Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake. Tweede deel
(2001)–Lambert ten Kate Hz.– Auteursrechtelijk beschermdVan de Verandering der Wortelvocalen in 't bijzonder.Ga naar margenoot+Onder de Verba van onze II. CL: 1. verwisselt de y (als in lyden, pati) bij 't Praeter: Indicat: & Subj:, en bij 't Praeterit: Partic: in onze zagte lange é of ee. Voormaels had men in Sing: van 't Imperf: Indic: mede de harde éé of ei; waer voor de Land-Frieschen wederom ie, en de Waterlanders aei hadden; en deze harde lange éé verliep bij sommiger Dialect, gelijk ook in 't A-Saxisch, te mets wel in zijne naest verwantte a of ae. Dog bij den Plur: van 't Imperf: Indic:, en bij den Sing: & Plur: van 't Imperf: Subjunct: ging eertijds, even als nu, de zagte lange e in zwang; hoewel in 't M-Gottisch te mets ook ai en i, waer van de eerste de harde éé, en de laetste de zagte ee beantwoord, gevonden word. Van dit gezeide kunnen ons, zo wel de Oudheid, in het toetsen der Gelijkstammige Talen tegen onze Dialect-regel, als onze eigene afgesprotene en nog levende Telgen verzekering geven. Dus zeggen het M-G, Dreiban / het F-TH, Triban / het A-S, Drifan / | |
[pagina 36]
| |
en het Ysl: Dryfa / het zelfde als ons Dryven: dus geven ook in het Imperf: Ind: 't M-G, ik Draib / het F-TH, ich Treib / het A-S, ic Draf / en het Ysl: Eg Dreif / het zelfde te kennen, volgens de streekhoudende Dialect-regel, als ons verouderde ik Drééf of dreif, waer voor nu, Ik dreef. Dus wederom in Plur: het M-G, Weis Dribum / het F-TH, Wir Tribun / het A-S, We Drifun / en het Ysl: Vier Drifum / beantwoorden ten volle Wy dreven: en dus ook in 't Imperf: Subj: het M-G, ik Dribau / het F-TH, ich Tribi / het A-S, ic Drife / en 't Ysl: Eg Drife / volkomentlijk ons Ik dreve. Dus ook verder met allen van dit soort, waer van ten einde onzer Negende Redewissel: als mede in onze Verhandeling van de Regelmaet en Rangschiking van Onze en onzer Met-verwantten VERBA menigte van Voorbeelden zijn bijgebragt. Wijders, ten opzigte van onze eigene afgesprotene Telgen, die de bovengemelde éé en ei, in 't oude Praeter: Imperf: aenwijzen, zal ik slegts eenige weinigen hier ter plaetse aenroeren; dus uit het oude Praeter: van Blyken II. CL: 1.(lucidum esse, patere), is ontleent ons nog levende Adjectivum Bléék, bleik (lucidus, candidus & pallidus), en ons Substant: Bléék, bleik (dealbatorium); waer van wederom gesproten is ons Verbum van de I. CL: Bleeken, bleiken (Pallescere, insolare); even als van 't A-S, Blac (pallidus), het A-S, Blacian / I. CL: (pallescere). Zie verder ons Lééd, leid (Dolor), van Lyden II. CL: 1. (pati), en ons Reis (iter profectio), van Ryzen II. CL: 1. (surgere, assurgere, exoriri), enz: bij onze Bijlage No: 3, de Ie: Regel wegens onze zagte lange e, ter welker plaetse zig ook zeer vele Nomina zullen opdoen, die van 't Praeterit: Subjunct: gesproten zijnde op de zagte lange e accenteren, en daerenboven volledig, even als de Subj: zelf, de korte zagte e, agter aen in den staert voeten; als Dreve (iter, ictus, actus &c.), van Dryven II. CL: 1. (agere, &c.), en Grepe (manipulus) van Grypen II. CL: 1. (prehendere), enz: De a op den A-Saxischen trant, vertoont zig in ons Glad (labilis, lubricus; & tr: Politus) en 't A-S, Glade (Lapsus), van 't Praeterit: van ons Glyden, II. CL: 1, A-S, Glidan / III. CL: 1. in Praeter: Glad (Labi, prolabi); als mede in ons Ladder, leeder en † Leider (Scala), van 't oude Praeter: van † Lyden, II. CL: 1. (ire); enz. De y in ons Praesens verwandelt ook bij Inkrimping in 1, als Drifte, Drift (affectio; appulsus; & Armentum) en Drif-zand, dryfzand (Arena mobilis, &c.) van Dryven II. CL: 1. (agere; supernatare; & pastoratum agere, &c.): wijders Gebit (fraenum; & potentia mordendi, &c.) van Byten II. CL: 1. (mordere): als mede Blik (splendor, lux micans, &c.), van Blyken II. CL: 1. (splendere); gelijk wederom van dit Blik, komt Bliksem (fulgur, fulmen), waer van ons Bliksemen, I. CL: (fulgurare). Of, zo men verkiest, dat deze 1, in steê van de e bij den Subjunct: gekomen zij, gelijk bij ander soort van Verba dikwijls geschied is, zulks zal wel verandering van Tak, maer niet van Stam veronderstellen.
Ga naar margenoot+'t Gene ik hier zo even te voren van de Verwisseling onzer y, in ee, dog ook oulinks in éé, gezeit heb, is in gelijke betrekking over te dragen op onze Verba van de II. CL: 2. en 3, die hunne ui of ie, op welken zij in | |
[pagina 37]
| |
Infinit: accenteren, bij 't Imperf: Indic: & Subj: en bij 't Praeter: Partic: nu in de zagte lange oo of o, dog ook eertijds bij den Sing: van 't Imperf: Indic: in de harde lange óó, verwisselen. Dus bij ons, Bieden II. CL: 3. (jubere, offerre) in Imperf: Indic: Bood (oul: in Sing: Bóód) en in Imperf: Subj: Bode; waer voor in 't M-G, Biudan/ Baud (in Subj: Budau) II. CL: 4, in 't F-TH, Biudan/ Boud & Buod (in Subj: Budi) II. CL: 2, in 't A-S, Beodan/ Bead (in Subj: Bude) II. CL: 1, in 't Ysl: Bioda/ Baud, II. CL: 2, en in 't H-D, Bieten/ Bot of Boht (in Subj: Böte) II. CL: 2. Uit onzen Subj: komt ons Bode (nuncius, famulus), A-S, Boda (Nuncius), & Bode (Nuncium), Ysl: Bød (nuncius) als een Aenbrenger van Bevel of Aenbiedinge, &c. gelijk ook van dit Verbum ons Bód (oblatio pretii), en ons † Bód, gebód (Mandatum), A-S, Bod/ bebod & gebod: en van 't A-S, Boda (nuncius) of Bode (Nuncium) komt het A-S, Bodian/ Bodigan I. CL: (praedicare). Dus ook bij ons Druipen II. CL: 2. (Stillare), in Imperf: Indic: Droop (oul: in Sing: Dróóp), en in Imperf: Subj: Drope; waer voor in 't A-S, Dreopan/ Driopan/ Dreap (in Subj: Drupe) II. CL: 1. in 't F-TH, Driuphan/ Drouph & Druoph (in Subj: Druphi) II. CL: 2. in 't H-D, Trieffen/ Troff (in Subj: Tröffe) II. CL: 2. en in Ysl: Driupa/ Draup / II. CL: 2. Uit ons verouderde Praeterit: komt het versletene Dróóp (Stilla), dat bij Kiliaen nog te vinden is, waer van ons Droopen, I. CL: (instillare, aspergere pingui liquore). Dog van ons tegenwoordige Imperf: ontspruit ons Dróp, drúp (Stilla), A-S, Dropa/ Drype (Gutta). Zoo mede bij ons Ruiken en Rieken (Olfacere, Rerum vapore & exbalationibus affici), A-S, Reocan/ Rucan / II. CL: 1. (exhalare, suffire), H-D, Riechen / II. CL: 2.(olere), & Ysl: Riuka/ rauk/ rokenn / II. CL: 2. (defumare): Uit ons tegenwoordige Imperf: komt ons Subj: Rook, reuk (odor), en van het verouderde komt ons Róók (Fumus, Vapor), en daer van wederom ons Rooken, I. CL. (fumare). Wijders van ons verouderde Tuigen, tiegen (trahere, ducere; Vergere &c.), M-G, Tiuhan / II. CL: 4. F-TH, Tiuhan/ Ziugan/ Ziohan / II. CL: 2, A-S, Teogan/ Teon / II. CL: 1. & H-D, Ziehen / II. CL: 2, is nog in Imperf: Indic: in gebruik ons Toog, in Imperf: Subj: Toge: gelijk ook in Praet: Part: Getogen. In 't Praeter: Imperf: Ind: is de oorspronk te vinden van ons Her-toog, contr: Hertóg (Dux), A-S, Toga (Dux, ductor), en in 't Imperf: Subj: ons Toge, teuge (haustus), en met agteraenwerping van den uitgang -te, ons tógte, tógt (tractus, tractio, iter, profectio, & tr: Incile, aquaeductus), en Leef-tógt (usus-fructus), waer van ons Leef-tógten, I. CL: (usufructuarium facere), als mede ons tugte, tugt (disciplina, ductus morum), waer van ons Tugtig (modestus), en Tugtigen, I. CL: (domare). Voorts met agteraenwerping van den Uitgang el hebben wij ook ons † Togel, teugel (Fraenum, retinaculum), waer van wederom ons Teugelen, I. CL: (fraenare); dog uit het Verouderde Imperf: komt ons Tóóg, betóóg, vertóóg (ductus, demonstratio), en daer van ons Verbum I. CL: Toogen, betoogen, vertoogen (os- | |
[pagina 38]
| |
tendere, demonstrare), enz:, Uit het Praesens komt ons Tuig, H-D, Zeug / Sax: Tugh (Materia, cum qua trahitur, vel quae ducitur), en Tuige, getuige (Testis, discursus rerum narrator), en daer van ons Tuigen, getuigen, I. CL: (Testari). Voorts van ons Zuigen (sugere), F-TH, Siugan / II. CL: 2. A-S, Sugan / II. CL: 1. Ysl: Siuga/ Saug/ Sogenn / II. CL: 2. (Sorbere) komt uit het Imperf: Subj: Zoge, zeuge, Contr: Zóg (sus, porca), als bij uitstek alles uit Modder en drek opzuigende en opslobberende, of ook om 't veel zuigen der Jongen: dog van het oude Imperf: Indic: ons reets in onbruik zijnde Zóóg nu contr: Zóg (succus lacteus), en daer uit ons nog in wezen zijnde Zoogen, I. CL: (lactare), enz: meer anderen; zie verder in onze Bijlage No. 3. de Ie. Regel van onze zagte lange o. Ik heb hier meer als een Voorbeeld aengehaelt, om aen te toonen, dat bij deze Classis de ui & ie verwisselen in óó, oo, ó, o, u, & eu. En ten opzigte van de ui, & ie, in Infinit:, valt ook aen te merken, dat, gelijk beider Wortelverandering even eens gaet, alzo mede een en ander, bij 't M-Gottisch en Frankduitsch met JU / bij 't A-S, met EO of JO of Y / bij 't H-D met JE / en bij 't Ysl: met JO of JOO / of JU / nu dus dan zoo beantwoord word; waer uit genoeg te gissen is, dat dit verschil tusschen ui & ie bij ons slegts uit een tweederleije Dialect, en niet uit een tweederhande bron gesproten is; gelijk ook nog heden zo wel ui als ie bij eenige woorden onverschillig gebruikt worden, als Ruiken & Rieken enz: waer van de Oudheid ons nog meer anderen van gelijke natuer vertoont: om welke redenen wij derhalven de Verwisseling van 't eene voor 't andere, zo de zin en verdere gedaente der Woorden zulks aen de hand geven, voor geen ongeregelden pas in de Afleiding hebben te houden.
Ga naar margenoot+De Wortelvocael onzer Werkwoorden van de II. CL: 4. welke in 't Praes: & in Infin: is e, gaet over in Imperf: tot de zagte lange o, of ook wel oe (en oul: ook ae of a) als mede in Praet: partic: in o. Dus ons Wegen, woog en woeg, gewogen (trutinare, olim Movere & moveri), in 't M-G, Wigan/ gawigan/ Wag/ gawag/ Wigans/ gawigans / III. CL: 3. (Concutere, confligere, &c:), in 't F-TH, Wegan/ wecan/ Wag & wac/ Gewogen (ponderare) II. CL: 5. in 't A-S, Wegan/ Waeg/ Wegen of gewegen / III. CL: 3, (vehere, trahere, trutinare), in 't Ysl: Vega/ Vo / III. CL: 2. (trutinare), en in 't H-D, Wegen (en ook, volgens Bödiker, Wiegen)/ Wog (of Wug)/ gewogen / II. CL: 3. (Librare). Bij deze Verwantten vind men bevestiging van 't oude Praet: Imperf: in a: waer van nog bij ons leeft het Substant: Wag, gewag (Mentio, Motio), en Wage, waeg (Libra publica), A-S, Waega & Wage (trutina), & Waege / (pondus, massa), & Waeg (pensum & fluctus & iter), en daer van wederom ons Wagen, gewagen, I. CL: (Movere, & Mentionem facere), en bij overdragt ons Wagen, I. CL: (fortunam tentare, spem boni timoremque mali fortunae bilanci committere) waer toe ook Waeghals (homo audax), gelijk ook van dit ons Wag, wage, gemaekt zijnde | |
[pagina 39]
| |
het Substant: Waggel (res motitans, & tr: homo vacillans) ons Frequentativum Waggelen, I. CL: A-S, Wagian / I. CL: (Motitare, Vacillare) daer in zijn oorspronk vind. Het Praesens van dit ons Verbum Wegen, bewegen, II. CL: (Movere, & Moveri) heeft ook meer als eene Telg uitgelevert. Hier toe ons verouderde † Wege (Ratio, motus; & Via); in de Verbogene Casus gebruikt men nu nog dit Wege, dog in Nominat: Wég, ook A-S, Weg & Wig (Via): dus zeit men Zynes weegs (illuc, quò eundum est ipsi), en In de weeg, of ook In de wég (quod obstaculo est), Allerwege (passim), dér wege (eo modo), van wege (ob, propter), Zynentwegen of van zynentwege (ejus causa); en voor den Plur: van Wég (Via), neemt men ook alsints Wegen, niet Wéggen. Wijders van † Wege, † Bewege (Motio), komt mede ons Verbum I. CL: Be-wegen, beweegde, beweegt (Movere), gelijk ook F-TH, Wegan / I. CL: (agitare, movere), en A-S, awegan / I. CL: (auferre); als mede behoort tot ons Praes: ons Weeg-schale, A-S, Weg-Scala (Lanx), en A-S, Wecg & Wege (Statera). Dat men voormaels bij dit Verbum Wegen in steê van e, ook i en ie heeft gebruikt gehad, geven niet alleenlijk het bovengemelde M-G, Wigan/ gawigan / en A-S, Wig (Via) & Wigar (Lancea, propter cuspidis vacillationem), aen de hand, maer ook onze eigene telgen wijzen 't aen, als Wigt, gewigt, A-S, Wiht (pondus), en ons Wigtig, gewigtig (ponderosus, magni momenti), en ons Wigge, wegge (Cuneus, assula cunei-formis), A-S, Wecg/ Wegc (Cuneus), als zijnde de Wiggen, van wegen de aenwassende dikte bequaem, om door slag of wiggeling tusschen geprangde deelen in te schieten en van langsamer hand een kloving of opdrang te verwekken; en hier uit is wederom gesproten ons Wiggelen, I. CL: A-S, Wicelian / I. CL: (motitare, vacillare). Voor Wigge gebruikte men ook wel Wikke, de g met een Hoog-duitschen Tongeslag tot een k vedraeit zijnde, evengelijk ook in het gemelde F-TH, Wac / en A-S, Wicelian / &c: waer in dan ons Wikken, I. CL: (librare, ponderare) zijn oorspronk vind, en waer toe ook ons Wikkelen, inwikkelen, I. CL: (Volvere, involvere). Wederom, van de lange zagte ie geven blijk ons Wieke (ala) om 't gestadig op- en neêr-gaen in 't vliegen, en ons Wiege (incunabula): want het zij dat die naem van Wiege uit de Wig-agtige gedaente van de Wieg-voeten even als 't Latijnsche incunabula met Cuneus & Conus gemeenschap heeft), het zij die uit de gedurige heen- en weêr-slingering der Wiegen ontleent zij geweest, het behoort nogtans hier t'huis; en van dit Wiege komt ons Wiegen, I. CL: (Motare; Movere cunas; & Ventilare), en zoo voort. Dus verwandelt dan bij deze soort de zagte lange Wortelvocael e, in é, in a en ae, in o, en oe, en in i en ie; gelijk ook wel de g in k.
Ga naar margenoot+Onze Werkwoorden van de II. CL: 5, en 6. die tot Wortelvocael hebben de korte é of i, tegen een Consonant stuitende, verwisselen dezelve, in 't | |
[pagina 40]
| |
Praet: Imp: Indic: & Subj: en in 't Praet: Partic: in de zagte korte o; dog ook eertijds in Sing: van 't Imperf: Indic: in a. Dus M-G, Bindan/ Band (in Subj: Bundau) Bundans / II. CL: 2. F-TH, Bindan & Bintan/ Band & Bant (in Subj: Bundi/ Bunti) gibundan/ gibuntan / II. CL: 3, A-S, Bindan of Bendan/ Band (in Subj: Bunde)/ Bunden of gebunden / II. CL: 2, H-D, Binden/ Band (in Subj: Bünde)/ gebunden of III. CL: 1. Ysl: Binda/ Batt/ Bundenn; II. CL: 3. en bij ons Binden, bond, gebonden, II. CL: 5. (ligare), dog oulinks in Sing: van 't Imperf: ook Band, dat ontwijffelijk te vinden is in de Oudheid, en in ons Substant: Band (ligamen, vinculum); behalven dat dit gebruik nog zodanig niet versleten is, of in schriften, die nog naeulijks honderd jaer bereiken, ontmoet men 't niet zelden: dus ook ons Verband. (obligatio; & vulneris religatio); gelijk wederom de thans gebruiklijke o komt in ons Verbond (pactum), en de o of u, in ons Bondel, bundel (fascis). Zoo spruit ook uit ons Dringen II. CL: 5. (premere), Drang, gedrang (pressura),en daer van wederom het reets versletene Drangen, I. CL: (Conprimere), waer van nog in wezen is ons Dranger (Compressor); zoo mede van Klinken II. CL: 5. (sonare), Klank (sonus), en een Klonk (alapa clangorem edens); van Krimpen II. CL: 5. (Contrahere), Kramp (Contractio membrorum); van Schenden II. CL. 6. (vitiare), Schand (ignominia); van Zingen II. CL: 5. (Cantare), Zang (cantio); en van Bérsten II. CL: 6 (Rumpere), Barst & borst (ruptura), en zoo voort. Van 't Praesens of van den Infin: van ons Binden daelt af ons Bindsel (ligamen), enz. Voormaels heeft ook bij dezen Infinit: of 't Praes: deze korte i en harde korte é, als tweederhande Dialect gegolden; even als bij ons Slinken en slénken; en wederom van de andere zijde Schénken, oul: ook Schinken; smélten ook smilten; végten, oul: ook vigten; vlégten, oul: ook vligten; zwélgen, oul: ook zwilgen; zwéllen, oul: ook zwillen; zwémmen, oul: ook zwimmen; zie Kiliaen; en dus ook van ons Binden, oul: ook bénden, ons bénde (fascia), en Bénde (turma), als een te saem-verbondene troep; dus ook van Drinken, oul: ook Drenken, II. CL: (bibere), ons Subst: Drénke (aquarium), waer van ons Drénken, I. CL: (potum dare); dus mede van ons Blinken, oul: ook Blénken, II. CL: (splendere, micare) ons Blénk (Mica splendoris); en van ons Springen, ook oul: Spréngen, II. CL: (Saltare, assultare), ons Sprénge (sparsio), waer van ons Spréngen, bespréngen, I. CL: (aspergere), enz. Ik heb wel eer getwijffelt, of niet deze é, in steê van de oude a in Imperf: gekomen was; eensdeels om dat die verandering zig onverschillig vertoont, in ons Kémmen en kammen, en in ons Ik kén en ik kan, enz:, even gelijk ook bij ons Dénken, dacht, gedacht (cogitare), dat in plaets van 't oude Danken gebleven is, waer van nog ons Dank (Mentis recordatio, gratias), en daer van wederom ons huidendaegsche Danken, I. CL: (gratias agere): dit oude vind men nog volledig in 't M-G, Thankjan/ Thahta/ Thahtans / V. CL: (Cogitare); dog het F-TH, Thenkan / en 't A-S, Thencan / en 't H-D, Dencken (Cogitare), wijzen aen, dat die verandering van a, in é, al oud is. Ten andere wierd ik tot die gissing' ge- | |
[pagina 41]
| |
leid, door dien dat eenigen dezer Verba, die deze veranderde é hadden, Gelijkvloeijend waren, als Drénken, klémmen, bespréngen, I. CL: dat haer als spruitelingen doet schijnen. Maer dewijl ik bij nader overweging bespeurde, dat eerstelijk in geen van de Vermaegschapte talen deze é in Imperf: komt, en dat ten 2e: de Vlaemsche Dialect, volgens aenwijzing van Kiliaens Woordenboek, nog bij velen van deze Woorden de e, in steê van onze korte i voert, zo raekte ik uit die twijffeling: dus 't Vlaemsche Klémmen (scandere) voor ons Klimmen; Blénd (Coecus) voor ons Blind; Krémpen, voor ons Krimpen (Contrahere); Rébbe (Costa) voor ons Ribbe; Réndvléésch (Caro bovilla) voor ons Rindvléésch; Sléppe (lacinia) voor ons Slippe; Spétten (fodere) voor ons Spitten; Stéppen (pungere) voor ons Stippen; Strék (laqueus) voor ons Strik; Wégge (Cuneus), voor ons Wigge, enz:. En wederom in tegendeel de i, in plaetse van onze é, als 't Vlaemsche Lingen voor ons Léngen, Slicht voor ons Slécht, en Dinken voor ons Dénken, enz:. Gelijk ook daerenboven bij ons zelf onverschillig nog in zwang gaet, ons Hinne, hénne; hitte, hétte; krébbe, kribbe; lékken, likken; méngele, mingele; mést, mist; penceel, pinceel; régten, rigten; schélle, schille; schélfer, schilfer; schénkel, schinkel; slénken, slinken; sprénkel, sprinkel; strénge, stringe; vénkel, vinkel; wénken, winken, enz:, en uit zulk een grond is het verschil gesproten tussen ons Vél (Cutis), en villen (Cutem detrahere). Uit dit alles bleek mij klaer genoeg, dat deze i en e, hier uit tweederhande Dialect, en niet uit tweederhande Takken gesproten zijn; gelijk ook de Oudheid daer van al proeven geeft, als 't A-S, Bindan & Bendan / II. CL: (ligare), en 't A-S, Drincan en Drencan / II. CL: (potare). Zo dat mij geene rede van twijfeling meer overbleef: want dat ons Drénken (potum dare, aquare), ons Klémmen (arctè comprimere), en ons Bespréngen (aspergere), nu van de I. CL: zijn, kon mij niet te rug houden; dewijl ik meer gevallen wist, en hier voor ook al aengehaelt heb, bij welken uit het Praesens een Substant: ontleent was, dat (voornaemlijk als 't een overdragtelijken zin gekregen had) wederom een Verbum van de I. CL: voortbracht; gelijk ook de zin van ijder van dezen overdragtelijk is. De accent-é, voor r komende, verandert ook wel in ie, u, o en oul: a; als Stérven, stierf, sturf, storf (en oul: ook starf) gestorven. Dus dan is bij deze soort onze korte é en i verwandelt in a, o, u en ie. Met welk soort nu onze II. CL: ten einde loopt.
Ga naar margenoot+De Werkwoorden van onze III. CL: daer we nu van spreken zullen, hebben in Imperf: Indic: & Subj: verwisseling van Wortelklinker, dog niet in Praeter: Partic: Bij die van onze III. CL: 1, gaet de lange zagte accent-e, in Infin: over op de korte a in Sing: en op de lange a in Plur: van 't Imperf: Indicat: als mede op dezelve lange a in Sing: & Plur: van 't Imperf: Subj:. Bij alle de oude naestverwante Taelstronken heb ik opgemerkt, dat doorgaends in alle | |
[pagina 42]
| |
de Classes bij den Sing: & Plur: van 't Imperf: Subj: dezelfde Accent-Vocael als bij den Plur: van 't Imperf: Indicat: word aengenomen; 't gene ook altijd onder ons plaets heeft, en zig kennelijk vertoont in deze soort, daer de Sing: & Plur: Indicat: verschillen. Dus bij ons Geven (dare), in Imperf: Ind: Gaf (in Plur: Gaven) in Subj: Gave, in Praet: Part: Gegeven: M-G, Giban/ Gab (in Plur: Gebum) in Subj: Gebi/ Gibans / III. CL: 3, F-TH, Geban/ Giban of Givan; Gab of Gaf (in Pl: Gabun of Gavun) in Subj: Gabi of Gavi/ Gigeban / III. CL: 1, A-S, Gifan of Gyfan/ Gaf of Geaf (in Pl: Gafon of Geason) in Subj: Gafe of Geafe/ Gifen of gegifen: III. CL: 1. H-D, Geben/ Gab (in Pl: Gaben) in Subj: Gäbe/ gegeben / IV. CL: 4. Van ons Praet: Subj: komt ons Gave (donum), en daer van 't Verbum I. CL: Be-gaven (donis ornare). Onze e, uit het Praes: vind men in ons Gever (dator), en Te geef (donò), enz. De lange zagte i / in 't Praesens of in den Infin: der Ouden, laet zig, in de korte i verwisselt zijnde, ook hooren in eenigen onzer Afspruitelingen, als Gifte, f: g: (donum); waer van Be-giften, I. CL: en Be-Giftigen, I. CL: (donare), gelijk als van Ver-geven, III. CL: 1. (Condonare) A-S, Forgifan / III. CL: 1. (dare, & condonare), ons Vergifnisse, A-S, Forgifennysse (remissio): maer dit voorzetsel Ver komt te mets ook in een andren zin, naemlijk voor een overmatige beschadiging; als bij ons Ver-geven, mede III. CL: 1. (inficere veneno), waer van ons Vergift n: g: (Venenum), voor 't welke, bij vooraflating, wel eer slegts Gift, n: g: (Venenum), gebruikt is geweest, even als nog bij ons Tegen-vergift, en Tegen-gift (antidoton). Diergelijk een verandering van de lange zagte e, in de korte i, is mede te beurt gevallen den Infinit: en 't Praes: Indic: & Subj: van ons Liggen, bidden, zitten (oulinks Legen, beden, zeten) in Imperf: Lag, bad en zat, in Praet: Part: Gelegen, gebeden, gezeten: waerom we deze drie Verba, vermits ijder in 't verbuigen nu driederhande Accent-klinker krijgt, onder onze IV. CL: 2. geplaetst hebben, terwijl ze van ouds bij dezen van de III. CL: 1. pasten. Wijders van ons Treden, trad, ge-treden, komt uit het Praesens Subj: Trede, f: g: (Gradus, passus), en Indicativi Tréd, m: g: voor Treed (Gressus). Dat ook de Oudheid een tweede Dialect voor 't Praesens, of Imperf: of Infinit: gehad heeft, geven niet alleen het Ysl: Troda/ trad/ trodenn (terere), in 't Praes: Eg Tred (tero), het M-G, Trudan/ Traud/ Trudans / III. CL: 7. (Calcare), en 't Eng: te Tread/ trod/ troden (Calcare), maer ook eenigen onzer Afkomelingen te kennen: dus het Vlaemsche Tródt (Cursus, gressus, succussatio), waer van het Verb: I. CL: Tródten (Cursare, succussare, & gradi): gelijk mede in 't H-D, Trotte (torcular), en Trötten / I. CL: (Calcare & uvas exprimere, sc: calcando); en tot het Vlaemsche Tródten behoort het Subst: Tródse, trótse (insultatio, irritatio), en daer van ons Tródsen, trótsen, I. CL: (insultare, lacessere, minari), en ons Adject: Trótsch, trótsig, trótsiglyk (fastosus, alterum quasi pedibus subigens), en daer van wederom met een Walschen bastertstaert ons Verb: I. CL: Trótsèren (jactitare, irritare, proflare fastum). | |
[pagina 43]
| |
Bij deze soort verwisselt dan de lange zagte e, die in Inf: is, in a, en ook wel in 1, en o.
Ga naar margenoot+Ten opzigte van de Vocaelwisseling onzer Verba van deze III. CL: 2, 4, 5, en 6, als Blazen, blies, geblazen, III. CL: 2, Bakken, oul: biek en boek (nu bakte), gebakken; Wasschen, wiesch of wosch, gewaschen; Vallen, viel, gevallen, III. CL: 4. Vangen, ving of vong, gevangen, III. CL: 5. Hóuwen, hieuw, gehóuwen; Loopen, liep, geloopen; Roepen, riep, geroepen, III. CL: 6. heb ik in dezen weinig anders van gewigt te waerschouwen, dan 't gene men met een Opslag hier ziet: alleenlijk agt ik niet onnut, dat men ten aenzien van deze III. CL: 5, zig indagtig make, hoe ons Vinger (digitus), zijn oorspronk vind in 't Praet: Imperf: van ons Vangen (Capere), als waer mede men de dingen vat en bevat, en daer van wederom ons Be-vingeren, I. CL: (digitis quid inquinare), als mede Vingerling (annulus digitalis), enz: Daerenboven gedenke men, dat deze ng bij dit soort mede wel in nk haer gebuer verwisselt, als uit het Praes: komende Vang en vank (Captura, captus, & decipulum &c.), en bij overdragt Vang en vank (pars pinguidior bovis, quae manu capitur ad explorandum bovis pinguedinem), gelijk ook van 't Praet: Part: ons Gevangenisse en gevankenisse (Carcer): Zoo mede Hang en hank (Carnarium, fumarium), van Hangen, III. CL: 5. (pendere); en Gang, gank, (gressus, gradus; & Angiportus), van 't oude gangen, nu bij inkortinge Gaen, (ire) III. CL: 5, enz. En deze verwisseling van ng in nk, kan ons oplossen, hoe dat ons Vinke (Scapus lateris infumibuli), als den schoorsteen ondervangende, in 't Praet: Subj: ligtelijk zijn oorspronk vind.
Ga naar margenoot+Dog onze Werkwoorden van de III. CL: 3. die hunne a, in Praet: Imperf: in oe, laten overgaen, als Varen, voer, gevaren (navigare, procedere, valere, & olim Ire), verdienen eenige meerder opmerking: Dus ook M-G, Faran / For / Farans / III. CL: 4. (ire, proficisci), F-TH, Faran / Fuor / Gifaran / III. CL: 3. (ire, proficisci), A-S, Faran of feran / för / faren of gefaren / III. CL: 2. (ire, fluctuare, habere, & obire), H-D, Fahren / Fuhr (in Subj: Führe) / Gefahren (Vehi, aliquò tendi), IV. CL: 1. en Ysl: Fara / Foor / Farenn / III. CL: 2 (ire). Tot het Praesens behoort ons Vaert (fossa navigio adaequata), en Vaerd, vaerde, véérd (motus expeditus; & olim iter, expeditio), waer van ons Vaerdig, véérdig (celer, expeditus), en daer van weder Ver-vaerdigen, vervéérdigen, I. CL: (expedire), en Bede-vaerd, beè-vaerd (iter precationum gratia), gelijk ook van Uit-varen, III. CL: 3 (Evehi, & Exire) ons Uitvaerd (exequiae). In de bovenstaenden hebben we proeven, hoe de ae in éé verloopt; dog bij anderen van dit soort word de lange a verkort, als van Jagen, III. CL: 3, komt Jagt, van Graven, III. CL: 3, komt Graft (fossa), en Graf (Sepulchrum), en van Dragen, III. CL: 3. ons Dragt, enz: | |
[pagina 44]
| |
En dat ook wel eer in Praesens en in Infin: de zagte lange e, of scherpe korte é, in plaets van a gegolden hebben, toonen niet alleen het A-S, Feran ire, portare, succedere, en ons oude Dregen portare, in Praet: Part: Gedregen. Maer ook onze Telgen van Varen gesproten, als Var, varre, varde, en vér, vérre, vérde, en veer, Longinquus, longè, als van ons afgaende; en ons Veer, oul: ook Vaer trajectus, als waer men overvaert; en ons oude † Verend, Annus praeteritus, en † Veren, Ire, vehi; als mede ons Ver-vérren, procul abire, & olim ablegare, enz. Wijders uit het Praeter: Partic: is ontleent ons Adject: Ervaren, expertus, als een die de dingen doorgegaen en doorwandelt heeft. Maer van ons Praeter: Imperf: komt ons Subst: Voer, Onus vehiculo vel navi vehendum, en daer van ons Voeren, I. CL: Vehere, ducere, agere, dat tot velerhande zegwijzen gebruikt word, als óórlóg voeren, bellum gerere, een rede voeren, orationem agere, dicere, recitare, iets uitvoeren aliquid agere, expedire, een schip voeren, navem agere. Dus ook in 't H-D, Führen / I. CL: ducere, vehere, uit zijn Praet: Subj: van Fahren / IV. CL: 1. gelijk mede in 't F-TH, Arfuran / erfuran / I. CL: auferre; terwijle wederom het A-S, Ferian / I. CL: Vehere, en 't Ysl: Foera / Foerde / I. CL: loco movere, elk uit zijn Praes: ontleent is. Wijders in het Imperf: Subj: van ons Varen, tr: se habere, procedere, of in het Praesens van ons Voeren, tr: agere, ducere, (waer van 't eene of 't andere geen verandering van zin of gedaente toebrengt) ligt opgesloten ons verouderde Voere, Actus, actio, gestus, mos, waer van 't oude Voer-lóós immodestus, welke woorden nog in Kiliaen te vinden zijn; en hier toe onze spreekwijze Zyn' voeren gaen Mores servare. Indien men daerenboven in de plaets van deze oe in Imperf: de zagte lange o of eu, of de korte o, neemt, die, volgens onze aenwijzing in de Dialect-kennis, van eenerleijen oorspronk zijn, en ook hier bij eenigen van de Oudheid in Praet: zig vertoonen, zo vinden we bij dit Imperf: den Wortel van ons Voor, veur, prae, ante, propter, &c., Voort ulterius, Voorts, praeterea, en Vórder, Voorder, plus, ultra, waer van wederom ons Vórderen, voorderen, I. CL: H-D, Furderen / I. CL: Exigere, promovere, enz. Dit stuk was verder uit te halen, zo we ons hier niet met een stael te geven vergenoegden. In deze soort hebben we nu de Verandering aengetoont van de lange a of ae, in de korte a, en éé, in de lange zagte e, in de scherpe korte é; in oe, in de lange zagte o, in de korte ó, en in eu.
Ga naar margenoot+Onze IV. CL: levert tweederhande Vocaelwisseling uit, eene bijzondere naemlijk in 't Imperf: en nog eene andere in 't Praet: Partic:, als ons Breken, brak, gebroken, frangere, &c., waer uit ons Ontbreken, gebreken deficere, elk van deze IV. CL: 1. Dus ook M-G, Brikan / Brak (in Subj: Brekau) Brukans) / II. CL: 3. F-TH, Brechan / Brehhan / Brach (in Subj: Brachi) gibrochan / II. CL: 5. A-S, Brecan / Broec (of Brac) Brocen en gebrocen / II. CL: 5, in 't Engelsch, To Brear / Bra- | |
[pagina 45]
| |
ke (of Broke) Broken: in 't H-D, Breche / Brach (in Subj: Bröche / en Bräche) gebrochen / III. CL: 2, frangere. Tot het Praesens behoort ons Breek- of brék-yzer, aries ferreus, Breek- of brék-spel, lusus interruptor, en Gebrék, oul: gebreek, n: g: egestas &c., hebbende nog heden in Plur: Gebreken; gelijk ook ons † Breke Egestas, & Fractura, en A-S, Brice / ruptura, enz: Geen minder rijkelijkheid van Takken vertoont zig bij het Praet: Indicat: & Subj: als Brake, f: g: Fractura, Eruptio, & tr: Nausea, Vomitus: van den eersten zin komt ons Braken het vlas, I. CL: Linum comminuere, en tot den overdragtelijken behoort ons Braken, I. CL: Vomere, gelijk wederom tot den eersten zin ons Braken, nacht-braken, I. CL: membra vigiliis rumpere; wijders Brake Lupatum, zijnde een Muilband of scherp gebit om de woedende kragt van 't beest te breken, of, om dat die wel eer, gelijk ook nog wel, uit gebrokene stukken bestond, om te vinniger te knellen; en verder ook Brake, Malleus stuparius, lini frangibula, en Brakemaer, braek-véller, Ensis falcatus; voorts Inbraek, m. g. Infractio, irruptio, en Braek-land, agger novalis, requiescens, als blijvende voor een zekere tijd zonder bezaying gebroken liggen; waer toe ons Adject: Braek, incultus, en ons Braek-jaer, annus novalis, in 't welke het Bouwland onbearbeid blijft; en daer toe mede bij ons Den Akker braken, I. CL: agrum novare. In 't A-S, heeft men ook Bracan, I. CL: conterere, en zo verder meer anderen. Nog is 'er een groote Tak van dit Verbum Breken, waer bij de zagte o, of eu, of oe, 't gebied voert; als Breuke, broke, brók, enz. In den eersten opslag schijnt men den oorspronk van die in 't Praet: Partic: te moeten zoeken; te meer om dat ook het M-G, F-TH, en A-S, in 't Praet: Indic: & Subj: geen O nog U hebben; Niettemin, schoon ik voor dezen hier in ook geen nader toevlugt wist te nemen als tot het Praeter: Part: zo stiet het mij egter altijd, dat ik bij die Afspruitelingen het Character miste van dit Praet: Part: naemlijk en, of n, en, ten opzigte van ons ook, de Ge, voor aen: Waerom ik sedert, zo drae ik bevond, dat het H-D, in Praet: Subj: de ü (die als onze eu klinkt) en dat het Engelsch mede in Imperf: de o / zo wel als a / voert, ligtelijk daer uit vermerken kon, dat eertijds ook bij Ons zulk een Dialect eenigermate gegolden heeft, en dat uit dien hoofde deze onze eu, en o, en oe gesproten zijn. Dus dan tot dat oude Praet: Imperf: ons Breuke, f: g: Fractura, ruptura; & Enterocele; en Breuke, † Broke, f: g: Hernia, H-D, Bruch / M, hernia, rima, ruptura, Enterocele; wijders ons † Broke Curvatura, † Broke, † Breuke Bulla, ornamentum Colli &c., en 't oude Verbum I. CL: Broken flectere, als mede ons Brók, m: g: Frustum, Bolus, M-G, Gabruko Fragmentum, en H-D, Brocke / Brocken / M. bolus, frustum; en daer van 't Verbum Brókken, I. CL: in 't H-D, Brocken / I. CL: in bolos frangere, in frustula comminuere, en In-brókken, V. CL: infriare; & tr: interere, & devorare; gelijk ook het oude Adject: Brókkel, brokel, nu brókkelig friabilis, waer van ons Brókkelen, I. CL: in micas frangere; Wijders Breuke, broke, f: g: Legirupionis mulcta, waer toe Breuk-geld, pecunia mulctitia, en Breukig, brokig, multam incur- | |
[pagina 46]
| |
rens. Ook weet ik niet nader als tot dezen oorspronk thuis te wijzen ons Broek, m: Broek-land, n: g: H-D, Bruch, N. Palus, vermits geteelt wordende in de laegtens, alwaer tusschen de kleine gebrokene hoogtens, het water van de hooger landen af, en van uitlekkingtjes van Rivieren te zamen-vloeijende, en daer stil staende, een kolk en vergaderplaets maekt van allerhande afgespoelde ruigte, die daer komt te rotten en te gisten. Geene minder Vocaelverandering vertoont zig in ons Verbum Steken, Pungere, mede van de IV. CL: 1. als uit het Praesens ons Steek, m: g: Punctio; Sték, m: Assula aculea, stipes; Steek, steke, f: g: Punctura; Steek-pénning, m: Donum illex, als welken men ijmand tot een geschenk in de hand steekt; en ons Be-sték, n: Septum operis, & delineatio. Wijders de e, in i verwisselt zijnde, even als bij sommigen van de II. CL: 4. & III. CL: 1, ons Stik, n: Frustum, membrum, pars, & tr: res, factum & olim Stipes, & Punctum, waer van ons Stikken, I. CL: suffocare, als blijvende in de brokken steken; en ons Stik-vol refertus, en ons Stikken, I. CL: acupingere, waer van Stiksel, n: Acupictum opus, en ons Stik-ziende, Myops, vermits de oogen digt aen 't Stik houdende; enz. Wijders uit het Imperf: ons Staek, m: stipes, waer van Staken, I. CL: palare, stabilire; Dog gelijk men in 't overzien en naelezen eeniger zaken, wanneer die lang van duer zijn en een verpoozing vereischen, een stip of spelde, tot aenwijzing waer men gebleven zij, te mets daer bij steekt, en alzoo hier uit niet ongevoeglijk gesproten is onze Spreekwijze van Een speld 'er by te steken, desistere ab opere, zo gebruiken wij ook op dezelfde wijze van overdragt ons Staken, I. CL:. desistere ab opere. Onze O, uit het oude Praeterit. doet zig op in ons Stók, m: Stipes, Baculus, Hasta, waer van Stoken, I. CL: instigare, incitare, stimulare, als mede Stók-blind, omnino caecus, baculo viam dirigens, en bij overdragt ons † Stók stirps, genus, even als verscheidene stokken of Takscheuten uit eenen stam voortkomende; waer toe ook Stók-goederen, Bona avita. Voorders onze u, in ons Stuk, n: Frustum, membrum, pars designata, & tr: res, factum, en zoo voort. Dus dan verandert bij dit soort de lange zagte Wortel-e, in é, in a & ae, in eu, in de lange zagte o, en de korte scharpe o, in oe, en u.
Dat onze Verba Liggen, lag, gelegen; Bidden, bad, gebeden; en Zitten, zat, gezeten, die wij, om hare tegenwoordige driederhande Vocaelwisseling, onder deze onze IV. CL: 2, geschikt hebben, eertijds in Infinit: de zagte lange e, voerden, als oul: Beden, Legen, en Zeten, hebben we reets in onze Ie: Regel wegens de zagte lange e vermeld; en zulks door sommigen van onze oude naeste Taelverwanten, als mede door onze eigene afgesprotene telgen bevestigt: Dus M-G, Bidjan / Bad / Bidans / III. CL: 3. orare, petere; F-TH, Bedon / Betan & biddan / (Alam: Peton of Pitten) bad / gibedan / III. CL: 1. petere; A-S, Bedan / Boed / Beden en gebeden / II. of III. CL: orare; H-D, Bitten / Bat (in Subj: Bäte:) Gebeten / petere; Ysl: Bidia / bad / bedenn / precari; als me- | |
[pagina 47]
| |
de Dan: Bede / precari, petere: Voorts M-G, Ligan / lag / ligans III. CL: 3. jacere; F-TH, Legan of ligan / lag / gilegan / jacere, A-S, Legan of liggan / loeg / legen of gelegen / jacere, cubare; H-D, Ligen of Liegen / Lag / gelegen / jacere; Ysl: Liggia / Laa (voor Lag) legenn / cubare; gelijk ook M-G, Sitan / Sat / Sitans / III. CL: 3. sedere; F-TH, Sizan of Sizzan / Saz / gisezzan / III. CL: 1. sedere; A-S, Sittan / Sat / seten of geseten / sedere; H-D, Sitzen / Sak / gesessen / sedere; Ysl: Sitta / Sat / en gevolglijk ook Setenn / sedere; van welk Uitlandsch afgeleid zijn uit het Praet: Indic. het M-G, Lagjan / I. CL: ponere, en 't M-G, Satjan, I. CL: ponere, en uit het Praeter: Subj: het H-D, Bäten / I. CL: preces fundere; en uit het Praesens het F-TH, Beton / I. CL: adorare, & H-D, Beten / I. CL: orare Deum; het F-TH, Legan / I. CL: & H-D, Legen / I. CL: ponere, en het F-TH, Sezzan / V. & I. CL: A-S, Settan / I. CL: H-D, Setzen / I. CL: Ysl: Setta / I. CL: ponere. Deze lange zagte i onder de Ouden, als haere Silb geen Consonant agter haer heeft, komt, volgens het geregelde Dialect-beloop, over een met onze zagte lange e. Van zulk een verandering onzer e, in een korte i,. hebben we in de vorige Classes meê al etlijke proeven gegeven; en in 't bijzonder bij de Vocaelwisseling van de III. CL: i, alwaer we van Geven, gaf, gegeven, spraken, onder welke Classis ook deze drie Verba, zo ze hare oude gedaente nog behouden hadden, ten volle behooren zouden. Onze Telgen van den ouden Infinit: of Praesens zijn, ons Bede, f: precatio, exactio, census, en Ge-beed †, nu Gebéd, n: preces, oratio, in Plur: als nog Gebeden; en 't Frequentativum Bedelen, I. CL: mendicare; ons Leger, n: Lustrum, Stratum, Castra, stativae, Ysl: Legur Castra; en van 't onze ons Legeren, I. CL: Castra metari, ponere, &c., en Be-legeren, I. CL: obsidere: voorts het oude Lige, gelege, contr: Lég, gelég, Positura, Situs, waer van ons Léggen, I. CL: ponere, voor welks Légde, gelégt, men nu veel al Euphonice Leyde, geleyt zegt, door welke wisseling van g, in y, dit Verbum onder de Uitregeligen kan getelt worden: en wijders ons Zete, zeet, sedes, statio, habitatio, en 't oude Zeet, nu zét, positura; waer van ons Zétten, I. CL: ponere, als mede verder ons Zetel sedile, en nog meer anderen. Onder de Afspruitelingen zijn 'er ook, hoewel weinigen, die de korte i van den hedendaegschen Infinit: of Praesens hebben; waer onder is Bid-brief, libellus supplex, en op eenige plaetsen zeid men ook Bidder tegens een Aenspreker, die de Vrinden en Bekenden ter uitvaert van een Lijk, of Gasten op een Maeltijd noodigt; voorts Biddinge, precatio, rogatio: en bij Kiliaen vind men ook Ligger, Cubile ferarum; & Hospes assiduus; & Liber qui in usum servatur; en Zitte, sedes, waer toe onze Composita van Zit, als zit-bank, zitkussen, enz. Bij het Verbum Liggen word thans in de daeglijkse Spreektael, en zelf ook al in Schrijftael, de korte i meest al weder in de é verwisselt, als Léggen voor liggen, jacere, positum esse, en hy leyt, voor hy ligt jacet, waer door dit ons Ongelijkvloeijende Verbum Liggen in 't Praes: en den Infinit: niet onderscheiden gehouden word van ons Léggen, I. CL: ponere. | |
[pagina 48]
| |
Uit het Praeter: Indic: of Subj: hebben wij tot Spruitelingen ons Lage, laeg, positura, ordo, spira funium, fulcrum; & tr: laqueus ad capturam positus; waer van ons Lagen léggen, I. CL: insidiari, wijders Gelag, n: Symposium, als tot gemeene verteering bij een gelegt: voorts Laeg, léég, infra positus, humilis, enz. Van het Praeter: Particip: daelt af ons Adject: Gelegen positus; & tr: Opportunus, als of 't ware Welgelegen; waer van ons Gelegentheid, Situs, & opportunitaes; en wederom Ver-legen, depositus; & tr: inopportunus, incommodus; voorts ook Bezeten, possessus; tr: Daemoniacus, en een Ingezetene, incola, enz. Bij dit soort van de IV. CL: vind men derhalven in 't Worteldeel de i, de e, de é, de a, en ae.
Ga naar margenoot+De Werkwoorden van onze IV. CL: 3. laten hunne scherpe Wortel-é, die ze in Infin: hebben, in Imperf: slippen voor de ie, of o, of u, (en ook voor a, bij die op er,) en in Praeter: Partic: voor de o, of u. Dus komt van ons Hélpen juvare, ons Hulpe, f: behulp, n: & oul: ook Hélpe, f: Auxilium, enz: van Sterven, mori, ons Stérf-te, f: Morbus epidemicus; Lues pestis; & mortuorum numerus, en Stérf-huis domus feralis, Domicilium defuncti, en Stérf-put, puteus, in quo aqua perit, &c. van Wérpen projicere, ejicere, ons Wérp, wérpte, wérp-draed, wérp-garen, stamen, en Worp, wurp, m: jactus, bolus; & bestiarum foetus, en † Wérpel, † worpel, tessera, alea, en Worpeling, m: & f: Catulus, catellus, &c. & Rejiculus, enz: Wijders van Wérven, Verterè, convertere, conquirere, & olim Agere, &c: ons Wérve, wérf Actus, actio, Acta, Crepido littoris, &c., en 't Adverb: postpositivum Wérf, vices, als een wérf semel; en Wérvel, oul: ook Wórvel, Verticulum, Vertebra, Gyrus, & Vortex, waer van 't Verb: I. CL: Wérvelen, oul: ook Wórvelen, Vertere, gyros agere, en ons Wérvel-ziek oul: ook Wórvel-ziek Appiosus, gelijk het Rundervee, dat, van den Bolwurm gequelt zijnde, als een Wervel zig rondom draeit. Voorts zou men uit ons Wérden of Worden, fieri, afkomstig gissen konnen ons verouderde Worte, radix, 't welk bij Kiliaen nog gevonden word, nu bij ons Wortel, & † Wurtel, M-G, Waurts / F-TH, & Alam: Wurza / Wurzele / Wurtele / H-D, Wurtzel / radix, en A-S, Wyrt / Wurt / Herba, olus, en H-D, Würtze / species, aroma, en A-S, Wyrt-wel / Wyrt-wala / radix, van 't A-S, Wyrt / Herba, en 't A-S, Well / Waella / fons, scaturigo, waer van wederom het A-S, Wyrt-waelean / Wyrt-walian / I. CL: plantare, gelijk van ons Wortel ons Wortelen, I. CL: H-D, Wurtzelen / I. CL: radices emittere, radicare; even of de naem van Worte, wortel quame voor Wordte, om dat ze aen het hart van den oorspronk van 't gewasch is, zonder welke de Wording of Groeying niet bestaen kan: Maer, schoon deze zin niet qualijk vlijt, hier hapert nog iets aen ten opzigte van de voorzigtigheid. Onder Oud en Hedendaegsch vind men al-aen t, of haer gelijkwaerdige z; dog geene d, nog th, die egter tot het Worteldeel van Werden behoo- | |
[pagina 49]
| |
ren zou; waerom niet alleen te twijffelen is aen de egtheid van deze Afleiding, maer het onderzoek van die Ongelykvl: Verba onzer Taelverwantten, welke bij ons reets versleten zijn, kan ons overtuigen van de On-egtheid: Want het H-D, Verwirren / Verwor / Verworren / II. CL: 3. intricare, in onze Dialect overgebragt zijnde, herstelt ons versletene Wérren, wor (of wier of war), geworren intricare, behoorende mede tot deze onze IV. CL: 3, waer van we nu spreken; uit welks Praes: gesproten is ons Wér, wérre, en uit het Imperf: ons War, warre, Tricae; & tr: Contentio, Bellum; waer van ook 't middel-eeuwsche Latijn Werra, Guerra, voor Gewerra; en daer uit het Italiaensche en Spaensche Guerra, en 't Fransche Guerre, Angl: Warre / Bellum. Van ons Wér, war komt ons tegenwoordige Verbum Wérren, warren, verwérren, verwarren, I. CL: ook in 't H-D, Verwirren / I. CL: turbarè, intricare, confundere, contendere; en ons Koppelwoord, War-moes olus coctivum, Herbarum esculentarum commixtura; als zijnde een Rommelzode van allerhande Spijs-groente onderéén gehakt of gekurven. Wijders agter ons Worteldeel de gewoone terminatien Te, tel, sch (of s), ste, stel, en em (of m), gevoegt zijnde, is uit het Praes: & Imperf: gekomen ons oude Worte nu wortel radix, waer van ons Wortelen, I. CL: radicare, ter oorzake van de warrige vezels der Wortelhaertjes; waer mede dan zo wel onze Woord-gedaente, als die der Verwanten zonder Zin- of Letter-kreuk overeenstemt: en verder ons Wérte, worte Cerevisia mustea, als bestaende uit het omgeroerde mengelmoes van Haver, Mout, of ander Brouw-graen in warm water gezoden, waer van het Bier gemaekt word: even gelijk ook ons Worste lucanica, zijnde een verwarde mengeling van gehakt vleesch en kruid onderéén: nog ook het Vlaemsche Worte, oul: ook † Wérte, † warte & † waerte, H-D, Wartze / Wratze / Sax & Angl: Warte / nu bij ons met een Letterverzet Wratte, Verruca, om hare Vezel- en Wortel-agtige uitgroeying: Wijders ons Wérs, wérsch, warsch, wars en oul: ook † Wirs, Contrarius, adversus, contentiosus, malus; & nequam, Angl: Warsse / Worsse Nequam, waer van ons † Wérsel-hóófd, refractarius, contumax, en † Wérselen, worselen, I. CL: reluctari, obniti: en in gelijke Zins-overdragt ook ons Worstel luctatio, als zijnde een verwarde strengeling van twee strijdende partijen; en daer van ons Worstelen, I. CL: Luctari: Voeg hier bij ons Worm, wurm Vermis, H-D, Wurm / Angl: Worme / om zijn verwarde krinkeling; waer van bij overdragt ons Wurmen, I. CL: laboribus vel negotiis vel nugis se intricare. Tot ons andere Imperf: met ie, behoort ons Wier, zee-gras, Alga, fucus marinus, zijnde bij uitstek haerig en verwart; als mede het oude Vlaemsche Wier, nodus, callus, om de draedige inéénvlegtinge; en zoo nog eenige anderen meer. Ik heb dit Voorbeeld wat breeder uitgehaelt, eensdeels om een' Proeve te geven van den Dienst, die de kennis van 't Uitlandsch beneffens de geregelde Dialect-herstelling in de Afleiding kan toebrengen, en ten andere om deze spruitelingen te doen getuigen van de a (ook wel ae), de é, de i, en ie, de o, en de u, die bij 't Zakelijkc deel van deze 3. soort van onze IV. CL: zig vertoonen. | |
[pagina 50]
| |
Ga naar margenoot+Onze Verba van de IV. CL: 4. hebbende in Infinit: de harde en zagte lange ee, van beids, voor welke harde ook eertijds de a gedient heeft, verruilen die in Imperf: voor de oe of o; als ons Scheren of scheeren, (oul: ook Scharen), schoer (of schoor), geschoren, (Tondere, Radere; als mede Arctè extendere, gelijk een touw scheren; voorts Ordinare, Parare & Agere, als Be-scheren, Adordinare; en wijders Ludere, Nugari, Pecuniis emungere, als de gek scheren, &c.) F-TH, Sceran / Scor / gescoran / II. CL: tondere; A-S, Sceran & scearan / scor / gescoren / II. CL: tondere, scindere; H-D, Scheren / Schor / schor & schur (in Subj: schöre) geschoren / II. CL: 3. tondere; en ook H-D, Scharren / schorr / geschorren / II. CL: 3, radere, scalpere; en Ysl: Skera / in Praet: Skar / tondere, II. CL: 3. Gelijk mede bij ons Zweren en zweeren (oul: ook zwaren), zwoer (of zwoor), gezworen, jurare & ulcerare; M-G, Swaran / Swor / Swarans / III. CL: 4. jurare, F-TH, Sueran & Suaran / Suor / gesuoran / II. CL: jurare; A-S, Sweran / Swor / gesworen / II. CL: jurare; H-D, Schwären / Schwor / geschworen / II. CL: 3. ulcerosum fieri, en Schweren / Schwor of Schwur (in Subj: Schwüre geschworen / II. CL: 3 jurare. Velerleije Telgen zijn 'er uit ons Scheren gesproten, waer van we eenige staeltjes geven zullen. Van het oude, en 't nog levende Praes: van ons Scheeren, radere, tondere, komt Schéér, schare, schaer forfex; en Schare, schaerde Crena, als een zaeg wijzige in kerving zijnde in de scherpte van eenig snij-tuig; waer van ons Verbum I. CL: Scharen Crenis subjectum esse, serrae modo denticulari. En tot het Oude Praesens van Scheeren ordinare, parare, &c., behoort ons Schare, Res ordinata, Cohors, ordinata & collecta multitudo; en bij overdragt uit gelijkheid van de menigte, Quaevis Grex, Turma, Collectio, waer van ons oude Scharen, I. CL: Congregare, en 't nog gebruiklijke Be-scharen, I. CL: Suppeditare, adordinare; H-D, Schehren / beschehren / I. CL: largiri. Uit ons Imperf: vind men de eu en o, die zig vertoonen in ons Scheure, oul: ook Schore rima, & ruptura, als die niet alleen uit in kerving, maer ook uit strakke Spanning ontstaet, waer van ons Scheuren, I. CL: oul: ook Schoren rumpere; als mede in ons Schore, schorre, ook wel Schare, Ruptura, Rupes, Cautes, Scopulus, zijnde niet oneigentlijk (even als 't Latijnsche Rupes, & Ruptura, van Rumpo eertijds Rupo, zie Voss: Etymol:) alzoo genaemt, 't zij om der Klippen rouwe brokkeligheid, en oneffene Schilfers, 't zij om dat ze de Watergolven en de aendrijvende schepen doen scheuren en breken: en tot denzelfden tak behoort ons Adjectiv: Schor rudis, om de ruwheid uit te beelden; waer toe ons een schorre stém Vox rudis & intermittens, zijnde ten opzigte van 't geluid een zelfde gebrek, als de scharen in een Snij-tuig. Wijders tot het Imperf: van Scheeren arcte tendere, is betrekkelijk ons Schore, ook schoore fulcimen, want tot sterke ondersteuning word strakke spanning vereischt; waer van ons Schoren, schooren, I. CL: suffulcire, waer toe ons Schoor-stéén, Caminus, als door zuil of ijzeren band, of iets van ge- | |
[pagina 51]
| |
lijke kragt, ondersteunt wordende; en zoo voort meer anderen; waer van we zwijgen, om niet verder te gaen, als tot eenige schetsgewijze Voorbeelden, en om niet alhier af te handelen, 't gene onder onze voorgenomene Proeve van Afleiding behoort. De velerhande Vocalen, die zig bij dit soort in 't Vervoegen en Afleiden laten zien, zijn ee, éé, ae of a; oo of o, en oe, gelijk ook óó: waer mede dan deze IV. CL: ten einde loopt.
Ga naar margenoot+Aengezien nu dit voorverhandelde genoeg is tot bewijs van onze Voorzigtigheid, en hoe we ons van 't Ligt der Oudheid bedienen, om van de eene zijde de Overeenkomst en veeltijds onverwagte Overeenkomst der Telgen aen te toonen, en van de andere zijde de schijnbare Ongelijkheid der zelven, zo ten opzigte van den Zin als van de Gedaente, uit de weg te nemen, als mede om teffens te doen zien, hoe onze Oude Voorvaderen, in de Afleidinge en in 't verrijken hunner Tale, niet wispeltuerig met de Letterklanken gespeelt hebben, maer, tot verwondering toe, voorzigtig geweest zijn; zo agten we 't onnoodig, dat we ons wegens de verdere weinige Vocaelwisseling bij die van de andere Classes nog langer zouden ophouden: te meer om dat de Verba van de V. CL: als Bréngen, bracht, gebracht, enz: geene aenzienlijke Hoofdtakken uitleveren; en dat die van de VI. CL. als, Bakken, bakte (oul: biek), gebakken, welk soort eertijds onder de III. CL: behoorde, geene verandering van Wortelvocael onderworpen zijn dan onder de Oudheid; en om dat de Onregelmatige Verba alleenlijk van dien of dezen der vorige Classes verschillen in eenige Afwijkingen, door lang verloop van tijd ontstaen. Weshalven we dan het Weinige, daer in de reeds bijgebragte Voorbeelden tot vervulling te kort mogten schieten, voor onze Proeve zelf zullen sparen; en ondertusschen de tweede Hoofd-deeling onzer Woord-ontleding vervolgen, naemlijk ons Verslag van de toegevoegde Voor- en Agter-Voegsels. |
|