Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake. Eerste deel
(2001)–Lambert ten Kate Hz.– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 716]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waernemingen op de Hollandsche tael
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 717]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bert meent dat 'er geen keur aen is, ende 't een zo goedt als 't ander; maer BEIDE kan niet zonder declineren gestelt worden; gelijk ZY BEIDE, HUN BEIDEN; ZY ALLE DRIE zeitmen; maer hier word ALLE gedeclineert, om dat het voor 't Nomen DRIE staet.
Ga naar margenoot+VIII. EEN RAEZENDGa naar voetnoot(a) MENSCH zeidtmen; ende EEN MENSCH RAEZENDE VAN ONGEDULDT; ten tegendeele, HET SNELLE PAERDT, ende HET PAERDT, SNEL IN 'T LOOPEN.
IX. AL voor 't Artikel schijnt niet gedeclineert te willen zijn, want HY DEED ALLE DEN ARBEIDT word niet gezeidt, maer HY DEED AL DEN ARBEIDT; dog 't schijnt dat de Pronomina vereijsschen, dat AL, wen 't daer achter staet, gedeclineert worde, gelijk HY GAF 'T ONS ALLEN, HUN ALLEN; ook zoude AL, achter staende, duisterheit geeven, en moghen omne schynen te betekenen.
X. EEN MAN GOEDT OM BEVECHTEN is goedt om bevochten te worden. EEN MAN GOEDT OM TE BEVECHTEN is goedt om eenen andren te bevechten. Maer EEN MAN GOEDT TE BEVECHTEN dunkt my zekerst om 't onderscheidt tusschen 't Actyf & Passyf uit te drukken, ende niet dan Passive te kunnen verstaen worden.
XI. DE GEENE oft DE GEENEN in Plurali, wat is beter? mij dunkt DE GEENEN, VEELEN, ANDEREN, quasi Substantivè.
XII.Ga naar voetnoot(b) Als een Substantyf achter een ander Substantyf komt in casu obliquo, zal men 't laetste in eodem casu stellen, oft ongedeclineert laeten, gelijk de achterstaende Adjectiven? bij exempel, HY HAD HET GELEERT ONDER DEN PRINS, EENEN DAPPEREN OORLOOGHS MAN? oft EEN DAPPER OORLOGS MAN?
XIII. Men zeidt DAT GESCHAGH DEN NEGENDEN VAN ZOOMERMAENT; subaudi OP. Vraghe oft niet beter waer te zeggen, TEN Ga naar margenoot+NEGHENDEN? dewijl men zeidt, TEN ZELVEN DAEGHE, TER ZELVE STONDE, TER ZELFSTE UIRE, &c., oft DES NEGHENDEN, gelijk DES ANDREN DAEGHS.
XIV.Ga naar voetnoot(c) Een Adjectyf staende achter een Substantyf wil niet gedeclineert we- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 718]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zen, wanneer daer op word verstaen ZYNDE: gelijk EEN VORST MAGHTIGH VAN GELDE; 't work zo veel is, als EEN VORST ZYNDE MAGHTIGH VAN GELDE: EEN' VROUW GROOT VAN VERMOGHEN, hier zouw niet passen GROOTE VAN VERMOGHEN te zeggen: maer als men zeidt KONINGEN ZYN GEWOON ZOO TE HANDELEN, MAGTIGE EN ZWAKKE; zo wort daer op niet verstaen ZYNDE, maer 't voorgegaen Substantyf KONINGEN oft het Artikel DE, ende in zulken geval moet het Adjectyf gedeclineert worden.
XV.Ga naar voetnoot(a) KONSTE, JONSTE, BEEDE, REEDE, ZEEDE, STEEDE, VREEZE, ANGSTE, ZORGHE, KOUDE, HITTE, ELLENDE, EERE, SCHANDE, PEEZE, BEEZE, VRAAGHE, WAAGE, KLAGHTE, PYNE, WOESTYNE, SPYZE, HAAVE, GROOTTE, MOOTE, SLANGE. Naemen toelatende de E in den Noemer van 't enkel getal zijn van vrouwelijk geslaght.
Ga naar margenoot+XVI.Ga naar voetnoot(b) EEN VOORTVAEREND MAN, EEN MAN VOORTVAERENDE VAN AERDT, Liever een MAN VOORTVAEREND VAN AERDT; om dat VOORTVAEREND hier geen Participum is, maer Nomen.
XVII. BUITEN SCHEUTS, BENEDEN DER HANDT: de achterstaende Genityf Foeminyn lydt hier de S in 't achterste van SCHEUTS zonder Artikel. Nochtans zeidtmen BINNEN'S KAMERS, hoewel KAMER Foeminin schijnt. Doch wij hebben veele communia nomina, ende dit moght 'er een af zijn.
XVIII. Merkt, dat men zeidtGa naar voetnoot(c) STORMENDERHANDT, 't welk een Comparatyf schijnt.
XIX.Ga naar voetnoot(d) IK ACHT, aestimo; IK SCHUT, arceo; IK SCHUD, quatio oft' quatior; IK SPAT, en diergelijke Verba in T en D, zoo men ze laet zonjder E, zijn te onderscheiden 't Praesens van 't Imperfecto, IK ACHTE, IK SCHUTTE, IK SCHUDDE, aestimabam, arcebam, quatiebam oft quatiebar. Anders zijn ze niet te onderscheiden: want al schrijft men duplex | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 719]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TT in ACHTTE aestimabam, in SCHUTTE arcebam, 't geluit blijft het zelfste, en in SCHUTTE en SCHUDDE is in Praesenti reets duplex TT en DD; zulx het ook in 't schryven geen onderscheidt ontfangt. Eevenwel, al is 't dat men met deze woorden te laten zonder E, in prima persona, singulari numero, tempore praesenti, het onderscheidt vindt tussen 't Praesens ende Imperfectum Praeteritum, de prima Persona in Plurali Praesentis is nochtans niet te onderscheiden van prima Pluralis numeri in tempore Praeterito Imperfecto; want men zeidt in Praesenti Plurali WY ACHTEN, SCHUTTEN, Ga naar margenoot+SCHUDDEN, aestimamus, arcemus, quatimus oft quatimur, ende desgelyx in Praeterito Imperfecto WY ACHTTEN, SCHUTTEN, SCHUDDEN, aestimabamus, arcebamus, quatiebamus oft' quatiebamur.
XX.Ga naar voetnoot(a) ZY STELDEN HEM OP 'T STADTHUIS, ENDE WACHT BY: hier is HEM eerst Accusatyf, daer na Datyf, mag dit bestaen?
XXI. 'T LEED NIET LANG AEN, OFT ZY QUAEMEN, anders OFT ZY EN QUAEMEN: wat is beter? 't eerste.
XXII.Ga naar voetnoot(b) TE EENEN, TE TWEEN, TE DRIEN, &c, in plaets van TE EENEN UIRE, TE TWEEDEN UIRE, TE DRIEDEN UIRE, &c. oft misschien is TE TWEEN gezeidt per Syncopen, namelijk, dat men uit TE TWEE UIREN de Letters UIR weghneemt; als dit zoo waere, dan moest men schryven voor TE EENEN UIRE, niet TE EENEN; maer TE EENE; als men UIRE in foeminino neemt; maer in neutro is TE EENEN subaudito UIRE goedt. TUSSCHEN TWEEN ZITTEN, dit schijnt ook per Syncopen gezeidt, voor TUSSCHEN TWEE PARTHYEN ZITTEN.
XXIII.Ga naar voetnoot(c) Wy zeggen HADDE IK WILLEN GAEN, HADDE IK KUNNEN KOOMEN. Hier staen de Infinitiven WILLEN en KUNNEN voor Participien GEWILT en GEKONNEN. De gewoonte heeft dit ingevoert. Maer HADDE IK BEGINNEN TE GAEN oft BEGEEREN TE GAEN, deught niet, en men moet zeggen HADDE IK BEGONNEN oft BEGOST TE GAEN, ende HADDE IK BEGEERT TE GAEN.
Ga naar margenoot+XXIV.Ga naar voetnoot(d) Als 't Adjectyf zig gedraegt tot een voorgegaen Substantyf, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 720]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zo hoeft het niet Substantivè gestelt te werden. Ik zoude nijghen om nemmer Adjectiven Substantivè te stellen, maer 't zouw haperen in de woorden RECHTSGELEERDE, OVERSTE, en diergelijke, die in Singulaer & Plurael alleens zouden komen: gelijk DE RECHTSGELEERDE, DE OVERSTE zouden zoo wel Nominatis Plurael zijn als Singulaer.
XXV. Merkwaerdigh dunkt mij 't geen ik in een oud Manuscript gevonden Ga naar margenoot+heb, te weeten in een' Rijme van 't leven van CHRISTUS, daer wort gezeidt:
Menighe Rijme zoo is gemaekt,
Die ter ziele luttel smaekt.
Hier stelt de Dichter voor Artikel in Datif Foeminyn TERGa naar voetnoot(a), als men nu in Datif masculin TEN stelde, zo waer daer onderscheidt tussen den Datyf en Accusatyf gevonden in Masculyn & Foeminyn; maer in Neutro zouw 't niet gaen: want, TEN HUYZE, zouw locum betekenen.
XXVI. Zoo men de Adjectiven, als 'er geen Substantyf bijstaet, Substantivè stelt, zo valt men in deze zwarigheijd, dat in Plurali geen onderscheit van Genus is; want declinerende 't woord VROOME als Substantyf, zoude men zeggen, DE VROOMEN in Nominativo Plurali zoo wel van VROUWEN als van MANNEN, desgelijks in de andre casubus Pluralis numeri, 't welk een groot misquaem waere. Daerom dunkt mij best de Adjectiven, als zij zonder Substantiven staen, te declineren als oft 'er de Substantiven bijstonden, aldus,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 721]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXVII.Ga naar voetnoot(a) HY GAFGEIRNE DEN GOEDEN: dit is beide, dabat libenter bonum, subintellige Virum, ende dabat libenter bonis, subintellige Viris. Dic zie ik niet te helpen dan dus, HY GAF GEIRNE DEN GOEDE, dabat libenter bono, subintellige Viro, en HY GAF GEIRNE AEN DE GOEDE, verstaet MANNEN: nu kan dit laetste ook van Vrouwen verstaen worden: doch die twijfel is wegh te neemen met op het voorgaende Subtantyf te zien, en als 'er dat Substantyf niet waere, zoude nodig schijnen te stellen, AEN DE GOEDEN, Substantivè.
XXVIII. Men zeidt EEN VROOM MANGa naar voetnoot(b), EEN MAGHTIGH KONINGH, EEN KONSTIGH SCHILDER; maer EEN STERKE LEEUW, EEN WILDE STIER, EEN FELLE WOLF, EEN WITTE HONDT, EEN VETTE OS, EEN LANGE BRIEF, EEN HOO | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 722]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+GE STAET, EEN GROOTE GRUWEL, &c., Vraeghe, dewijl de voorgaende woorden alle in Ablativo DEN hebben, en overzulx Masculyn zijn, wat reghel men geeven kan, om de Substantiven, die VROOM, MAGHTIGH, KONSTIG ende gelijke Adjectiven zonder E in 't leste vereischen, te onderscheiden van de Substantiven die 't Adjectyf met een E vereischen?
XXIX. Men zoude mogen stellen, dat alleen de Substantiven die eenighen menschelijken persoon beteekenen, de E in 't Adjectyf op 't letst niet lijden willen, en dat andere Masculynen die geenen menschlijken persoon betekenen, de E in 't letst van 't voorgaende Adjectyf vereijschen. Maer hier tegens strijdt, datmen zeidt EEN RYKE BOER, EEN GAEUWE DIEF, doch men zoude moghen zeggen, dat men behoort te stellen EEN RYK BOERGa naar voetnoot(a), en dat EEN GAEUWE DIEF moet genomen worden voor een Laschwoord, ende geschreven aldus, GAEUWEDIEF zonder open tussen GAEUWE ende DIEF; gelijk EEN BLINDEMAN, want anders zeidt men een BLINDMAN. Maer men zeidt EEN JONGE, EEN GROOTE ZOON; ende nemmer EEN GROOT, EEN JONG ZOON: desgelijks EEN BEQUAEME BODE, niet BEQUAEM BODE.Ga naar voetnoot(b) Doch om reghel te maeken, moghte men invoeren te zeggen EEN JONG ZOON, EEN BEQUAEM BODE. Hubert acht het eevenveel oft men zeidt HET GROOT HUYS, HET STERK PAERDT, oft HET GROOTE HUYS, HET STERKE PAERDT, maer ik achte dat men zeggen moet HET GROOTE HUYS, HET STERKE PAERDT. Vast gaet altoos dat men moet zeggen EEN STERK PAERDT, EEN GROOT HUYS.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 723]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXX. Dit Declineren schijnt het meeste onderscheit in Casu & Numero te maken. Maer 't heeft dit misquaem, dat als men in Veirs oft anders, daer 't pas geeft, het Artikel verbij wil gaen, men den Datyf Singulaer niet kan onderscheiden van den Nominatyf ende Vocatif in Singulaer Masculin, nochte van eenighe van de Casubus in 't Singulaer Foeminin, nochte van d'andre casubus als voor Datyf & Ablatyf in Singulari neutro DEN oft EENEN staet; bij exempel, zegt in Duitsch dabam hoc forti viro IK GAF DAT Ga naar margenoot+VROOME MANGa naar voetnoot(a). Dit VROOME kan van den Nominatyf en Vocatyf niet onderscheijden worden. Maekt het opschrift van eenen Brief: honorifico Domino, ERNTFESTE HEERE, dit ERNTFESTE kan zo wel voor Vocatyf als voor Datyf genomen worden. Maer dit misquaem is kleen, en kan met bystellen van 't Artikel geholpen worden. Daer en tegen zoo wij in Dativo Singulari stellen DEN VROOMEN, zoo kan de Datyf Singularis niet onderscheijden worden van den Datyf Plurael; bij exempel; daer van goede en quaede persoonen gesproken wort, ende men zeidt daer nae HY GAF 'T DEN GOEDEN, dit is zo wel bonis als bono.Ga naar voetnoot(b) DEN VROOMEN MANNE oft MAN hebben wij in Dativo Singulari aengenoomen, en ik verscheel in dezen Dativo alleen van d'aengenome Declinatie.
XXXI. HY declineren wij dus.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 724]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+XXXII. 't Luidt wel wat ongewoonlijk te zeggen, HY DEED DIEN DOORLUCHTIGHE HUYZE GROOTEN DIENST, DEN EERBAERE WYVE VEEL VERDRIETS,Ga naar voetnoot(a) nochtans schijnt het nutter zich hier toe te gewennen, dan de Dativen Singulaer & Plurael te vermengen, gelijk gebeuren moet, als men het Adjectyf zonder Substantyf stelt; ende men kan zeggen AEN DAT DOORLUCHTIGH HUIS.
XXXIII.Ga naar voetnoot(b) DE EENE DEDEN DIT, D'ANDRE DEDEN DAT zeggen wij; als men nu zeidt HY GAF HET DEN EENEN ende BENAM 'T DEN ANDEREN voor uni & alteri, zoo kan 't al zoo wel in Plurali als in Singulari verstaen worden; waer over te bezien staet oft niet heter waer te zeggen HY GAF HET DEN EENE, ende BENAM HET DEN ANDERE in Singulari, oft als wij willen de N in Dativo Singulari behouden, zoo zouden wij om 't onderscheidt te maken, benoodigt zijn te zeggen, daer die twijffelachtigheidt voorvalt, AEN DEN EENEN, AEN DEN ANDEREN in Singulari; AEN DE EENE, AEN DE ANDERE in Plurali. Hier zouw dan weder in Plurali geen onderscheidt van Genus wezen, ende derhalven wel gezeidt dienen AEN DE EENEN, AEN DE ANDEREN, als wordende Substantivè gestelt, gelijk men ook in de Nominativen beide Singulaer en Plurael zoude moghen zeggen, Substantivè, DE EEN EN DE ANDER, DE EENEN EN DE ANDREN. Maer dit diende ons niet voorts te leiden tot alle de Adjectiven Substantivè te stellen, als 'er geen Substantif bijstaet, want zoo doende zouden wij vallen in het misquaem aengewezen pag: 7, te weeten dat men van Foemininen in Plurali Ga naar margenoot+zoude zeggen DE VROOMEN; 't welk onlijdelijk schijnt.
XXXIV. De Foemininen willen geen DES in Genitivo lijden, noghte an- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 725]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der Adjectyf uitgaende in ES; want men zeidt niet DE LIEFDE DES MOEDERS, 'T LOF DES DEUGHDS, DE WELVAERT DES STADS, maer DE LIEFDE DER MOEDER, EENER MOEDER, MYNER MOEDER: 'T LOF DER DEUGHDE, DE WELVAERT DER STADT. nochtans, als het Substantyf Foeminyn in Genitivo achter staet, zonder Artykel oft ander Adjectyf, zoo lydt het de S; gelijk,Ga naar voetnoot(a) VEEL ZORGHS, MEER VREUGHDS, VOL DROEFHEITS. Desgelijx als het Substantyf Foeminyn voorstaet zonder Artikel oft Adjectyf, lijdt het de S; gelijk, DEUGHDS LOF, MOEDERS GOEDT, STADS WELVAERT, jae men zeidt ZYN MOEDERS GOEDT, zonder de S in 't Adjectyf uit te drukken: dog kan men denken dat dit Adjectyf neutrum is, gevoeght met het Lasch-woordt MOEDERSGOEDT.
XXXV. Maer als men zeidt (gelijk men zeidt bij wijlen)Ga naar voetnoot(b) ZYN' MAJESTEITS MEENING; hier kan MAJESTEITS MEENING geen Laschwoordt zijn. Waer over schijnt, dat men neemen moet, dat de Substantiven Foeminyn in Genitivo, als zij voor een ander Substantyf staen, ook 't Artikel oft ander Adjectyf voor zich lijden, zonder uitdrukken van de S. Hubert evenwel heeft liever te zeggen ZYNER MOEDER GOEDT, ZYNER MAJESTEIT MEENING, 't welk ons nochtans zeer ongewoon is; ende schijnt draaghlijker het Adjectyf, dat voor 't Substantyf in Genitivo gaet, Ga naar margenoot+als de Genityf van een ander Substantyf gevolght wort, niet te declineren; maer te zeggen ZYN' oft ZYNE MAJESTEITS MEENING, ZYN' oft ZYNE VROUWS MIDDELEN: gelyk wy zeggen KONING HENRIX AENSLAEGHEN, ALEXANDER DE GROOTS TOGHTEN: SANTE MARYS KERK: te zeggen ONZER VROUWEN KERK magh niet bestaen, alzoo VROUWEN Plurael is.
XXXVI. Zoo men stelt in Dativo DEN EENE. Hoe zullen wij 't dan maeken met dit woort, als 't zonder Artikel staen moet? gelijk dabat hoc uni captivorumGa naar voetnoot(c) HY GAF DAT EENE DER GEVANGENEN. Hier kan men niet onderscheyden oft' EENE Masculyn oft Foeminyn is: Doch deze vermen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 726]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ging van Genus is van kleen belang; en de Latijnen zeggen ook uni & alteri in utroque genere.
XXXVII.Ga naar voetnoot(a) Hoe zullen wij EEN, articulum, ende EEN, numerum, onderscheiden? Misschien met bovenstelling van den accent, te weeten boven het Artikel den accentum gravem te zetten, eèn man, boven 't EEN numerum den accentum acutum aldus eén man HEEFT AL DAT GEDAEN. Op gelijke manier zouw men kunnen onderscheidt maeken tussen onderhóuden sustentare ende ónderhouden oppressum tenere; ende diergelijke woorden die door den accent hunne beteekening veranderen; ómzien circumspicere, om zien ad videndum.
XXXVIII.Ga naar voetnoot(b) Vraeghe, dewijl de rest der declinatie, die reeds aengenomen schijnt, met de mijne overeenkomt, oft niet beter waere die zoo te laeten, ende mede in Dativo Masculino & Neutro Singulari te stellen DEN VROOMEN MAN oft MANNE, DEN HUYZE; maer als men den Ga naar margenoot+Datyf Adjectyf zonder Substantyf bezigt in Singulari denzelven dan te stellen DEN VROOME; waer mede de twijffel tussen den Datyf Singulaer & Plurael zoude voorgekomen worden, dan diende men in Ablativo ook wel te stellen VAN DEN VROOME.
XXXIX. EEN OVERSTE, EEN RECHTSGELEERDE, EEN ARME, ende diergelijke Adjectiven Substantivè gestelt, declineer ik dus.
XL. YGHELYK declineer ik dus:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 727]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XLI. D'EEN: D'ANDER: declineer is aldus, als 't alleen staet:
Maer zonder Artikel schijnt de N in Dativo Singulari vereischt, als 'T MOGHT GEENEN VAN BEIDE BEUREN.
XLII. Vraghe oft men in Accusativo & Ablativo zal stellen DEN OVERSTEN? ik achte neen: want als men dit dede, zoude men schynen Adjectivè te Declineren, ende alzoo ook moeten in Dativo stellen DEN OVERSTEN, 't welk den Datyf Singulaer zouw vermengen met den Datyf Plurael. Dit aldus vastgestelt zijnde, dat men OVERSTE moet zetten in Datyf, Accusatyf, & Ablatyf, DEN OVERSTE, zo komt in bedenken, dat dit zeer verschillen zal van het declineren der andre Adjectiven die Substantivè gestelt worden, want op de voorgaende zijde stel ik DEN ANDREN Ga naar margenoot+in Accusativo ende Ablativo. Ende te stellen in Accusativo ende Ablativo DEN ANDRE dunkt mij wat hard: ende 't zelve zouw moeten volghen met DEN EENE. Zoo men nu deze namen wil neemen voor Adjectiven alleen gestelt oft 'er de Substantiven bystonden, gelijk Pag: 7. daer alleenlijk in Dativo word gestelt DEN VROOME in plaets van DEN VROOMEN, zo blijft hier echter geschil in Nominativo, want Pag: 7. staet DE VROOME, en hier zoude koomen DE EEN, DE ANDER, niet DE EENE, DE ANDRE: doch men moght hier af een exceptie maeken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 728]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XLIII. TWEE DIEREN BESTREDEN ELKANDER: hier is ELKANDER Accusatyf neutrius generis. VEELE DIEREN BESTREDEN ELKANDREN, hier is ELKANDREN Accusatyf Plurael neutrius generis. TWEE MANNEN BESTREDEN ELKANDERGa naar voetnoot(a): hier is Ga naar margenoot+ELKANDER Accusatyf Singulaer Masculini generis. DE GRIEKEN EN DE PERSEN BESTREEDEN ELKANDEREN; hier is ELKANDEREN, Accusatyf Plurael Masculini generis. TWEE VROUWEN BESCHOLDDEN ELKANDRE: hier is ELKANDRE Accusatyf Singulaer Foeminini generis. VEELE VROUWEN BESCHOLDEN ELKANDERE: hier is ELKANDERE Accusatif Plurael Foeminini generis. Dit in Foeminyn maekt hier geen twijffelzinngheid, om datter 't Substantyf voorstaet.
XLIV. Ga naar voetnoot(b)DEZELVE declineer ik gelijk d'andere Adjectiven, en als het zonder Substantyf staet, zoude stellen in Dativo Singulari Masculino DEN ZELVE, in Dativo Singulari Foeminino DER ZELVE, in Dativo Singulari neutro DEN ZELVE: in Dativo Plurali Masculino DENZELVEN, in Dativo Plurali Foeminino DERZELVE; alwaer te bemerken valt, dat deze Datyf Plurael Foeminyn niet te onderscheiden is van den Datyf Foeminyn Singulaer;Ga naar margenoot+ jae al zet men daer AEN voor, het blijft in Singulaer & Plurael alleens: bij exempel AEN DEZELVE in Dat: Sing: ende AEN DEZELVE in Dat: Plur: zulx hier aen geen helpen schijnt: voorts in Dativo Neut: Singul: stel ik DEN ZELVE, in Dativo Plurali Neutro DEN ZELVEN. Evenwel de voorgange Substantyf van eene oft meer Vrouwen neemt den twijffel weg.
XLIV. Wij zeggen DE GOEDE MAN, DEZE MAN, D'ANDRE MAN: nochtans schijnt zonder Substantyf wel gezeidt DEEZ, D'ANDER. Ga naar voetnoot(c)D'ANDER staende zonder Substantyf kan bequaemelijk in Dativo Singulari hebben DEN ANDRE. Maer DEEZ' hoe zal men 't in Dativo Singulari stellen? zoo men den voet wil volgen van Pag: 15; daer gezeidt word in Dativo Adjectivo Singulari, zonder Substantyf, DEN VROOME, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 729]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoo moet men den Datyf Singulaer van DEEZ', als hij zonder Substantyf staet, maeken DEEZE; gelijk HY GAF 'T DEEZE: waer door de Datyf Singulaer Masculyn gemeen wort met den Datif Singulaer Foeminyn, 't welk den Latijnen ook gebeurt met huic; maer hij word ook gemeen met den Datyf Plur: Foeminyn, want als men van Vrouwen gesprooken heeft, men zouw moeten zeggen HY GAF 'T DEEZE: dog de voorgange Substantyf neemt de twijffel wegh. Zoo men zeggen wilde DEZEN in Dativo Singul: Mascul: dat zoude te zeer verscheelen van den voet van Pag: 15. daer gezeidt word DEN VROOME in Dativo Singul: Masculino. Ga naar voetnoot(a)Maer men zoude moghen het Demonstratyf DEEZ' neemen gelijk het Demonstratyf DIE, 't welk DIEN heeft in Dat: Singul: Mascul:, ende, zoo men wil, ook in Neutro; ende, ten aenzien van zulx moghen in Dativo Sing: Mascul: ende Neutro zeggen DEZEN.
Ga naar margenoot+XLVI. Vraeghe oft men zeggen moet HY GAF ZICH OVER BEHOUDENS LYFS EN GOEDS, gelijk men zeidt VECHTENDER HANDT, GOEDES MOEDS, in Genitivo, voor MET VECHTENDE HANDT, IN GOEDEN MOEDE: dan oft men ook zeggen magh BEHOUDENS LYF EN GOEDT, zulx BEHOUDENS gerundium zij, servando.Ga naar voetnoot(b) Altijds men zeidt VOLGHENDS 'T BESPREK, alwaer VOLGHENDS gerundium is. Maer ik vinde geene andre Gerundia bij ons, want men zeydt niet DOENDES DAT (faciendo illud), SPREKENDS GROOTE DINGEN (loquendo magna), VERDRYVENDS DEN VYANDT (pellendo hostem). Wel zeidt men HY DEED HET WILLENDS: HY GAF 'T STILZWYGHENDS TE KENNEN. Maer hier dunken mij WILLENDS en STILZWYGHENDS Adverbia (voluntariè, tacitè). Boven BEHOUDENS en VOLGHENDS vind ik nogh GAENDS, KEERENDS, DOORGAENDS.
XLVII. Ga naar voetnoot(c)Men zeidt ZO GROOTEN MAN DEED ZULKS, hier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 730]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is MAN Nominatyf, ende GROOTEN een andre Casus. Zommighen meenen, dat ZOO GROOTEN word gezeidt voor ZOO GROOT EEN. Maer men zoude moghen daer tegen meenen, dat men behoort te zeggen ZOO GROOTE MAN, gelijk DE GROOTE MAN; ende dat men alleenlijk GROOT moet zeggen als 'er EEN voorstaet. Doch men zeidt ZO GROOTEN VOLK, ende alhier te zeggen ZOO GROOTE VOLK Ga naar margenoot+gelijk HET GROOTE VOLK dunkt mij niet wel aenneemelijk; waer over ik mij liefst houden zouw aen de meening der eersten; te weeten dat het zijn moet ZO GROOT EEN MAN.
XLVIII. Wij zeggen LAET HEM BEWORDEN voor begaen; 'T ZAL U GEWORDEN, 'T IS MY GEWORDEN.
XLIX. Ga naar voetnoot(a)Men zeidt IK STA U DAT TOE. Is dit te nemen voor IK STAE U TOE (ik voegh mij tot u) NOOPENDE DAT? oft' heeft toestaen hier een' active beteekening, ende is gezeidt concedo?
L. ONS ALLEN, HUN ALLEN schijnt noodigh gezeidt: want te zeggen ONS AL, HUN AL, kan twijffel baeren, gelijk HY HEEFT HET ONS AL GEGEVEN. Dit kan verstaen worden, dedit jam nobis, & dedit nobis omne in plaets van dedit nobis omnibus. Nochtans worden de Adjectiven als zij achter staen doorgaends niet gedeclineert; gelijk GODE, GOEDT EN WYS, MOET MEN 'T BESTE TOEVERTROUWEN: maer op dit GOED EN WYS word ZYNDE verstaen, ende is 't hier oft men zeide, GODE, ZYNDE GOEDT EN WYS: waer tegens op AL geen ZYNDE verstaen kan worden, alzoo 't niet sluiten zoude te zeggen, HY HEEFT HET ONS, ZYNDE AL, GEGEEVEN.
LI. Ga naar voetnoot(b)Als AL voor 't Artikel gaet, acht ik dat het niet gedeclineert | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 731]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moet worden: gelijk AL DE WERELT, AL DE BURGHERS: hoewel 't van kleen belang schijnt, al stelde men ALLE DE WERELT, ALLE DE BURGHERS: doch schijnt dat men, om twijffel te schuwen, moet zeggen voor dabat omnibus civibus, HY GAF 'T ALLEN DEN BURGHEREN, en niet AL DEN BURGHEREN: want dit laetste kan Ga naar margenoot+verstaen worden, dabat omne civibus: beter waer HY GAF 'T ALLEN BURGHEREN, zonder Artikel: en in zulken geval, te weten zonder Artikel, moet AL, voorstaende, nootzaeklijk gedeclineert worden; gelijk ALLEN LUYDEN in Dativo; ALLE LUYDEN in Nominativo, &c.
LII. Maer zal men stellen AL HUNNE RECHTEN oft' ALLE HUNNE RECHTEN? mij dunkt dat hier kleene kleur aen is, als 't geen twijffel kan maeken. Naeder hier op denkende, bezin ik, dat het moet zijn ALLE HUNNE VRYDOMMEN oft RECHTEN, want HUNNE is geen Artikel; en men moet noodwendigh zeggen ALLE GOEDE GAVEN; waer by blykt dat HUNNE, zijnde een Adjectyf, het declineren van AL niet belet.
LIII. Tusschen 't Praeteritum Imperfectum, Praeteritum Perfectum, Praeteritum Plusquamperfectum, ende Aoristum oft Praeteritum Prius der Italianen, Françoisen & Spanjaerden, maek ik dit volghende onderscheidt. Imperfectum wordt gezeidt van een zaek die verbij is op den tijdt als men daer af spreekt, maer noch in duir was blijvende op den tijd waer van men spreekt: gelijk amabam, ik minde of was beminnende, Io amava, j'aimois. Perfectum wordt gezeidt van een' zaek die verbij is, ten tijde als men 'er af spreekt, enkelijk ende zonder aenmerk van den tijdt wanneer zij nog in duir bleef; gelijk amavi ik heb gemint, io ho amato; j'ay aimè. Ga naar margenoot+Plusquamperfectum wordt gezeidt van een' zaeke, die niet alleen verbij is op den tijdt als men daer af spreekt, maer ook al verbij was op den tijd waer van men spreekt; gelijk amaveram: ik had gemint, Io haveva amato; j'avois aimè. De Aoristus oft' Praeteritum Prius der Italianen, Françoisen en Spanjaerden, wordt gezeidt van een' zaek, die verbij is ten tijde als men 'er af spreekt, ende ten tijde waer van men spreekt niet in duir bleef, maer verbij ging: gelijk Io amai, Io feci, j'aymai, je fis. De Latijnen, bij gebrek van 't Praeteritum Prius, gebruiken 't Praeteritum Perfectum; ende daer de Italianen en Françoisen zeggen Allessandro prese molte citta; Alexandre prit beaucoup de villes, zeggen de Latijnen Alexander caepit multas urbes. Desgelijks daer de Italianen en Françoisen zeggen Alessandro assedio Tyro; Alexandre assiegea Tyr; daer zeggen de Latijnen Alexander obsedit Tyrum; oft zij gebruijken 't Tempus Praesens, gelijk Alexander capit multas urbes; Alexander obsidet Tyrum. Indien zij zeiden Alexander obsidebat Tyrum, zoo zoud' het een duiren in 't beleg betekenen; 't welk de Italiaenen en Françoisen niet willen zeggen met Assedio en assiegea; maer met dit Praeteritum Prius verstaen zij dat hij gekoomen is Tyrus belegheren; zonder uit te willen drukken dat hij belegherende bleef; Ga naar margenoot+maer als zij zeggen assediava, assiegeoit, zo verstaen zij dat hij bleef belegherende. Daerom zeggen dezelve Italianen mentre ch'egli assediava; pendant | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 732]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
qu'il assiegeoit, om dat mentre en pendant met zig brengen eenigen duir oft verwijling; ende zouden niet zeggen mentre ch'egli assedio, ende pendant qu'il assiegea; want dit tempus is transiens doorslippende, zonder duir, ende lijdt daerom geen mentre ofte pendant, dat is, terwijl. Wij Hollanders in plaetse van het Praeteritum prius gebruijken het Praeteritum Imperfectum, gelijk de Latijnen het Perfectum in dezelve plaets, want HY BELEGHERDE zeggen wij voor assedió oft assiegea. Dog kunnen wij ook zeggen, HY HEEFT DE STADT BELEGHERT; gelijk de Latijnen obsedit urbem. Evenwel in dit HEEFT BELEGHERT kan duijsterheijt vallen, want het mochte verstaen worden, dat hij de Stadt nog beleghert hield, op den tijd als wij spreeken: zulx om heel klaer te spreken, wel noodigh waere te zeggen HY HEEFT BELEGHERT GEHADT; 't welk een' verdrietigheGa naar voetnoot(a) lankheit geeft, met de verdubbeling van 't Verbum auxiliare HEEFT, GEHAD. Wij gebruijken dan, mijns oordeels, een zelfste woordt voor 't Praeteritum Imperfectum en voor 't Praeteritum prius der Italiaenen en Ga naar margenoot+Françoizen. Want HY BELEGHERDE, HY KREET beteekent bij ons zo wel egli assedió, il assiegeá; egli gridó, il criá; als egli assediava, il assiegeoit; egli gridava, il crioit: Zoo dat dit Tempus van HY BELEGHERDE, HY RIEP, oft' KREET is zoo wel verbijslippende oft' Transiens als permanens oft duirendeGa naar voetnoot(b). Anders als wij klaerlijk in Hollandsch wilden onderscheidt maeken tussen gridó, criá, en gridava, crioit, zo zouden wij moeten egli gridó, il criá overzetten HY RIEP, en egli gridava, il crioit, HY WAS ROEPENDE.
LIV. Ga naar voetnoot(c)MY GELIEFT, dat is, id mihi placet. HY BELIEFT MY, is, ille mihi complacet.
LV. De Comparativen als GROOTER, MEERDER, VROOMER &c. declineer ik niet; maer stel EENS GROOTER VORSTEN; EENS MEERDER MANS; VAN EENEN VROOMER OVERSTE; &c:. Doch als VROOMER, MEERDER, GROOTER, oft diergelijke gestelt worden Substantivè, zoo schijnen zij gedeclineertGa naar voetnoot(d) te moeten worden, altijds in Genitivo; als ONTZIET DE MAGT UWES MEERDERS. Echter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 733]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dunkt mij dat men ze beter indeclinabel late, ende stelle ONTZIET DE MAGHT UWES MEERDER, DEN HAET UWES GELYKEN oft UWES MINDER. Welke manier nochtans haere duisterheit en onbevalligheijt heeft. Dies zoud' ik liever zeggen de DE MAGHT VAN UWEN MEERDER, enz. Hier staet aen te merken dat men zeidt HY IS ZYN MEERDER, en HY IS ZYNS GELYK; MYN MEERDER, en MYNS GELYK: zulks de Positiven schijaen MYNS oft ZYNS te eisschen, de Comperativen niet. Ik nijgh om te zeggen MYN GELYK met de Italianen un par mio.
LVI. Ga naar voetnoot(a)DE MAN HEEFT GEGAEN; DE WEGH IS GEGAEN.
Ga naar margenoot+LVII. Ga naar voetnoot(b)Als men ANDER stelt Substantivè, zal men stellen in Accusativo DEN ANDRE oft DEN ANDER, gelijk DEN MAN? zet ANDER.
LVIII. Ga naar voetnoot(c)Hoe zeidt men best, HET HEEFT DAER AEN ONTBROOKEN oft' HET IS DAER AEN ONTBROOKEN.
LIX. HY GAF DEN OVERSTE ONTHIETGa naar voetnoot(d) OM ZICH MEESTER DER STADT TE MAEKEN. Geeft hij hier den Overste onthiet, om zich meester der stadt te maken? oft geeft hij den Overste onthiet op dat die zich meester der Stadt maeke? klaerder schijnt: HY GAF DEN OVERSTE ONTHIET TOT HET VERMEESTEREN DER STADT; oft HY GAF DEN OVERSTE ONTHIET, ZICH MEESTER DER STADT TE MAEKEN, zonder OM; op dat het onthiet zij, ZICH MEESTER DER STADT TE MAEKEN.
LX. HY MOGHTE GEZEIDT HEBBEN, is HY ZOUW MOGHELYK GEZEIDT HEBBEN: HY HADDE MOGHEN ZEGGEN, is HY ZOUDE HEBBEN MOGHEN ZEGGEN.
LXI. EEN POORT OMGa naar voetnoot(e) VOLK IN TE BRENGEN, oft EEN POORT TOT INBRENGEN VAN VOLK? 't eerste schijnt als oft de Poort het Volk zouw inbrengen: het ander wat duijdelijker om te verklaren, dat men 't volk door de Poort zouw inbrengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 734]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXII. EER ZY DAT DEDEN; is EERDER DAN ZY DAT DEBEN.
Ga naar margenoot+LXIII. Mascul: Singul: DE, DES, DEN, DEN, O, DEN. Plur: DE, DER, DEN, DE, O, DE oft DER. Foemin: Sing: DE, DER, DE oft' DER, DE, O, DE oft DER. Plur: DE, DER, DE oft' DER, DE, O, DE oft' DER. Neutr: Sing: HET, DES, HET oft DEN, HET, O, HET oft' DEN. Plur: DE, DER, DEN, DE, O, DE oft' DEN.
LXIV. Masc: Sing: EEN man; EENS oft EENES mans; EENEN man oft' manne; EENEN man; O; EENEN man oft manne. Plur: EEN caret Plurali. Dubitatur: want men zeidtGa naar voetnoot(a) DE EENEN, gli uni, les uns. Foem: Sing: EENE vrouwe; EENER vrouwe; EENER oft EENE vrouwe; EENE vrouwe; O; EENER oft EENE vrouwe. Sommighe Foemininen lijden in alle Casu E. Neutr: EEN schip; EENES oft EENS scheeps oft schips; EEN schip oft EENEN schepe; EEN schip; O; EEN schip oft EENEN scheepe.
LXV. Singul: IK, MYNS oft' MYNER, MY, MY, O, MY. Plur: WY, ONZER, ONS, ONS, O, ONS.
LXVI. Singul: GY oft DU; DYNS oft' DYNER, DY; DY; GY oft DU; DY: in 't gebruik is GY, UWES, U, U, GY, U. Plur: GY; UWER, U, U, GY, U.
LXVII. Sing:.... Genitivus HAERS Foeminin: ut GOEDT HAERS. en ZYNS Mascul: Dat: ZICH; Acc: ZICH; Voc: Caret; Abl: ZICH. Plur.... HUNNER Masc:} Dat: ZlCH; Acc: ZJCH;... Abl: ZICH. HAERER Foem:} Dat: ZlCH; Acc: ZICH;... Abl: ZICH.
LXVIII. Singul: HY, ZYNS oft ZYNERGa naar voetnoot(b) HEM, HEM, O, HEM. Plur: ZY, HUNNER, HUN, HEN, O, HUN.
LXIX. Singul: ZY, HAERES, HAER, HAER, O, HAER. Plur: ZY, HAERER, HAER, HAER, O, HAER. Ga naar margenoot+LXX. Singul: Masc: DIE, DIES oft DIENS, DIEN, DIEN, O, DIEN. Plur:... DIE, DIER, DIEN, DIE, O, DIE oft DIEN. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 735]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DIE Foem: als DE Foem: de R achter aen: als Sing: Foem: DIE, DIER, DIE oft DIER, DIE, O, DIE oft DIER. Plur: DIE, DIER, DIE oft DIER, DIE, O, DIE oft DIER. Sing: Neutr: DAT, DIES oft DIENS, DAT oft DIEN, DAT, O, DAT oft DIEN. Plur: DIE, DIER, DIEN, DIE, O, DIE oft DIEN. Na: Ik teeken aen dat DAT, HET ende DIT Indeclinabiliter gevoegt worden bij alle Casus in Sing: als DAT DIERS STERKTE: DAT BROODS HARDIGHEIDT.
LXXI. Sing: Masc: DEEZ' oft DEEZE, DEEZES, DEEZEN, DEEZEN, O, DEEZEN. Plur: DEEZE, DEEZER, DEEZEN, DEEZE, O, DEEZE oft DEEZEN. Sing: Faem: DEEZE, DEEZER, DEEZE oft DEEZER, DEEZE, O, DEEZE oft DEEZER. Plur: Eveneens. Singul: Neutr: DIT, DEEZES, DIT oft DEEZEN, DIT, O, DIT oft DEEZEN. Plur: ut Masc: DEEZE, DEEZER, DEEZEN, DEEZE, O, DEEZE oft' DEEZEN.
LXXII. Sing: Masc: WIE, WIENS, WIEN, WIEN, O, WIEN. Plur: WIE, WIER, WIEN, WIE, O, WIE oft' WIEN. Sing: Foem: WIE, WIER. WIE oft WIER, WIE, O, WIE. Plur: WIE, WIER, WIE oft' WIER, WIE, O, WIE oft WIER. Sing: Neutr: Ga naar voetnoot(a)WAT Significans quid is Indeclinabel, omnis gemris; significans aliquid heeft in Genitivo WES.
LXXIII. Sing: Masc: WELK' oft WELKE, WELKES, WELKEN, WELKEN, O, WELKEN. Plur: WELKE, WELKER, WELKEN, WELKE, O, WELKE oft WELKEN. Sing: Foem: WELKE, WELKER, WELKE oft WELKER, WELKE, O, WELKE oft' WELKER. Plur: Eveneens. Ga naar margenoot+Sing: Neutr: WELK, WELKES oft WELKEN, WELK oft WELKEN, WELK, O, WELK oft WELKEN. Plur: WELKE ut Masculinum.
LXXIV. Sing: Masc: MYN, MYNS, MYNEN, MYNEN, O, MYNEN. Plur: MYNE, MYNER, MYNEN, MYNE, O, MYNE oft MYNEN. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 736]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sing: Foem: MYNE, MYNER, MYNE oft MYNER, MYNE, O, MYNE oft MYNER. Plur: Eveneens. Singul: Neutr: MYN, MYNES, MYN oft MYNEN, MYN, O, MYN oft' MYNEN. Plur: MYNE, MYNER, MYNEN, ut in Masculino.
LXXV. DYN en ZYN eodem modo.
LXXVI. Sing: Masc: ONS oft ONZE, ONZES, ONZEN, ONZEN, ONZE, ONZEN. Plur: ONZE, ONZER, ONZEN, ONZE, ONZE, ONZE oft' ONZEN. In Foemin: & Neutr: als EEN oft DEEZE hebben.
LXXVII. Sing: Masc: UW oft UWE, UWES, UWEN, UWEN, O, UWEN. In Foemini & Neutr: als ONZE hebben.
LXXVIII. Declinatio Substantivi & adjectivi. Singul: EEN GROOT MAN, EENS GROOTEN MANS, EENEN GROOTEN MANNE, EENEN GROOTEN MAN, O GROOTE MAN, EENEN GROOTEN MAN oft' MANNE. Plur: GROOTE MANS oft MANNEN, GROOTE MANNEN, DEN GROOTEN MANNEN, DE GROOTE MANNEN, O, DE GROOTE MANNEN oft MANS oft DEN GROOTEN MANNEN.
LXXIX. Omnia adjectiva Foeminina terminantur in EGa naar voetnoot(a) ergo sequitur quod in E non exit, alterius esse generis. Substantiva Masculina construuntur cum Adjectivis foemininis (a) cum praecedit Artic: DE ut DE GROOTE MAN, &c. Articulus EEN etiam saepissimè amat jungi cum (a) Adjectivo Foeminino, ut EEN STERKE WINDT, EEN GROOTE WOLF. in bedenken. Het schijnt dat alles wat gezeidt word van manlijk en niet menschlijk de E vereischt.
Ga naar margenoot+LXXX. Artic: HET admittit utrumque HET STERKGa naar voetnoot(b) PAERDT ende HET STERKE PAERDT, &c. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 737]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EEN, neutrum postulat semper Adjectivum Neutrum terminans ut Masculinum, ut EEN SCHOON STUK. EEN JONG WYF.
LXXXI. DE BEHOUDE oft BEHOUDENE EER, in Genit: DER BEHOUDE oft BEHOUDENE EERE? Bei.
LXXXII. VOL VIERIGER GENEGENTHEIDS, wat raed om hier Posit: & Comparat: t'onderkennen? Niet anders als te zeggen VOL VIERIGE GENEGENTHEIDS, want men zeidt VOL GENEGENTHEIDS.
LXXXIII. Ga naar voetnoot(a)TER GOEDER TROUWE, TER RECHTERHANDT zeidt men, niettegenstaende dat men in Dat: Singul: zeidt DER GOEDE VROUWE, de reden is, dat men zelf in Nom: zeidt DE RECHTERHAND. Maer wat raedt met GOEDER TROUWE, dat in Nom: GOEDE TROUWE heeft? de R word 'er bij abuis bij gedaen. Best waer in Singul: de RECHTE HANDT, de SLINKE HANDT te zeggen.
LXXXIV. MEN, ZE, en diergelijke, ZALMENZE hegten als hier? de Italianen hechtenze, maer in 't Duitsch komt het bijwijlen quaelijk.
LXXXV. Ga naar voetnoot(b)ONDER 'T BELEIDT VAN DESDIGUIERES EEN | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 738]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TROTS OVERSTE? oft' EENEN TROTSEN OVERSTE? hoe zal men 't stellen? het schijnt dat de Substantiven, agter bijgevoeght bij 't voorgaende Substantyf den aerdt houden van de agtergevoegde Adjectiven, ende niet gedeclineert worden. Nochtans nijg ik tot declineren, want mij wel luidt ONDER CAREL DEN STOUTEN HARTOOGE.
Ga naar margenoot+LXXXVI. Als 'er Artikel voor 't volgende Adjectif gaet, zo declineert men 't, als, HY SLOEG CAREL DEN STOUTEN, niet DE STOUTE: dit zij zoo, omninò. In Genitivo wil 't Substantyf geen Declinatie lijden; gelijk, 'T BELEID DES KONINX HENRIK DE GROOTE: DE SCHAER DES HARTOGEN, DIE TROTSE HOPMAN: ergo de Ablativen & Dativen achter ook niet te declineren. Oft' zoude 't beter zijn gezeidt? 'T BELEID DES KONINX HENRIK DE GROOTEN; ende DE SCHAER DES HERTOGEN, DIE TROTSE HOPMANS. Mij dunkt agter best niet te Declineren, volgens de wijze van de Adjectiven achter.
LXXXVII. DEZELVE absoluit, in Genitivo Plur: DER ZELVE, oft VEN? VEN om te onderscheiden van Genit: Foemin: Sing:.
LXXXVIII. Ga naar voetnoot(a)ZOO GROOT EEN MAN, EEN VROUW, EEN SCHIP? oft' ZOO GROOTEN? dit niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 739]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXXXIX. Ga naar voetnoot(a)EEN GEVANGENMAN, EEN GEVANGE VROUW? 't zij zoo.
XC. VEEL VERWOEDTHEIDS, is 't wel gezeidt? de Genityf van een Foeminin zonder Artikel lijdt de S.
XCI. Ga naar voetnoot(b)EEN oft men 't niet zal mogen in keur hebben te Declineren ofte niet in vele Casubus?
XCII. EEN RYK MAN, EEN RYKE BOER, EEN LANG VINGER, Ga naar voetnoot(c)EEN RYK BOER kan gezeidt worden.
XCIII. MEER ACHTBAERHEIDS.
XCIV. DES NACHTS, absoluit, noctu.
XCV. Ga naar voetnoot(d)BENEDEN'S HANDS, VEEL BELEEFTHEIDS zeid men; wat regel dan hier om weeten, waer men deeze S mijden moet? Ga naar margenoot+want hier gaen de Nominatifs voor, doch schijnen zommige Adverbia te weezen. Zonder Artikel kan de S gaen in Genitivo.
XCVI. Ga naar voetnoot(e)DES OVERLEDEN HENRIK DE DERDES? oft' DES OVERLEDEN HENRIX DE DERDE oft' DES DERDEN?
XCVII. Ga naar voetnoot(f)Als 'er Artikel bij is, zo moet men Declineren; want men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 740]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeidt WELKE TAEFELS, DE GROOTE OFT' DE KLEENE?
XCVIII. BY DEN ANDEREN? probatur.
XCIX Ga naar voetnoot(a)Henrico tertio mortuo: HENRIK DE DERDE, oft DEN DERDEN DOODT ZYNDE?
C. Ga naar voetnoot(b)GEEST, DIENST en diergelijken, daer een S in het Termineren komt, willen noode noch een S agter aen lijden; ende luid mij wel in de ooren DER GEEST, DER DIENST, nochtans in Datyf & Ablatyf hebben ze DEN DIENST, DEN GEEST, &c. Questie, oft men ze, gelijk daer Heteroclyten zijn, niet en zal stellen in Dativo & Ablativo Masculinè, in Genitivo Foemininè.
CI. KONING HENRIX KLOEKHEIDT is goede Constructie. Vrage oft men alzoo, gelijk deze gekoppelde Substantiven maer in 't laetst worden gedeclineert, niet en zal doen met de Adjectiven gaende voor 't Substantyf, als DE GOEDE MANS MIDDELEN? improbo. Ga naar voetnoot(c)In Singul: word de Genityf gespeurt, want in Plurali nootwendig zijn moet, DER GOEDE LUYDEN MIDDELEN; ergo in Singul: alleens.
CII. Ga naar voetnoot(d)DE DOODT ZYNER ZUSTER HARTOGIN oft' NE? NE. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 741]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CIII. HET WAEPEN DES KONINKS HENRIK DE GROOTE, is 't goed? jae.
Ga naar margenoot+CIV. Ga naar voetnoot(a)Geen Activen Substantivè te zetten, dan die bijvoeging van Adjectiven lijden willen; als WAERE ARMEN, GOEDE VORSTEN &c.
CV. VAN MYNENTWEGEN, VAN MYNS VADERS WEGEN, VAN WEGEN MYNEN VADER, wat constructie? quasi van mynen Vader.
CVI. PERSOON, oft het Communis generis is?
CVII. VAN 'S KONINGINS, oft KONINGINNEN TOORNE? DE KONINGINS GUNST, MOEDERS GOEDT.
CVIII. RAEDTSLAEN oft RAEDTSLAEGEN in Infinitivo?
CIX. MEN MOET EENEN GROOTER VORST TE HULPE HAELEN.
CX. LANGEN TYDT, diu, is 't Ablatyf? DENDERDEN DAG, &c. Ergò met medeGa naar voetnoot(b) DEN KONING DOODT ZYNDE? neen. Langen tydt, quasi door langen tydt: den derden dagh, quasi op.
CXI. EEN VERSLAEGEN MAN, EEN VERSLAEGE VROUW, DE MAN IS VERSLAEGEN, DE VROUW IS VERSLAEGEGa naar voetnoot(c). is 't goedt? EN.
CXII. ALLE DEN DAGH, &c.
CXIII. LYFTOGHT, cujus generis? Foemin:.
CXIV. HAEVE? HAEVEN? ZEEGE? ZEEGEN? REEDE? REEDEN? OVERREDEN.
CXV. TER TAFEL, TER OORE, TER DOODT, TER HARTE, TER TYDT.
CXVI. Ga naar voetnoot(d)KONSTE, JONSTE, BEEDE, REEDE, ZEEDE, STEEDE, VREEZE, ANGSTE, ZORGE, KOUDE, HITTE, EL- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 742]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LENDE, EERE, SCHANDE, PEEZE, BEEZE, VRAAGE, WAAGHE, KLAGHTE, KRAGHTE, PYNE, WOESTYNE, SPYZE, HAAVE, GROOTTE, MOOTE, SLANGE. Namen toelatende E in den noemer van 't Enkel getal, zijn van Vrouwelijk geslacht.
CXVII. SPELLING.
Volgens de Spelling met een enkele Vocael zal men ook MINEN voor MIJNEN moeten zetten.
CXVIII. In deze twee volgende woorden is de tweede Silb laeg van bijklank, en nochtans lang. Hrbrghĕn. Ordelĕn.
GEDENKNIS.
CXIX. KOSTTEN in Praeterito Imperfecto, daer de Françoizen zouden zeggen coustà ofte coustoit, te spellen met twee TT, gelijk hier boven, ofte met TD, op dat het van 't Indicativo warde verscheiden, want het staat voor KOSTEDEN.
CXX. ZUID EN NOORDTHOLLANDT te schrijven aldus ZUIDEN NOORDHOLLANDT; op dat men zie 't woord ZUID- mede te behooren aan HOLLANDT: ende alzoo in alle woorden van gelijken aardt.
CXXI. Ga naar voetnoot(a)MUUR, ZUUR, DUUR, &c:, dus te spellen, want d'eerste Silbe heeft eenen andren klank in de woorden KRUIDEN, LUIDEN, &c.
CXXII. Geen Hooft- oft groote Letters te stellen dan voor eighe naamen, oft in 't begin van een Zinslot of periodus.
CXXIII. SCHOUT AMPT ende diergelijke Laschwoorden te hechten, aldus SCHOUT-AMPT.
CXXIV. Ga naar voetnoot(b)GELEIDT als 't voor Gelegt staat, te spellen zonder D, aldus GELEIT. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 743]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CXXV. BEGONZE, HADZE, DEEDMEN, &c. te scheiden aldus, BEGON ZE, &c. want als men zoude schrijven ZOOMEN in plaats van ZOO MEN, het waare om te schynen, dat men van eenighe Zoomen van kleederen oft anders iet sprak.
CXXVI. ZEEGHE, VERKLAAREN, ZEEDEN en diergelijke te schrijven met twee EE, als boven, oft' twee AAGa naar voetnoot(a) even als gelijken met twee II oft' een Y dubbel.
Uitgeschreven en meest alle deze Aenmerkingen opgemaekt Ao: 1710 11/m.
En 't Uitgeschrevene nader tegen twee andere Voorschriften vergeleken Ao: 1710 3/m. einde van het EERSTE DEEL. |
|