in 't Vlaemsche Krikke, lituus; zie daer van bij KRUIP, in deze Pr.
KRIL, zelotypia motus; zie daer van bij KRYG, in deze Proeve.
KRIM, in † Krimmende vogel, zie bij 't volgende KRIMP, in deze Pr. | |
Het Wortel-deel.KRIMP, &c, in ons KRIMPEN (Flandr: KREMPEN), KROMP (oul: ook KRAMP), GEKROMPEN, II. CL: 5, contrahi, diminuere, coarctare, rugare; extenuare, decrescere; A-S, hrimpan en rimpan / hramp en ramp / gehrumpen en gerumpen / II. CL: 2, rugare; alle rimpeling is een inkrimping. Dat ook oulinks in steê van MP, Euphon: bij ons gebruikt is MM, blijkt uit ons † Krimmende vogel, accipiter, om zijne kromme roofklaeuwen; gelijk ook die zelfde rede past op het A-S, hremm / hremn / en remn / corvus; en ook uit het Praet: het A-S, hraemm / corvus; gelijk mede op 't A-S, hramma / cancer, om zijne kram-scharen; en op 't Ysl: hremma / I. CL: unguibus rapere.
Tot ons Praesens ons † Krimpe, nu nog uit het oude Praet: krampe, kramp, f: Spasmus, als eene inkrimping der Zenuwen zijnde; en ons Krimp, f: Locus decrescens, inter parietes ad usum aquarii & lavatrinae saepissimè destinatus; en Krimping of grimming in de buik, dolor colicus; en Krimpsel, n: Coarctura; & Colicus dolor; en Krimp-neuzen, I. CL: contrahere nares, naso suspendere adunco; en 't H-D, krimpen / I. CL: coarctare, contrahere; en H-D, krimmen / I. CL: torquere, mordere. En, zonder K voor-op, ons † Rimpe, nu rimpel, f: en met SCH, ons Schrimpel, f: Ruga; waer van ons Rimpelen, Schrimpelen, verschrimpelen, I. CL: rugare; en † Gerimpel, Grimpel, grémpel, n: H-D, grümpel / scruta, als allerhande oude en verschrimpelde vodden; en 't verkoopen van zulk goed heet Grimpelen I. CL: cauponari. En, om 't zamentrekken van de rimpels in 't Voorhoofd, bij de bedroefden of schreijenden, en bij de vergramden, mede ons Grimmen, I. CL: ducere vultus, contrahere rugas; & Ringere & ringi; Fris: Gremen I. CL: dolere, tristari, moerere; waer van ons basterdstaertige Grimagie, grammatse, grimmatsen, depravatio Oris, unde Gall: grimace; verder ons † Grim, nu gram, Angl: grimme / A-S, grimm / gram / grom / asper, torvus, acer, iratus, saevus; en waer van ons † Grimmen, vergrimmen, vergrammen, I. CL: irritari, irasci, furere; & tr: Frendere, infrendere, hirrire; A-S, graemian / gramian / I. CL: irritare; en grimman / grimsian / grymman / saevire, exasperare; en grymetan / grimetan / rugire; en ons † Gram-gat, collobium muliebre, om de rimpelfronsels; gelijk ook om 't rimpeltrekken, als bij 't Grenikken, het Vlaemsche Gremeelen, I. CL: subridere, renidere, bij Ons Grim-lacchen.
Uit het Praeter: met A, ons Krampe, kramp, f: nu meest Kramme, kram, f: H-D, krampe / krempe / F, hamus, fibula, uncus, harpago, oculus ferreus cui suspenditur vel affigitur aliquid; unde Gall: Crampon; als door kromte vasthakende; waer toe ook 't M-G, hramjan / us-hramjan / I. CL: suspendere, crucifigere, Graec: κρεμᾶν: en verder ons reetsgemelde Kramp, f: H-D, krampff / M, Angl: krampe / spasmus, unde Gall: crampe, goute crampe, Lat: Arthritis; en 't Vlaemsche Krampaerd, m: Homo ignavus, imbellis, timidus; als wiens lust en moed, zo men zeid, terstond in de schoenen krimpt: gelijk ook het Geld: Kramsvogel, en Krammet-vogel, m: Turdus, alzoo de lijsters in kram-strikken gevangen worden; en dewijle de Jenever-bezien ook daer toe gebruikt worden, zo heeft mede die Boom den naem van Krammet-bóóm, m: Juniperus. En, zonder K, ons Ramp, m: Rampspoed, m: Malum, infortunium, miseria; waer van het oude Vlaemsche † Rampen, I. CL: dira imprecari, convitiari; en ons Ramp-spoedig, en rampzalig, infoelix, | |
[pagina 252]
| |
infaustus, impedimentis abundans; gelijk ook A-S, hremman / en scremman / I. CL: impedire, ponere offendiculum; en remming / obstaculum. Wijders, met een Walschen Staert ons Ontrampeneert zyn, infortunio dilaceratum esse. Dog in 't H-D, ramp / M. congeries; als bij den hoop; dus H-D, auf den Rampe verkauffen / acervatim vendere, pretio insemel non per singulas res constituto; 't zij op den bijeengeschraepten hoop ziende, of op dien zin, als bij ons Voetstoots, vermits geene naklagte van ramp onderworpen. En, met sch / het H-D / schramme / F, rima, crena; zo klein naemelijk als de kreuken der schrimpelingen; en daer toe 't H-D, schramme / F, bij ons mede met SCH, Schram, f: Vibex, rimula cicatrix, friatura, zijnde een fijn-strepige haek-wonde; waer van ons Schrammen, I, CL: H-D, schrammen / I. CL: Leviter vulnerare, rimula, cicatrice &c; en Ysl: hremme I. CL: unguibus rapio; en Angl: Bor: to Ream / manum ad aliquid capiendum exporrigere. Maer. het bovengenoemde A-S, remming / obstaculum; en gehremman / scremman / impedire, kan ons ook oplossing geven van 't H-D, ramme / rammel / truncus, fistuca, trabs, caudex, contus, bij Ons Rammeye, f: Vectis; als waer mede den weg gesloten, en afgeweert word; waer van 't H-D, rammen / rammeln / I. CL: bij ons † Rammeyen, I. CL: truncis, trabibus, vectibus, sive caudicibus obstruere viam vel januam &c. Maer, zulke Boom-tronken gebruikte men ook voormaels tot het Muer-breken, waer toe ons Ram, rammeye, vectis, aries, waer van ons Op-rammen, rammeyen, I. CL: arietare: gelijk ook de zin van kromte past op ons Ram, m: Aries, om de kromte der horens; waer van weder ons Rammen, I. CL: salire, inire more Arietum; en daer van overdragtelijk Rammel, gerammel, n: Crepitus, tumultuositas, petulantia; en wederom hier van ons Rammelen, † rémmelen, en † rimmelen, I. CL: crepitare, tumultuare, lascivire, vim masculam exercere, en daer van Rammelaer, rémmeler, lascivus, tumultuosus, & cuniculus mas, initor lascivus; gelijk ook verder op de kragt schijnt te zien het Ysl: Ramur / Robustus; en wederom, om de gelijkheid der Rams-hoornen, ons Aggeram m: Scarabeus cornutus. Van eenige takken met G voor op, als Gram, Grammen en Gram-gat hebben we hier voor al bij de takken van 't Praesens gesproken.
Tot het Praet: met O of U het A-S, crump / crumb / crompeht / en crymbig / en bij Ons zonder P, Krom, H-D, krumm / curvus, obuncus, tortuosus; waer van ons Krommen, I. CL: H-D, krümmen / I. CL: curvare; en ons Kromte, f: H-D, krümme / F, curvatura: en 't Bruss: Krom-bróód, n: Libum lunatum; en Krom-oord, ensis falcatus, harpe. En, zonder K voor-aen, ons † Rompe, f: Ruga, & tr: propter rugacitatem, Cortex; en † Rompe, nux myristicavilior, cassa, inanis, als welke verkrompen of ingedroogt is; en ons Romp, m: H-D, romp / rump / en rumpf / M, truncum corpus, als zijnde afgeknot: verder ons † Rompel, en met SCH, ons † Schrompe, f: Schrompel, f: H-D, schrumpel / F, ruga; waer van ons Schrompelen, verschrompelen, I. CL: H-D, schrumpeln / I. CL: rugis crispare, corrugare, en Schrompelig, rugosus, vietus.
Tot het Praet: Part: ons Adj: Gekrompen, A-S, gehrumpen / gerumpen / contractus, rugosus; Bekrompen, arctus, angustus, tenuis, miser; en Verschrompen, rugosus, vietus, rugis crispatus. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.† KRING, zie bij KRENG, in de II. Pr.: dog Kring, circulus, &c, enz., bij REN, in deze Pr.
KRINK, in Krinkelen, rugare; bij REN, in deze Pr.
KRIP, in Krippeltje, offula; zie daer van bij RYV, in deze Pr.
KRIT, in Kritse en Kritsel, festuca, palea, minutissima mica; en † Kritsen, purgare, & scabere metalla filis cupreis; zie daer van bij † KRIT, in | |
[pagina 253]
| |
de II. Pr.; en voornaemlijk bij RYT, in deze Proeve.
KRÓD, in Kródde, bufo; zie daer van bij KRUY, in deze Pr.
KROM, in Krom, en Krommen, &c, zie bij 't vorige KRIMP, in deze Pr.
KROMP, in Kromp, gekrompen, en bekrompen, zie bij 't vorige KRIMP, in deze Proeve.
KRON, in Kronte, Euphon: Karonje, zie bij KRENG, in de II. Proeve.
KRONK, bij RÉN, in deze Pr.
KROO en KROOD, in Krodewagen, &c, zie bij KRUY, in deze Pr.
KROOY, in Krooy, gekroven, zie bij KRUY, in deze Proeve.
KROOK, in Kroke, en Kroken, zie daer van bij KRUIP, in deze Pr.
KROOP, in Kroop, gekropen, en † Kropel, claudus; zie bij 't volgende KRUIP, in deze Proeve.
† KROOST, zie bij † KRIEST, in de II. Proeve.
KRÓP, in Króp, ingluvies, & lactucae capitatae globus; en Króppen, in-króppen, zie daer van bij 't volgende KRUIP, in deze Proeve.
† KROSP, in † Krospen, concrepitare; en † Krospel-béén, cartilago; zie daer van bij † KRIEST, in de II. Proeve.
KRÓT, in Krótte, lutum vestibus adhaerens; Krótten, detergere lutum vestibus adhaerens; en Krótter, scopula lutoria; zie daer van bij KRIT, in de II. Proeve.
KRÓUW, in Króuwen, bij RAUW, in de II. Proeve. | |
Het Wortel-deel.KRUY &c, in ons KRUYEN, KROO (of KROOY), GEKROYEN, II. CL: 2, trudere, protrudere, pellere, propellere: men gebruikt ook wel de D, agter 't Wortel-deel, als Kruiden, Krood, gekroden, II. CL: 2. Bij die van Zuid-holland, en die van Waterland is dit Verbum, als ongelijkvloeijend, zeer gemeen, dog bij ons in Amstelland hoort men 't zelden anders dan Gelijkvloeijend of als I. CL.
Takken uit het Praesens en Praet: zijn ons Kruy-wagen, en bij anderen ook Krode-wagen, vehiculum trusatile: en mooglijk ook † Kródde, f: H-D, krote / F, Rubeta, bufo, als ziende op den hortigen voortgang der padden. En indien ons Kruid n: Herba, dat van gedaentenswegen hier wel past, uit dezen Stam ontleent is, zo zou ik vermoeden, dat de eerste primitive zin van ons Stamwoord, waer van ik onder de oude nogte hedendaegsche Verwanten geene makkers weet om 'er ligt uit te ontleenen, van nog eene andere beteekenis zal geweest zijn, vermits het voort-stuwen, schoon'er bij 't groeijen der kruiden wel een voortdrang van sappen geschied, den aerd van die onzigtbare vordering door zulk een benaming gantsch niet fraei zoude uitbeelden. Dog zie ook van ons Kruid, bij KRIT, in de II. Proeve. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.KRUID, herba, olus, & aromata; zie daer van bij † KRIT, in deze II. Pr., en bij KRUY, in deze Proeve.
KRUIM, in Kruime, Kruim, Kruimen, en Kruimelen, &c., zie bij KRUIM, in de II. Pr. | |
Het Wortel-deel.KRUIP, &c, in ons KRUIPEN (oul: ook † KRIEPEN), KROOP, GEKROPEN, II. CL: 2 en 3, repere, serpere; en | |
[pagina 254]
| |
Onderkruipen II. CL: 2, subrepere, praevertere, & anticipare; ontkruipen II. CL: 2, erepere; en voort-kruipen, II. CL: 2, prorepere. A-S, creopan (crypan) / creap / cropen of crupen / II. CL: 1, repere; Angl: creape / creepe / repere. H-D, kriechen / kroch / gekrochen II. CL: 2, repere. Ysl: kriupa / kraup / kropenn II. CL: 2, curvus incedere. Alhier verloopt de H-D, Dialect van p / in ch / dat zeldsaem en vreemd is: of indien dit geen verloop is, zo moeten het van ouds twee bijzondere stammen geweest zijn, met den zelfden zin.
Tot ons Praes: ons Kruip-hól, n: A-S, crypele / latibulum, spelunca, latebra, antrum; en Kruip- en kriep-hénneken, en † kriepe, pumilio, gallina pumila, circaterram quasi repens.
Tot het Praeter:, dog met de ingekorte O, ons Króp, m: H-D, kropff / M, Angl: croppe / ingluvies, ruma, struma, scrofula; als welke bij 't inslikken een kruipbeweging maekt: en overdragtelljk ons Króp, m: Indignatio, stomachus, om dat de hoon en het ingezwolgen leed den krop als verstikt; waer toe onze spreek wijze van Den Króp ontlasten, uitstorten, lachrimis sive querelis animum degravare. Wijders ons Króp, van salade, lactucae capitatae globus, om 't digt in een kruipen der bladen; en Ysl: kroppur / M, corpus; en van Króp, ingluvies, & tr: indignatio, komt ons Króppen, I. CL: glutire, deglutire, & saginare; en ons In-króppen, I. CL: inglutire; & tr: malum quid decoquere. Voorts ons † Kropel, nu kreupel, H-D, kruppel / claudus, & debilis, & incurvus; Angl: creple; als moetende zagter voortkruipen; of liever, volgens den Ysl: zin, om 't krom en gebrekkelijk gaen: waer bij ook past tot ondersteuning het H-D, krucke / F, A-S, crycce / crice / bij ons mede Krukke ook Fl: krikke, en krieke, f: Fulcimentum subalare, lituus, scipio, als tot steun van de kromgaenden en zwakken ter been; alwaer de H-D, ck in steê van de H-D, ch bij dit H-D, Wortel-deel komt, en daer in van 't onze gevolgt word, passende de IE of ingekorte I bij 't Vlaemsche op ons oude Praesens of den Infinit: met IE: bij welk woord mede behoort het Vlaemsche Krik-houder m: Rhabdophorus, qui fulcimenti subalaris formam argenteam pedalis magnitudinis, munere suo in publico fungens, gestat. Maer de kromte zelf word nog netter uitgedrukt in ons Kreuke, † Kroke, curvatura, flexura, & plicatura, & ruga; en 't Vlaemsche Kroke f: Cincinnus, coma muliebris, om de kromme haer vlegtingen; waer van Kroken, kreuken, I. CL: Angl: krocke / plicare, curvare, flectere, rugare; & tr: rumpere, frangere; en Kreuken de vriendschap, offendere amicitiam. Uit alle welke voorbeelden ik vermoeden zoude, dat de eerste grondbeteekenis van dezen Stamboom op de kromte gezien hebbe, van gelijken als nog curvus incedere bij 't Ysl: kriupa: dog verder wederom met p / het A-S, crop-leac / serpillum; als mede, zo 't mij toeschijnt, het A-S, cropp / uvae, spica, racemus; en croppiht / racemosus; om 't kruipen der ranken langs de staken op Wijnbergen; of om 't bijeentrossen der druiven, omtrent in gelijken zin als hier boven bij ons Króp van salade.
En, zonder het voorvoegsel K, ons Ruipe, ook uit het Praet: † rupe, roepe, en † rupsene, nu meest rupse f: H-D, raupe / F, eruca, millepeda, om het kruipen; nog ook uit het oude Prat: † roope, f: Eruca; als mede, bij een Letters-omzet, voor Rupse, ons ruspe, en met I, uit het Praes: rispe, f: Eruca, millepeda; voorts Rupse- of ruipe-schyter, papilio; vermits deze de Eijertjes leggen, daer de rupsen van uitkomen; en dewijle de ruipen de groente en ruigte der bladeren afknagen, zo komt mooglijk uit zulk een zinspeling ons † Ruepen, ruipen, en roopen, I. CL: carpere, vellicare, vellere, reffare segetem; gelijk ook M-G, raupjan / I. CL: H-D, raufen / reufen / en rupfen / I. CL: en Alam: Ropphen / vellere, vellicare, depilare; F-TH, ar-rofozan / I. CL: detegere, eructare; en H-D, raupen / I. CL: arbores erucis purgare; als mede bij Ons, met SCH en ST voor de R, ons † Schroopen, I. CL:, dirumpere; en Stroopen, I. CL: stringere, deglubere, & populari; en De mouwen op-stroopen, nudare brachia: gelijk ook, de H-Duitsche F, die hier tegen | |
[pagina 255]
| |
onze P komt, in V, volgens onze Dialect, verandert zijnde, en de SCH voor-op houdende, bij den zin van kruipen past, ons Schroeve, schroef, Cochlea mechanica; als strekkende om door hare slingergroeve met een zagt opkruipende beweging iets sterk aen te persen of zagtjes neêr te laten; en daer van ons Schroeven, I. CL: vertere cochleam, & subigere, subagitare; en transl: Schroeven, I. CL: Sax: Schroeffen / I. CL: fossas ducere metallicas, ziende op het schooren van die kruipgroeven; zie van de SCH, en ST, bij onze Grondsl: II. Verhand: § XXIX, & XXX. Dog wederom zonder S, het A-S, hrope / roop / colum, colon, om den kruip-gang van 't gedarmte; en A-S, rop-wraec / colica; om de kruiping en wringing van 't scherpe vogt of de winden in 't gedarmte. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.† KRUIST, zie bij † KRIEST, in de II. Proeve.
KRUM, in Krummel, Krummelen, friare, enz:, zie bij KRUIM, in de II. Proeve; en Krummelen, murmurare; bij RUIM, in de II. Proeve.
KRUK, in Krukke, lituus, fulcimentum subalare; zie daer van bij KRUIP, hier voor in deze Proeve.
KRUSP, in Kruspel-béén, cartilago; zie daer van bij KRIEST, in de II. Proeve. | |
KU.KUIL, fovea; zie daer van bij KIEL, in de II. Proeve.
KUISCH, in † Kuischbaer, Kuisch, en Kuischen, zie daer van bij 't vorige KIEZ, in deze Proeve.
KUIZ, in Kuizelen, ludere globulis &c; zie daer van bij KIEZ, in deze Proeve.
KUN, in Kunnen, gekunnen, en in Kunne, genus; en † Kunnig, curiosus; zie bij 't vorige KEN, in deze Proeve.
KUND, in Kunde, Kundschap, notitia, scientia; en † Kunde, genus; en † Kunden, † Kundselen, condire; zie daer van bij 't vorige KEN, in deze Proeve.
KUNST, in Kunst en Kunstig, zie bij 't vorige KEN, in deze Proeve.
KURV of KURF, in Kurf, Kurve, gekurven, zie bij 't vorige KERV, in deze Proeve.
KUST, in Kustbaer, purus, integer, probus; en te kust en te keur, quantum vel quomodo velis; zie bij 't vorige KIEZ, in deze Proeve. | |
KW.KW, in Kwyn, en Kween, zie bij QWYN; en in Kwyt en Kweet, bij QUYT, in deze Proeve; en in Kwael, Kwelen en Kwéllen, bij QUEEL, in de II. Pr.; en in Kwelen, bij QUEED, in de II. Pr., en in Kwaed, en Kwétsen, bij QUYD, in de II. Proeve, en in Kwakken en Kwik, bij WEEG en WYK, en in Kwéndel, bij WIND, in deze I. Pr., en in Kwalm, bij WELL, in de II. Proeve.
KWAM, zie bij 't vorige KOOM, in deze Proeve.
1716 12/m |
|