Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake. Eerste deel
(2001)–Lambert ten Kate Hz.– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Derde Verhandeling van 't onderzoek over onze Nederduitsche letterklanken,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veel-min door welke regels men zulks bequaemlijk kan te weten komen; ja zelfs ontbrak hen bewijs of zulks tot den oud-egten grond van onze Gemeene-landse Tale behoorende is. Ook verwonder ik mij niet, dat ik bij deze Luiden zo slegten heul vond; want die uit de natuer, of door van jongs af ingewortelde gewoonte, iet bezit, bekommert zig zelden hoe een ander dat zelve gevoeglijkst kan bekomen. Maer ondertussen, hoe sober een toeverlaet is 't voor bejaerden ouderdom, wanneer men in zaken van wijde uitgestrektheid geen anderen toevlugt heeft dan tot den langwijligen weg van gebruik. En, hoewel het gene gij hier van in uwe Aenmerkingen hebt aengeroert, genoeg zou kunnen zijn voor ijmand die der zaken kundig is, en ook genoeg om aen te toonen, dat dit onderscheid, waer van een Letterkundige niet behoort onbewust te zijn, van u gekent en geagt word; evenwel, om rond uit te spreken, zo dunkt mij dat het te min is voor ons en anderen, welker moederlijke Dialect hier in te kort schiet. Gij hebt ons wel den staet van ons gebrek verhaelt, maer 't bewijs, en de genezing schort 'er nog aen.
L. Dat ontken ik niet, de geboorteplaets van den persoon, voor wien ik die Aenmerkingen opstelde, ontsloeg mij van zulk een vertoog, vermits die hem 't voorregt gegeven had om met zijne eigene uitspraek' hier in te rade te kunnen gaen. Maer, belangende uw verzoek; Immers heeft de Schrijver van de Idea Linguae Belgicae bij zijn' Brief aen den Heere D: van Hoogstraten, over de Vocael-spelling, Ao: 1708 in de Boekzale van September en October geplaetst, geleerdelijk en in 't breede hier over uitgeweid.
N. Hij heeft; maer ik verlange na meerder Regelen, na zulke die de nood of 't gebrek u heeft doen zoeken, terwijle hem het rustige vertrouwen op 't vereischte onderscheid van uitspraek, dat zijne geboortestad hem geleert heeft, nootwendig minder tot begeerte van Reddering moet aengedreven hebben.
L. Wij zullen nogtans bezwaerelijk die stoffe konnen ondernemen, zonder ook eenige dingen te zeggen die de zijne zullen gelijken, vermits wij in dit stuk op één punt uitloopen. In zulk stelen of pronken met eenes anders veêren heb ik altoos een weêrzin gehad; liefst wees ik elk na zijne lezenswaerde schriften.
N. Verschil van Leidinge, verschil van bewijzen, en ook onderscheid van zaken en toepassingen verwagt ik zekerlijk uit de vragen, die ik u voorstellen zal; waer uit dan opheldering van duisterheid, bevestiging van Waerheid, en vermeerdering van genoegen kan spruiten.
Ga naar margenoot+L. Ik stae evenwel bezet, hoe ik het uitvoeren zal, niet uit vreeze voor Dwaelsporen; in tegendeel, het bewijs heeft zo groot een overvloed van welgerigte toe-wegen, dat alleen mijn ijver tot de kortste en klaerste mij in twijffeling' houd, wien ik van die zal inslaen; maer, om door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wikken en wegen niet meerder tijd te verliezen dan ik met de kortheid uithalen zou, wil ik de zaek opvatten, zo als uw gemelde voorstel mij de gelegentheid aenbied, mits omgekeert van orde: want op uwe begeerte van bewijs past het aen te toonen, eerstelijk, dat de voorgegevene zaak 'er is, daer na hoe ze is, en dan ook hoe die te bekomen is.
N. Die orde voldoet aen mijne genegentheid: ook stel ik vast dat mijn eisch u niet onbillijk te vorenkomt, dewijl diergelijk een spoor van onderzoek bij u zelf moet bewandelt geweest zijn, bevorens deze kennis u eigen wierd. Zonder bewijs of geregeld onderzoek eene zaek te omhelzen verbied ons de voorzigtigheid. Hierom zal ik niet laten kunnen mijne tegenwerpingen in te brengen, zo lange ik schijn van rede kan vinden, op dat ik naemaels, overtuigt zijnde, te vaster in mijne schoenen stae. Ik zal u evenwel niet tragten op te houden met haer-warringen of beuzelingen die niet kunnen voortkomen dan uit den mond of de penne van een, die gants onbedreven zij in schrijftale, of van een, die, door eigen behagen vervoert, alle andere gewoonte dan de zijne onsmakelijk en verwerpelijk houd; dies zal ik ons gebrek niet willen voorstaen met een glimp van Voorregt, als of wij Amstel- en Rijn-landers, vermits het Voornaemste lid zijnde van de Voornaemste Provincie, gevolglijk een Rigtsnoer voor anderen behoorden te verstrekken; verre van daer: daerenboven zou mijne eigene overtuiging in gevallen van gelijke natuer mijne stellingen dooden, zo ik diergelijke redenen voortbragt: want ik weet al te wel, dat bij aldien wij eenen vreemdeling ons behoorlijk onderscheid van Klank tussen de harde en zagte korte e, (als bij Kélder, enz:) en tussen onze zagte en harde korte o (als bij Dol-ós, enz:) in welk stuk genoegsaem alle de Nederlanders, zo verre ik weet, overeenkomen, hooren verwaerloozen, zulk gebrek ons als Bastaert-tael in de ooren klinkt, die strijdig is met het eigen onzer Sprake; waerom we ook zulk een als verbijstert van zinnen zouden agten, die uit waen, als of dit onderscheid onnut en verwerpelijk was, zou willen staende houden, dat het goed Nederduitsch moest heeten, als men een Bólle wind zeide (voor een Bolle wind), een Rónde Bol (voor een Ronde Ból), of hij Kórf het groen (voor hy Korf) of een teene Korf (voor Kórf), of Hop voor Hóp, Hol voor Hól, en Dól voor Dol (insanus) enz. En hoewel hij zeggen kon en mogte, dat zijne ooren dit ons onderscheid van klank niet vermerken konnen (gelijk ik inder daed zelden een vreemdeling vond die 't hooren kon, schoon het voor ons kenlijk genoeg is), en hoewel hij ook zijne stelling bekragtigen kon, met te zeggen dat zulks bijna door geene agtbare Geleerden in spellinge aengewezen is, en dieshalven geen blijk van gemeene erkentenisse heeft, niettemin, nogte zijne onbedreventheid of stompheid van gehoor, nogte ook het agterblijven van 't onderscheid in 't spellen (vermits teekens boven de Letters nog nooit onder ons een algemeenen doorgang in 't gebruik hebben gekregen) zouden bij anderen of mij eenig gewigt toebrengen tot twijffeling' in een' zaek waer van onze ooren zo verzekert ons overtuigen. In gelijken graed moet ons verzuim daer we van spreken aenstoo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
telijk klinken voor de andere Nederlanders, die nooit dat gebrek onder hare Medeburgers hooren. Maer nader Berigt of Bewijs verlang ik of deze Klank-onderscheidingen bij onze andere Nederlanders wezendlijk in de Uitsprake plaets hebben, en of die van onze agtbaerste Schrijvers, zodanig als je in uwe Aenmerkingen hebt aengeroert, in hare Spelling zijn aengeduid. Dit zo zijnde, ben ik voor de rest daer in eens met de Geleerden van Oordeel, dat geen eene Stad zig beroemen kan volmaekt te zijn van Dialect, en dat men daerom de beschaving moet opmaken uit de Schrijftaele, voor zo verre die genoegsaem eenstemmig bij de beroemste Schrijvers in gebruik gebragt is, of voor zo verre die op de tonge zou vallen van ijmand van opmerking, die van zijne jonge jaren af in de voornaemste Steden van verschillige Dialect, nu hier dan daer zig hadde onthouden, en steeds met de deftigste Lieden omgang gehad. Ik erken ook dat elk die voor alle Nederlanders Taelkundig en keurlijk tragt te schrijven, zig dient te quijten om aen de Gemeene-landse Dialect te voldoen, hoewel ijder voor zig volstaen kan met de Dialect van zijne eigene Stad, zo hij geenen anderen Lezer op 't ooge heeft, dan die van zijne Medeburgers; ja dat meer is, de tael van de agterstraten zou men voor genoeg konnen houden, bij aldien 't geschrevene niet anders zal dienen dan voor luiden van die buerten.
L. In den eersten en noodigen Grondslag hebben wij dan geen verschil: Mijn Heer erkent met mij dat ijmand, die na de Taelkunde dingt, de kennisse van een Gemeene-lands Tale moet beoogen: Maer of dit gemelde Onderscheid van Klank hier toe behoort, of van onze Agtbaerste Schrijvers daer voor erkent zij, is uwe vrage die te bewijzen is. Ga naar margenoot+Tot een begin van 't werk kan ik u zeggen ten opzigte van het Onderscheid van Klank tussen ei (of ey) en y, dat het nog heden onder alle onze Nederlandsche Provincien, en zelf onder ijder lid van die eenpaerig en net op dezelfde woorden word in agt genomen, uitgezondert bij ons Amstellanders en die van Rynland, (als welken de y eveneens uitspreken als den Diphtongus ey), gelijk mede in 't Plat-Brabands (alwaer beide ey en y, als ai klinken): De Zaenlander spreekt wel de ey uit als aay, en de y als ey, dog 't onderscheid blijft 'er nogtans in gelijke waerde. Dus zijn 'er vele woorden, welke bij ons dubbel- of twijffel-zinnig luiden, bij de anderen onderscheiden van Klank; en, buiten boerterij, die meesten tijd misslagen tot onderwerp neemt, is verwarde beteekenis geen klein gebrek in een Tael.
N. Maer alle Onderscheid in Uitspraek, hoewel Onderscheid een groote deugd is, voornaemlijk als 'er dubbelzinnigheid mede verhoed word, verkrijgt juist geen' gemeene erkentenis: onze geboorte stad Amsterdam heeft een tweederhanden Tongeslag op vele woorden welker klemtoom op aa of ae dringt, als Gaen, Staen, Nae, Raden (Divinare), Vaert, (Celeritas), Baerden (Barbae), Waerden (Hospites), enz: welke onze lage Gemeente ook nog gewoon is voort te brengen met een geluid als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ae, wat harder als éé: ik zegge op vele woorden, want bij alle geschied zulks niet, naemlijk nooit bij Varen, Maan, Graat (Spina), Graad (Gradus), Zaak, Baten, Daad, Graan, Haag, Kaag, Kaak, Laan, Naar (Horridus), Raden (Rotae), Vaart (Canalis, fossa), Zy baarden (Pepererunt), Zy waarden (Observabant), enz: Dit Onderscheid is nogtans niet als een Gemeenlands Eigen erkent.
L. Dat van ei en y is al erkent; want het is van ouds af, en aen allen zo sprekende en overtuiglijk geweest, dat ik sedert onzen oudsten Schrijver Melis Stoke, van Ao. 1300 af, geen een onzer Schrijveren (zelf hoe gering en ongeleerd hij waer', zo hij slegts voor Ao. 1650 schreef) ontmoet heb, die 't zelve in de Spelling' niet heeft waergenomen; zo dat dit gemelde Onderscheid bij alle Lieden van oordeel, schoon Amstellanders, is aengezien als iet, dat in geenerleije Schrijftael, veel min nog in beschaefde Gemeen-lands Tale, mag verzuimt worden. Ik heb ook met opmerking meer als eenmael gade geslagen, dat personen die van der jeugd af in verscheidene onzer Nederduitsche Provinciën zig hadden opgehouden, en welker Uitspraek, zelf buiten haer weten, aldus als tot een Gemeen-landsen Tongeslag was overgegaen, op een' lieflijke en niemand stootelijke wijze dit vereischte onderscheid in agt namen. Van Luiden van jaren ben ik insgelijks berigt, hoe hen nog duidelijk voorstaet, dat ze in haer jonge tijd bij den deftigen grijzen Ouderdom van Amsterdam dit Onderscheid (hoewel op de Zaenlandse wijze) nog in gebruik vonden; zo dat ons verzuim van jonge geboorte is. Zoo getuigen ook die van Leiden ten opzigte van haer Stad. Van Haerlem, als Hooftstad van Kennemerland, waer onder de Zaenlanders behooren, is 't zelfde te denken. Dus heb ik mij overtuigt bevonden, dat niet alleen aen onze Gemeenlandse Sprake dit Onderscheid eigen is, maer dat alle onze Schrijvers van Agtbaerheid door haer gebruikelijke Spelling zulks ook gewettigt hebben, van den oudsten tot den jongsten toe: En, toen ik in de Oudheid bezig was, bevond ik dat bij 't Moeso-Gottisch, Angel-Saxisch, Frank-Duitsch, Alamannisch, en Kimbrisch dit onderscheid al diep en onwrikbaer is gewortelt geweest; zo dat men duizende jaren te rug voor den oorspronk mag rekenen.
N. Is 'er geene rede te begissen van dit ons verloop?
L. Ik wijte het eensdeels aen de menigte Hoogduitsers die onder ons sig sedert een eeuw hebben neergezet; en dezen, gelijk gezegt, steken in 't zelfde gebrek, ja nog erger, dewijl ze in 't schrijven zelf het Onderscheid verloren hebben; anderdeels aen onze woonplaets, als gelegen tussen Zuid-Hollander en Zaenlander; en eindeling aen 't vermengen van deze twee oorzaken onder een; want toen we van onze oude Noord-Hollandse Uitspraek (die de y even als bij den Zuid-Hollander de ei, en wederom de ei als ai deed klinken) begosten af te wijken met het agterlaten van ai, om alzo nader aen de Schrijftale te komen, en om meer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met den Hoogduitser, daer we sterken handel meê dreven, en ook meer met den Zuid-Hollander en die van de andere Provinciën over-een te komen, zo vervielen wij van zelf in dit gebrek, dat ons geluid voor y en ey even-eens wierd. Maer laet ons onze stoffe vervolgen om niet te lang te verwijlen. Ga naar margenoot+Ten opzigte van 't behoorlijke Onderscheid van Uitspraek tussen ee en éé vond ik onder onze Nederlanders geen andere makkers in ons verzuim dan die van Over-Yssel; dog de Zuid-Hollanders, Stigtenaers, Zeeuwen, Vlamingen, & eenige Brabanders staen 'er beter bij; zo ook onze overbueren de Zaenlanders: de Vriezen voornaemlijk de Land-Friezen onderhouden 't desgelijks, hoewel op eene andere wijze; want voor de éé spreken zij een klank als ie; welke Friesche Dialect bij onze lage Gemeente in dit stuk nog in wezen is; als zeggende ien voor één, bien voor béén, wiek voor wéék (mollis), stien voor stéén, gien voor géén (nullus), enz: gelijk in tegendeel bij de woorden daer de Gemeen-landse Dialect de zagte lange ee heeft, als bij week (Hebdomas) geen of gene (ille, iste), dit gebruik van ie nimmer plaets grijpt: een zeker teeken dat ook eertijds dit onderscheid tussen ee en éé bij onze Voorvaderen in zijn' waerde te vinden was: hoewel ons tegenwoordige verzuim al een eeuw lang ingewortelt schijnt geweest te zijn; want de Nederduitsche Spraekkonst van 't Konstgenootschap De Kamer in Liefde bloeyende van Ao. 1584, daer niets van vermeld, hoewel ze vermaen doet van óó en oo onderscheidelijk te gebruiken. Dit geeft schijn als of dit laetste onderscheid van Klank tussen oo en óó nog later dan het eerste bij onze Amsterdammers (evens als nog heden bij den Zuid-Hollander, Zeeuw enz:) in zwang gebleven is, schoon thans niet alleen wij Amstel- en Rijn-landers, maer, zo veel ik heb konnen vermerken, gants Noord-Holland, Vriesland en Over-Yssel met ons het zelve verloren hebben.
N. Evenwel bij de Rijm-Kronijk van Melis Stoke (die van de jaren 1300 is) en bij de verdere. Schrijvers tot Ao. 1600 toe, bevind ik dat de Spelling van de Lange Klinkers wanneer in een zelfde Silbe geen Mede-klinker agteropvolgt, op de Latijnse wijze doorgaends enkel genomen word, zo wel bij de a als e en o: zulks dat 'er toen geen onderscheid van Spelling was ten opzigte van de lange ee en éé, en oo en óó: zou men derhalven niet wel mogen twijffelen, of niet het gemelde onderscheid van Uitspraek van jonger geboorte ware, en gevolglijk niet verre boven een eeuw oud?
L. Men zou, maer met geen schijn van goede rede. Ik zal eerst uwe vrage beantwoorden, en namaels spreken van 't Historiael waer op die gebouwt is. Ten opzigte van uwe Vraeg kan dienen, dat Verzuim van onderscheid in Spelling geen de minste bewijs is van 't gebrek in de Uitspraek, even gelijk Mijn Heer zelf ten opzigte van de korte o en ó een weinig te voren verhaelt heeft. Dog twijffel eens of het nieuw ware; zou Mijn Heer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wel kunnen gelooven, dat dit als nieuw onderstelde Onderscheid van Uitspraek, door Hooger Magt, naemlijk toen wij nog onder Karel en Philips stonden, onzen Grootvaderen stiptelijk was aenbevolen geweest?
N. Neen ik, mijn Vrind; want behalven dat van zulks geen gewag gemaekt word, zo had men toen met Staet- en Godsdienst-Zaken de handen zo vol, dat geen Overigheid om zulke Letter-lief hebberij kon denken. Daer en boven zou ik geen Overheid ter Wereld, al waer het een Asiatische, die als een Afgod geëert word, magtig genoeg kennen om hare Gemeente zulk een Onderscheid van Uitspraek (schoon 't in 't schrijven gelukken mogte) daeglijks te leeren waernemen: want, al wierd' tot noodzaeklijk behulp, bij een openbare lijst van woorden, zulk onderscheid aengewezen, en, tot prikkel van oppassen, de dierste straffen gedreigt, alle pleging van die, of alle invordering van boeten zou moeten stil staen in zaken, daer de gantsche Gemeente, oud en jong, Wetgever en Onderdaen, de besten niet uitgezondert, daeglijks ontellijke reizen moesten zondigen, zelf tegen wil en dank.
L. Wat dunkt u? zou dan wel zulk Onderscheid van Uitspraek, bij Opstemming en Overeenkomst van Gemeentens, en dat zelf van geheele Provinciën, onder groot en klein, op 't land en in Steê, zonder bevel of kennis van Overheid, kunnen stand gekregen hebben? want, gelijk ik gemeld heb, het is 'er tegenwoordig, en moest derhalven, zo 't nieuw ware, of met of zonder toedoen van Hooger hand zijn ingedrongen geweest.
N. Ik. beken 't, nog immers zo min; ik merk al dat ik door uw' vragen het net over 't hoofd heb.
L. 't Is zeker, mijn Heer, dat dezelfde zwarigheid die 'er nu zou zijn, om in een groote Gemeente zulk eene Spraek-verandering in te brengen, 'er altijd was, en nog meerder van ouds toen Druk- en Schrijfkonst nog te zoeken waren. Verre is het van daer, dat dit Onderscheid nieuw zou zijn; in tegendeel heb ik bij de Oud-Duitsche en Frankische Schriften, van 7, 8, en 10 Eeuwente rug, als mede bij het Kimbrische van voor omtrent 10 Eeuwen, gelijk ook bij 't Moeso-Gotthisch, dat omtrent 14 Eeuwen oud, en een Lid Van den Oud-Duitschen Stamboom is, en wijders bij de tegenwoordige Tale der Yslanders (die, ruim 8 Eeuwen van alle andere Volkeren afgescheiden, 't Oud-Kimbrisch of Oud-Noordsch vrij zuiver bewaert hebben) dat Onderscheid eenstemmiglijk op dezelfde woorden, eenige weinige verloopene uitgezondert, in gelijke waerde bevonden; gelijk ik in een beknopt lijstje van vergelijking u vertoonen kanGa naar margenoot*. Welke Overeenkomst aen wijst, dat al voor duizende jaren, bevorens de Kimbrische en Duitsche Volkeren verdeelde Takken waren, in de eerste worteling namelijk van onzer aller gemeene Moedersprake, een oude en kragtig ingeplante Eigenschap moet gezeten hebben, die deze gelijkaerdigheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aen den Stam, en van daer aen ijder der Takken', zo eenpariglijk heeft bijgezet, dat geen eene daer aen versteken is, ten zij bij toeval van verloop of in-enting van ongelijkaerdige; even als dit, sedert ruim eene Eeuw, te beurte is gevallen aen ons Amstel- en Rijn-landers, als welken grootendeels uit een toevloed van Uitlanders bestaen, waer van de meeste Hoogduitsers zijn, die dit streekhoudende Onderscheid en de waerde van dat al een wijle voor ons verloren hebben gehad. Ga naar margenoot+Ter dezer gelegentheid kan ik niet voorbij te zeggen, hoe ik ten uiterste mij verwonder, dat ik, onaengezien een verloop van zo vele eeuwen agter-een, gedurende welke bij onze Voorouderen het Schrijven 'er niet, of wat zeldzaems was, dien tederen Grondslag van ons Onderscheid der Klanken, welke niet anders dan op de tongen van Ongeletterden zijn bestand moest houden, zo mih, of genoegsaem niet-met-al verbastert heb bevonden: waer uit blijkt eensdeels dat onze Ael-oude Voorvaderen, hoe onbeschaeft men hen verdenken mag, niet losselijk en onbedagt met hare Tale hebben gespeelt, maer altoos werk gemaekt van harc Tongen met een nette tederheid te bestieren na den grond van hun Vaderlijke overleveringen; en anderdeels, dat onder zulk een' voorzorge, zo geen Volkvermenging daer tussen komt, een Tael vele eeuwen kan verdueren, zonder te verloopen: waerom dan ook wij niet volstaen kunnen met dat oudegte Onderscheid, enkel uit kleinagtinge om dat nu onze uitspraek het reeds quijt geraekt is, in den wind te slaen: ten minste past het ons niet qualijk, zo wij voor Nederduitschers in 't Gemeen, en taelkundig willen schrijven, dat we in navolging van 't voorbeeld onzer Agtbaerste Schrijvers, door de onderscheidene spellinge van dubbele en enkele klinkers, op den voet hier voren in mijne AenmerkingenGa naar voetnoot* gemeld, dit vereischte onderscheid van Klank tragten aen te duiden. En ten opzigte van 't Historiael of feit, daer uwe vrage uitgesproten is, zo bekenne ik, dat die maniere van korte spelling tot niet lange voor Ao. 1600, de gebruikelijke was. Zij had ook twee redenen; eerstelijk om dat in die 3 eeuwen, namelijk tussen 1300 en 1600, bij na niemand dan Geestelijken de penne voerden, die aen de schoolse Latijnse spelling zig vast hielden; ten anderen had men voormaels, toen alles bij gebrek van de Drukkonst op de dadelijke penhandeling aenquam, reden om die inkrimpende en bekorte manier te handhaven tot besparinge van moeite en tijd. Dog met het verbreiden der Druk-kunst en het doordringen der Reformatie, toen elk gelegentheid kreeg om hiet kleine kosten zig op te queeken in kennisse en wetenschappen, en 't onderzoek der zaken niet blindelings op een ander te laten rusten, toen hebben onze opmerkende Schrijvers getragt, om dit in schrift verzuimde Onderscheid tussen de lange harde éé en zagte ee, en lange harde óó en zagte oo, in de spelling, zo verre zulks zonder bovenstreping te doen was, ook aen te wijzen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Hier toe hielden ze zig, eensdeels, ten opzigte van de lange zagte e en o, wanneer in dezelve Lettergreep geen Mede-klinker op den Klinker volgt, aen uwe bovengenoemde verkorte spelling, gevende als dan aan dezelve niet meer als een enkele e en o; naemlijk Hopen (Sperare), en Helen (occultare) enz: dog anderdeels, Bij de woorden die op de harde lange éé en óó accenteerden, gebruikten ze in zulk geval de dubbele ee en oo: als Heelen (Sanare), en Hoopen, Ophoopen (acervare) enz. Dit is dat agtbare gebruik, dat sedert van onze Allervoornaemsten gevolgt is: hoewel andersints, uitgenomen bij deze hardklinkende éé en óó, onze Letterhelden zig nog lange wijl gekant hebben tegen het verdubbelen van Vocalen, bij aldien de accent-silbe door geen Consonant gesloten wierd: in dezen ijver stak ook Vader Vondel, toen hij, Ao 1654 zijn Noodig berecht over de nieuwe Nederduitsche Misspellinge maekte; alwaer hij de verdubbeling verbant, hoewel hij met goed oordeel zig ter zelver plaetse, wanneer in 't Gemeen-lands de Klank hard viel, zig van de dubbele ee en oo bediende; dog bij drukfouten sloop 'er ook wel ee en oo onder, op verkeerde plaetsen tegen zijne eigene stelling aen.
N. Ik heb langen tijd niet geweten, waerom ik nu een enkele dan een dubbele e en o, schoon bij beiden de Klank lang was, in de schriften van onze voornaemste Lettergeleerden vond; het scheen mij toe, of'er geen bestendigheid, nog vaste Grondslag van Spellen bij haer was: anderen wilden mij wijs maken, of dit opzigt had op den Singularis, en of de verdubbeling beteekende dat in Singulari een Langklinker was, terwijl de enkele zou aenwijzen, dat de Singularis een korten klinker had: dog dit vond ik vals, bij menigte van woorden; maer nu begrijp ik uit al uw berigt, dat zulks op 't onderscheid van Uitspraek ziet.
Ga naar margenoot+L. Zo doet het: en dit onderscheid van Uitspraek en Spelling heeft ook deze nuttigheid, dat hier door in Gemeene-lands Sprake vele woorden onderscheiden van zin worden of blijven, die bij ons Amstel-en Rijnlanders eveneens klinken, en daer door dubbelzinnig zijn: als de bovengenoemde Helen en Heelen, Hopen en Hoopen, wijders Lyden (pati), en Leiden (Ducere) enz: van welk soort ik geen geringe lijst kan aentoonen. En behalven deze Vrugt is er nog eene andre, die voor een Tael-lief-hebber niet minder waerdig is, naemlijk in 't stuk van de Afleiding' (Derivatio); want zonder de regte kennis van dit gemelde Onderscheid zal men vele woorden verkeerdelijk en ook sommige als eenerleije aenzien, welke nogtans waerlijk een bezondere Rede van Afleiding' hebben.
N. Maer ten opzigte van 't eerste, zou die Dubbelzinnigheid door de omstandigheden niet wel meesten tijd zig ontwarren?
Ga naar margenoot+L. Dikwijls ja, en somtijds gantschelijk niet, ten zij door een konstige schikking', of gemaekte Omschrijvinge. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dog schoon genomen dat 'er geene Dubbelzinnigheid der woorden door verhoed wierde, het Onderscheid zou niet te min moeten geagt en betragt worden als een Eigen tot onze Gemeene-landse Sprake behoorende, eveneens en met gelijk regt als, volgens uwe en onzer aller gemeene stelling, het onderscheid van Uitspraek tussen de korte harde en zagte o, even noodzaeklijk, en niet meer moet waergenomen worden, bij de woorden daer zulks Dubbelzinnigheid wegneemt (naemlijk bij Bol en Ból, Dol en Dól enz:) dan bij den grooten hoop anderen omtrent welke geen zin-twijffeling plaets heeft.
N. Bij welken onzer Autheuren vind je dit gemelde Onderscheid van Spelling opgevolgt.
Ga naar margenoot+L. Op dat Compas zeilden sedert meest alle voorname Letterhelden, die den opbouw en beschaving onzer Tale, bijzonderlijk ten opzigte van den Cieraedstijl, zo manhastig bij der hand gevat, en loflijk uitgevoert hebben. Onder de eersten was Dirk Volkertsz Koornhert, voornaemlijk in zijne laetste schriften van omtrent 1580 en 1590: van dezen man getuigde Lipsius, dat meest alle zijne stukken subtijl en wijslijk geschreven zijn, en dat het hem mishaegde, dat hij eens met Coornhert getwistet hebbe: voorts J: Uitenbogaert, die kort daer na befaemt wierd; Wijders Kiliaen in zijn Woordenboek, dat zo berugt en bij alle Geleerden geprezen is, voerende den Tijtel van Etymologicum Teutonicae Linguae, sive Dictionarium Teutonico-latinum, waer van de Plantijnse druk van Ao. 1599 door hem zelf vermeerdert en verbetert is. Vorders Everd: van Reyd in zijne Nederlantsche Oorloghen: het Europische Ligt van Geleertheid Hugo de Groot in zijn tractaet van de Batavische Republijk Ao. 1610 in 's Gravenhage gedrukt: De Verhevene en weergalooze Pr; C: Hoofd, al in zijn Achilles en Polixenas, Ao. 1600 geschreven; dog in zijn Hendrik de Gróót als-mede in zijn Baeto, beiden van Ao. 1626, heeft hij zig van bovenstreping bedient, om ook de onderscheiding van Klank aen te wijzen bij die Accent-silben, daer een Mede-klinker agter de Vocalen komt: Wijders ook de Rechtsgeleerde Anthonius de Hubert in zijne Psalmen, Ao. 1624 uitgegeven: P: Merula in zijn Tijdthresoor, Ao. 1614 tot Leiden: D: R: Kamphuizen in zijne konstige Rijmen: de Geest- en Zin-rijke Const: Huygens in zijn' Koorn-bloemen en Zeestraet; van 1624 tot 1667. als mede onze Nederduitsche Virgyl, Joost van den Vondel in zijne Werken bij A: de Wees gedrukt, voornaemlijk die gemaekt zijn sedert de vergadering over de Letterkunde, hier te Amsterdam bij eenige Digteren voor Ao. 1624 gehouden, waer van gemelde A: de Hubert een lid is geweest: nog ook de Nederduitsche Overzetting van den Bybel, uit last van de EE. Heeren Staten Generael Ao. 1637, volbragt: Daerenboven de nette Dichter Jeremias de Dekker in zijne Werken: en eindeling behalven nog verscheidene anderen, ook veel-al de Placcaten en Ordonnantien van den Lande. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
N. Mag de gene, die zig hier in zoekt te quijten, den streek van deze Voorgangeren onbezorgt opvolgen?
L. In die woorden wel, omtrent welken ze nogt' onder den ander, nogt' in haer zelf verschillen. Het oogmerk was wel eenerlei, maer dat ze te mets verschillen had meer als eene rede; want die waerneming was toen nog ongewoon voor Schrijver en Drukker, de Letterzetter ging ook wel toen, gelijk als nu, met de uitkomst van zijne regels te raed; daerenboven was de Geest van onze Tael-liefhebbers, voornaemlijk die van onze voorname Dichters, toen ter tijd als in een strijdperk met een krijgel aengezet, wie de meeste en waerdigste steenen zou toeleggen tot het nieuwe Nederduitsche Gebouw van keurlijken Cieraetstijl; dat gebouw, dat thans zo veel aenbidders heeft, en reets hoog en trots het hoofd in de lucht steekt, pronkende met de Konststukken van onze verstorvene Letterligten, als van den Drost Hoofd, van Vader Vondel, en van onzen Nederlandschen Ovidius J: Antonides van der Goes, als mede die van de Branden. Dus is 't geen wonder dat die ongewoonte, en andre bezigheid van Geest, oorzaeken zijn, dat men in dit stuk van spellen nog vele struikelingen bij hen vind, die het blindelings navolgen onveilig maken. Van dit gebrek zondere ik genoegsaem uit dat allerkeurlijkste Woordenboek van Kiliaen, zo even genoemt, als mede de gemelde Overzetting bij den Staten Bijbel, als door welker overzienderen neerstige zorge hier in niet dan weinige Drukfeilen ingeslopen zijn; en zo verre ik de Werken van Huigens, den Druk van Ao. 1658, nog onlangs hier op inzag, zo verwagt ik, dat ook die doorgaens vrij goede proef konnen houden.
N. Nu zijn we tot aen 't Hoe gevordert, en aen 't overwegen van de Middelen, om dat gemaklijk te bekomen. Bij eene lijst van ijder soort van woorden kan je 't Hoe aenwijzen, en, zo je de Regelen daer agter voegt, zo hebben wij de begeerde Middelen, maer of het niet best zij, dat het eerste onder 't laetste betrokken werde, om bekortings wille, geef ik u in beraed.
Ga naar margenoot+L. Verre weg best, mijns agtens. Het Onderscheid tussen ey (of ei) en y vind men bij alle Schrijvers van agting waergenomen. En betreffende de lange e en o, wanneer die zagt of hard klinken, zo moet men de woorden tweederhande aenmerken, als (1) zulke, welker accent-silbe geen Mede-klinker agter zig heeft, als Leeren, steken enz:, en (2) zulke, welker accent-silbe door een of meer Mede-klinkers gesloten word, als Spéék-sel, Léér-zaem enz. Ten opzigte van de eerste soort kan ik u geen korter aenwijzing doen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als tot het gemelde Woordenboek van Kiliaen en tot den Staten Bybel of de Concordantie van Trommius, alwaer in zulk geval de dubbele ee en oo geplaetst zijn, wanneer de Klank hard komt, en de enkele e en o wanneer die zagt komt. Ten opzigte van de laetste soort, zou een bovenstreping bij de hard klinkende van noode zijn, zo men 't onderscheid wilde aenwijzen, en hoewel men deze kennis schijnt te kunnen missen, zo lange de bovenstreping bij de schriften der Geleerden nog geen doorgang vind, niettemin in Letterkundige verhandelingen, en tot een welgegronde Afleiding (derivatio) der woorden, is ze ten uiterste noodig; en daerenboven dient men bij die woorden, die niet meer dan eene Mede-klinker tot slot hunner accent-silbe hebben, dit vereischte onderscheid te kennen, vermits die Mede-klinker bij onzen Pluralis tot de volgende Silbe overgaet, als Léér (Doctrina) in Plur: Lee-ren, en Steek in Plur: Ste-ken; want dewijl onze woorden, zo ze in Singul: op een harde lange ee of oo vallen in Plur: die blijven behouden, of zo ze op een zagte accenteren ook die in Plur: zoodanig blijft, zo word vereist, dat men hier van ook bewust zij, zo men 't onderscheid in 't spellen, volgens 't meergemelde Agtbare gebruik, wil in agt nemen. Dies was het dienstig, dat dit onderscheid van Klank met behulp van bovenstreping wierd aengewezen, bij een' Lijste van zulke woorden, welker lange ee en oo door één of meer Consonanten in dezelfde Silbe agtervolgt worden. Zoodanig een Lijste was ik voornemens voor u op te maken, uit het Ligt, dat het onderzoek van de Afleiding, en van de Regelmatigheid, beneffens de kennis van de Oudheid mij gaf; alles vergeleken en beproest tegen 't berigt en de Uitsprack der zulken, die dit Onderscheid van Klank met haer opvoeding, zonder les of regel geleert hebben, en op welker tongen 't gebruik van Ouder tot Kinderen in wezen gebleven is; welk alles gezamentlijk ik niet dan zelden verschillig vond. Uit dusdanig een' Lijst trek ik dit gemak, dat ik mij in deze Verhandeling nu niet (gelijk te voren in mijne Geméénschap tussen de Gotthische Sprake en de Nederduitsche, om ook in dit stuk aen de eigenschap van de Gemeen-landse Dialect te voldoen, geschied is) met bovenstreping heb te bemoeyen, dewijl ik dus eenmael ijder woord op zijn plaets in orde schik.
N. Dat gemak of voordeel zoek ik niet weg te nemen, maer ik hope op breeder verslag, naemlijk een Aenwijzing niet alleen van de laetstgemelde soort van woorden, dog ook van de eerste; want die eerste door 't gebruik te leeren, is te lastig; bij de Autheuren zulks op te zoeken, is al te werkelijk; zelf een Woordenboek is naeulijks gereed genoeg; dies verwagt ik uwe Regelen of Aenmerkingen over een en ander soort, en dunkt mij best dat agter ijder Regel of Waerneming' de Rije gevoegt werde van die woorden, welke daer toe passen; op dat de waerde van ijder Regel met hare Uitzonderingen te klaerder blijke. Dus zal niet alleen ijder, dien het met ons Amstel- en Ryn-landers hier in hapert, stoffe van ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noegen vinden in een gereed hulpmiddel, maer ook, die sterker zijn, zullen rede hebben van vermaek, dat ze hare Moederlijke Dialect hier onder Regelen betrokken, en met de Oudheid bewezen kunnen zien; 't gene voor dezen niet gedaen is.
L. In tegendeel vreeze ik dat de Eigen liefde, dat algemeene Koesterkind, al het bewijs, hoe omstandiger en kragtiger het zij, te onzoeter zal maken voor velen mijner Mede-burgeren; want wie ziet gaerne zijnen minder-staet ten toon gestelt?
N. Dog die 't Verheven beminnen, zijn daer onder niet te tellen. 't Is zeker een teeken van lage gedagten, te wanen dat 'er geene gewoonte beter zij, dan juist die van ons en de onzen: 't is ook een teeken van onedelen drift, niet te willen hooren van 't fraeyer van een ander, en de middelen te haten, die ons de hand reiken tot verbetering.
L. Schoon ik de redenen goed keure van 't gene mijn Heer mij aenraed, niettemin schrikt mij de arbeid nog af; ik heb in 't klein beproeft, wat werk het Woorden-zamelen in heeft, welk een tijd het wegsleept: ondertussen, welk eene Rije van Lijsten zou zulk eene Bijlage uitmaken? Immers weinig minder dan een boekje? Want over menig duizend Woorden valt 'er te handelen.
N. Gewilligheid maekt arbeid ligt.
L. Maer, schoon ik oppasse om alle woorden, daer toe behoorende, bij-een te gaêren, ik wil nogtans niet aennemen, dat 'er geenen mij ontslippen zullen.
N. Wien zou geen eene Visch ontsnappen, die een groot water zocht ledig te visschen.
L. Evenwel, eer ik die groote Bijlage bij der hand neme, dunkt mij best, dat ik vooraf hier tussen-in-voege mijn Lijstje van Vergelijking tussen onze en de Oude met ons vermaegschapte Talen, ten opzigte van dit gemelde Onderscheid van Klank; beneffens de streekhoudende Dialect-regel, door mij hier op gevonden: op dat alzo 't bewijs van de Oudheid voorgae voor het tegenwoordige gebruik. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+De Streekhoudende DIALECT-REGEL is aldus.
Bij de Merkteekenen beduiden M-G, Moeso-Gottisch; Ki: & Ysl: Kimbrisch of Oud-Noordsch, & Yslandsch; AL: & F-TH, Alamannisch & Frank-THeutsch; & A-S, Angel-saxisch. En, om de Lijst niet te groot, maer te gereeder voor 't onderzoek te maken, heb ik voor eerst die Woorden bij een gebragt, welke gevonden worden in 't Glossarium Gothicum, dat Junius agter zijn Gothic: Euangelium gevoegt heeft; waer in ik met eenen betragt heb ook die niet over te slaen, bij welken of eenige strijdigheit of Verloop van Dialect schijnt plaets te hebben. Ondertussen zal ik de Spelling van deze onze Woorden, waer van wij handelen, zo hier, als in de volgende Bijlage, ten opzigte van de lange ee en oo, op den voorverhandeldenGa naar margenoot* voet nemen, namelijk.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lystje van vergelyking.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Indien men hier bijvoegde alle de Gelijkluidende Woorden, welke bij de oude Frank-Duitsche Alam: Angel-Sax: en Ysl: schriften of boeken gevonden worden, en welke ter dezer stoffe zouden dienen, het getal wierd ongelijk grooter, dan het hier bij een beknopt Vertoog zou voegen. Dog, om deze Vergelijking en 't Vertoon van Dialect-regel ten overvloed met een dubbelen' wal te versterken, voeg ik hier bij eenige Ongelijk-vloeyende Verba, bij welke de Wortel-Vocalen verwisselen; en welken ik opgezogt en gevonden heb bij 't Gotth: Euang:, en bij Tat: Harmonia Euangelica, en Willer: Abbatis paraphrasin in 't Frank-Duitsch, beneffens Junii Observationes in Willeramum; Voorts bij het Vocabularium Anglosax: Th: Bensonis; en bij de Grammatica Islandica van R: Jonas door Hickesius uitgegeven: op dat blijke hoe net deze Dialect-regel streek houd in de verandering van ijder Verbum op zig zelf.
Aldus veranderen mede
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoo mede
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aldus mede
Dus insgelijks
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoo mede
Ten opzigte van de Praeterita onzer Verba, op y, en ie, en uy in Infinit: accenterende, valt aen te merken, dat dezelve tegenwoordig van eenigen der Oude Vermaegtschapte Talen verschillen, alzo die in Singul: bij den Indicat: de harde lange éé of ey en óó willen aenduiden, hoewel ze ook in Plur: met onze zagte e en o overeenkomen. Dat wij eertijds ook in Sing: de harde éé en óó in de uitspraek hadden, blijkt uit velen onzer Substantiva, waer bij de harde éé en óó nog plaets hebben, en welken oorspronkelijk van zulke Praeterita ontleent zijn geweest. Dog sedert onze Voorouderen voor een regel hebben laten gaen, dat Singular: en Plural: bij onze Verba op een zelfden klinker vallen, (uitgenomen dat bij Nam, Brak, en diergelijken, de korte a wel in een lange verwisselt), zo heeft de zagte o stand gehouden. Dat ook dit laetste gebruik van zagte e en o al vele eeuwen oud is, ten minste ten opzigte van de zagte oo in 't Praeterit:, is genoeg af te meten uit het F-TH, alwaer doorgaends io of uo of o, op welken onze zagte oo past, hoewel nu en dan ook ou, die onze oo beantwoord, zig vertoont; zulks dat dit voor een en ander gebruik spreekt.
L. Dus heb ik u getoont, mijn Heer, hoe ik mijn Onderzoek genomen, en in 't overwegen de zaken gevonden heb.
N. Nu schort 'er niet meer aen de voldoening van mijn' vragen, dan dat de Bijlage, vervattende de begeerde Regelen tot Redding, hier op volge; waer agter ik eene verzameling verzoek van de gebruikelijkste Woorden, welke bij ons Amstel- en Rijn-landers dubbelzinnig, dog in Gemeenlandse Dialect onderscheiden klinken; op dat de nuttigheid van 't onderscheid met een' opslag van 't oog te vinden zij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+L. Dit laetste kan ik u ligtelijk geven, want dat heb ik voor eenige jaren al op 't papier gehad. Ondertussen zal ik in mijne Regelen of Aenmerkingen eenigsints bedagt zijn op de Afleidinge der Woorden; om dat die, behalven dat ze de gedagten opheldert en vermaekt, ook het geheugen versterkt, en, even als bij een' Regel, het eene door het andre doet onthouden: waer in zig schetsgewijze een naeu-gezetter behandeling van Afleidinge dan de gewoone zal op doen, als onderwerpende mij zelf (om zo voorzigtig te gaen als moochlijk is) aen zo streng een Wet, Dat ik geen' eene Letter zoek te veranderen, te verplaetsen, nogte toe of af te doen, dan uit kragte van een' streekhoudende Rooi of Regel; 't bewijs van dit alles nogtans overlatende voor mijn' voorgenomene vollediger Verhandeling van de Woord-ontworteling', op dat niet de Aenleiding het werk in grootheid te boven gae; om welke reden ook ik bij na alle zulke Afspruitelingen meene agter te laten, die zonder nader uitleg en vertoog te zeer van verre gehaelt zouden schijnen. |
|