Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake. Eerste deel
(2001)–Lambert ten Kate Hz.– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| ||||||||||||
Onderzoek over onze Nederduitsche letterklanken
| ||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||
in de Keel' gemaakt, in den Mond zijne bepaelde Lettervorming moet erlangen: Dog hoewel de waerheid van uw eerste gezeg klaer opkomt, voor elk die agt geeft op zijn' eigene klankvorming, niet te min het waere onderscheid en de oorzaek is nog met een duisteren nevel bezwalkt, welken een Weetgierige liefst verdreven zag. En, belangende uw tweede gezeg; buiten de genen, die zig met de Zangkunst bemoeit hebben, zal men weinigen vinden die regt weten wat Toonklank is, en nog minder die naegespeurt hebben, waer ter plaetse de Toonklank, en waer de Letterklanken hun Geluidvormingen krijgen, en nog ongelijk minder, die hun inwendig en wezendlijk verschil kennen, zo dat hier een nader beduiding nuttelijk en wel voeglijk komt.
L. Die, gelijk velen, geene ooren nog begrip tot Physicque Verhandelingen hebben, zijn bequaemer om zig blindelings te verwonderen, dan om 't innerlijke te bevatten; niettemin stae ik U toe, dat.uwe afvordedering wettig is, en mij niet onverwagt te voren komt; dies heb ik ook mijne gedagten en bevindingen gereed: zo uwE: ondertusschen nog zwarigheid Ga naar margenoot+of tegenwerpingen inschieten, verlang ik die dan te hooren: want, wie bedenkt alles? 't Is evenwel nu ruim elf jaren geleden, dat ik op eigene riemen drijvende uit weet-lust deze zaken onderzogt, en voor mij zelf op het papier bragt; en sedert is in al dien tijd mij nog niets in de Ga naar margenoot+Natuer voorgekomen, dat strijdig was tegen mijne daer op gevondene oplossingen. Om een goeden Grondslag te hebben, dienen we vooraf te onderzoeken, waer in de Klank bestaet.
Maer, wat soort van Beweging de Lugtdeelen in 't Klankvormen ontfangen, valt in dezen na te vorschen. | ||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||
Niet meer dan tweederhande Beweging bespeur ik bij de Lichamen. (1) Eene Voortgaende, en (2) Eene Plaets-of Omtrent-plaets-houdende. De eerste geschied wanneer het Lichaem van de eene na de andere steê, 't zij door regte, 't zij door kromme wegen overgaet. De tweede in tegendeel verwandelt weinig of niets, en is ook tweederhande, als (1) Omdraeijende om haren As of Draeispil, en (2) In-en Uitpuilende, even gelijk de Water-bellen of dunne Ring-banden (Sphaerae), die van ter zijde, als tot eene schijve, ingedrukt, en dus uit haeren ruststand of evenwigt geperst zijnde, na 't ophouden van de prangende kragt, weder uitspringen. Dat nu de Klankbeweging onder de Lugtdeelen niet ontstaet uit de Voortgaende beweging leert ons de tegenstrijdige eigenschap der Klanken, want het Geluid is gants niet enkel een-streeks voortgaende, maer word op en neder, ook zijdwaerts, gelijk ook na agteren en na voren, bij na even sterk en te gelijk gehoort. De Omdraeijende beweging van eenige Lugtdeeltjes op haer As is even onbequaem om Klank te maken: want, volgens de onwrikbare wetten der Beweegkunde (Mechanica) kan geene breede of wijduitstrekkende mededeeling en overgang van kragt bij zulk een Omdraeijende beweging plaets hebben, 't welk nogtans bij den Klank vereist word, als welken men met geringe kragt wijd heen kan doen verspreiden. De waerom van de gemelde Onmooglijkheid bestaet hier in, dat geene drie, veel min meerder, lichamen, op hunne Aspunten omdraeijende, elkander onderling kunnen aenraken, zonder des anders beweging te verhinderen. Bij Voorbeeld; De Bol A zij de eerste Beweger, die om zijnen As wentelt; zijne werking en aenschuiving zij op B, en C, te gelijk; zijne draeijing zij regts-om van 1 nae 2, als dan zullen gevolglijk B en C beiden zig links-om (van 3 na 4 en van 5 na 6 toe) keeren; want eene aangeschovene draeij is altoos anders-om als die van den aenschuiver: zo drae nu B aen C, of C aen B schuive, dat onder de aenpalende Klank-deelen onvermijdelijk geschieden zou moeten, zo zouden noodwendig B en C, ter plaetse van haere onderlinge ontmoeting een gestadig-tegenstrijdigen draeij hebben, die elkanders kragt van beweging vernietigen zou. Weshalven dan ijder Klank-deeltje, (vermits dat niet alleen van 2, maer van omtrent 12 zijns-gelijken omringt is) al wentelende om zijn As, terwijl het elk van de anderen eene | ||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||
omdraeijing quame bij te zetten, terstond zijn eigene belemmering en stilstand zou veroorzaken door de kragt van zijne eigene medegedeelde beweging: Daerenboven zou uit de gemelde Omdraeijing, zoo ze al plaets kon hebben, wel een verandering van kragt, maer geen onderscheid van toon-geluid kunnen ontstaen, aengezien de Omdraeijing maer alleenlijk of sneller of trager geschieden kan. Nu schiet 'er dus voor de Klankbeweging in de Lugt niet anders over dan de In- en uit-puiling eeniger bel-agtige of Spheer-agtige Klank- of Lugt-deelen.
N. Mij dunkt ik kan nog een' andere beweging, hoewel ook maer eene, bedenken, namelijk de Kring-golving, gelijk als die gene welke op het water komt bij 't inwerpen van een steen of iet anders: En, deze beweging is mede wijd en breed uitstrekkende even als de Klank. Ik kan ook uit de Schriften der Geleerden niet anders begrijpen, als dat ze zulk eene Golving (Undulatio) bij den Klank onderstellen, hoewel zonder bewijs of nette beduiding.
L. Ik bekén dat men de Kring-golving aenmerken kan als een tweede soort van Voortgaende beweging, die haer oorspronk uit een punt neemt, en van daer bij golfwijze uitstraling, zig rontom verspreid; en van deze had ik niet onderscheidentlijk aengeroert. Maer, dat ook de Kring-golving tot het Klankvormen onbequaem is, blijkt uit het volgende. I. Om dat deze Golving niet anders gevonden word dan bij de Oppervlaktens van eenige vloeibare stoffe, boven welke een merkelijk fijnder en ligter vloeijende zweeft, (als naemlijk de Oppervlakte van 't Water onder tegen de Lugtdeelen, enz:) en werkt dus alleenlijk in plano: de Klank in tegendeel word gevormt midden onder de Lugtdeelen, en werkt op-en neder-en zijd-waerts, cubicè. II. Men onderstelle vrij, hoe mis het ook zij, dat de Klank uit zulk eene Golving onder de Lugtdeelen geboren werde; in dier voege dat (1) uit de maete van de kragt der beweging in 't begin het verschil van Zwakte en Sterkheid van Klank, en (2) uit het snelder of trager vernieuwen van de Golving of Golf- onderhaling het verschil van Toonklank ontstaen zoude. Maer dan moest, tegen alle onwedersprekelijke ervarentheid aen, het Geluid altoos van een anderen Toon zijn voor den gene die digt bij deszelfs oorspronk stond, dan voor dien die 'er verre af was; want de Kring-golven agtervolgen elkander veel schielijker digte bij het middelpunt, dan verre van daer. Ik heb de kragt van mijne bewijzen niet willen ontleenen uit de menigte en grooten hoop van redenen, schoon van alle kanten, hoe men 't keeren of wende, stoffe genoeg daer toe zig opdoet: Als ik slegts voor ijder zaek een of twee vond, die mij van de waerheid verzekeren konden, zo rekende ik de rest overtollig: Ik onderstelle dat ik in dit stuk met menschen te doen heb, die de redenen wegen en niet tellen; voor anderen dient deze kóst bezonder weinig. | ||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||
N. Mij dunkt ook dat de gene, die al te veel de redenen bij den stapel omhaelt, eenigen schijn geeft, als of hij geene van die op zig zelfs mans genoeg mogt agten, om stand te kunnen houden; hoewel ik meê niet onbewust ben, dat kóst, die alle man behoorde te smaken, op allerhande wijze zou dienen toebereid te worden, en dat het derhalven bij sommige zaken zeer nut kan zijn, dat men behalven de kragt der Redenen ook de velerhande soort van kragtige bewijzen aentoone. Maer, om ons door tussenredenen niet op te houden; Ik zie nu wel uit uwe beduiding, dat onder alle de Lichaemlijke bewegingen alleenlijk de In-en Uit-puiling eeniger Lugtdeelen voor de Klankvorming overschiet: Laet ons die nu tegen de voornaemste eigenschappen van 't Geluid overwegen.
L. Men behoeft, mijn Heer, niet lange stil te staen, om te vinden dat Ga naar margenoot+deze beweging alle de verschijnselen der Klanken kan voortbrengen.
| ||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||
N. Maer, hoe kan men dan weten, dat de Vernieuwingen snelder geschieden bij het Hooge, en trager bij het lage Geluid?
Ga naar margenoot+L. VI. De Rede en Wiskonstige proeven leeren ons dit: Men neme een zekere Snaer op een Viool gespannen, en beschouwe eerst het onderscheid van het zwakker of sterker aenstrijken van dezelve, en de gevolgen daer uit spruitende; als dan is het klaer voor de Rede, en tastelijk in de Ondervinding, dat die bewogene Snaer een min of meer breeden slinger-gang zal maken na mate van de strijkkragt, namelijk tweemael zo breed bij een dubbelden aendrang, en zoo voort; gelijk ook altoos de tegenstand of herstelkragt van Wederom-slingering gelijk is aen de eerste kragt van Heen-slingering; waer uit volgt, dat die snaerslingering den grooter weg van beweging ook net zo veel snelder doorwandelt, als ze kragtiger aengezet is geweest, en gevolglijk even veel tijd besteed in ijder slingergang, of ze sterk of zwak werde aengestreken, gelijk ook daerom nimmer de toon verandert door zwakker of kragtiger aendrang op de Snaer, maer 't geluid alleen word sterker of zwakker. Maer, ten andere, om den aert der Toonverandering te kennen, zo merke men nu die zelfde snaer eens tweesints aen, eerstelijk vrij en ongeslopt;, ten tweede op de halve Lengte met den vinger bezet en op de toets gedrukt; dus dan, de strijkkragt in beide gevallen gelijk zijnde, zo zal de geheele snaer, vermits tweemael zo veel stoffe vervattende, tweemael zo traeg haren slingergang volbrengen, dan de bekorte: en schoon men de Langste sterker aenstreek, zulks zou dien gang wel versnellen, maer ook tevens zo veel verbreeden, en gevolglijk den waren tijd van Wederomslingering niet verhaesten, nogte den Toon veranderen, gelijk we hier voor gezegt hebben. Op deze wijze blijkt dan; Ga naar margenoot+(1) Dat de ware Redigheid (Proportio) van den Tusschentijd van Klank-vernieuwing, ten opzigte van een zelfde onbezette, en bezette Snaer, even eens is als die van hare geheele Lengte tot haer Deel; en 't getal van de | ||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||
Slingergangen in een zelfde tijd is in de Omgekeerde reden. Bij voorbeeld; Een gespannene Snaer, onbezet zijnde, zal tweemael grooter tussentijd van verniewingen hebben, dan haer halve deel, dat met den vinger ter halve lengte bezet is: en, wijders, indien de bekorte lengte tot de onbekorte is als 2 tegen 3, zo zullen de Slinger-gangen van de bekorte Snaer ook driemael geschieden, tegen tweemael bij de onbekorte, en derhalven de tussentijden zijn als 2 tegen 3: En, zoo voort met alle de Verdeelingen. En, ten opzigte van de onderscheidene spanning der snaren met gewigten, zo word vereischt, gelijk ook de proef van ondervinding zulks kan aentoonen, dat de gewigten genomen werden in de dubbelde reden van de begeerde snelheden der snaer-slingeringen, naemlijk aen eene zelfde snaer, tot spanning, viermael zo veel gewigt gehangen zijnde als te voren, zal de Klank-makende snaer-slingering tweemael zo snel geschieden, en negenmael zo veel gewigt maekt die slingergangen driemael zo snel, enz. Ga naar margenoot+(2.) Ten opzigte van twee Snaren, met gelijk gewigt gespannen, dog ongelijk van dikte zijnde, zal de onderlinge rede (Proportio) van de Tussentijden der Klankvernieuwingen dezelfde zijn als die der Middellijnen van ijders dikte; bij voorbeeld; zoo de Middellijn der dikste Snaer' zij als 3, en die der dunste als 2, zo zal de Lager Toonklank bij de dikste twee verniewingen hebben, terwijle de Hooger Toonklank bij de Dunste driemael verniewen zal; of, dat het zelfde is, zo zal de Tussentijd bij den Lager Toon tegens den Tussentijd bij den Hooger zijn als 3 tegen 2.
N. Dit laetste stuk schijnt mij van belang te wezen, zou je mij geen klaerder begrip op nog een andre wijze daer van konnen geven?
L. Mooglijk jae. Neem een snaer met een zeker gewigt gespannen; en neem een andere Snaer, even lang, dog 4 mael zo dik in zig zelf, dat is, 2 mael zo groot van Diameter; en vermits deze 4 mael zo veel stoffe inheeft dan de eerstgenoemde, zo hang ook 4 mael zo veel gewigt daer aen, om gevolglijk net even strak gespannen en even hoog van toon te worden als de eerste. Maer wederom aen die dikker snaer in plaets van 4 mael zo veel gewigt, slegts gelijk gewigt als bij de eerste gehangen zijnde, zo moet die toon verlagen of de slingenng vertragen als 2 tot 1; vermits de gewigten van spanning moeten zijn in de dubbelde rede van de snelheden, gelijk ik in 't vorige lid vermeld hebbe; en gevolglijk worden ook de Tusschentijden der Klank-vernieuwingen als de middellijnen van ijders dikte, aengezien de diktens zijn in de dubbelde rede van hare Diameters:
N. Dat begrijp ik beter, vervolg nu verder uwe Aenmerkingen. Ga naar margenoot+L. Wanneer de Klankvorming geschied door Beknelling' der Lugtdeelen, als bij de Fluit, of door een' geprangde Uit- of door-persing als bij | ||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||
de Stem, en Op riet te blaezene Instrumenten, zo word altoos een zeker vertrek of vergaderplaets van Lugt vereischt, waer in de doorgeprangde klankmakende Lugtdeeltjes hare onderscheidene bepaling van Toon erlangen zullen; En, na mate dat 'er veel of weinig Lugtdeelen in dat Vang-vertrek vervat zijn, en alzoo de Klanks-doorgang na de vrije Lugt min of meer belet vind, zo zal de vernieuwing van Klank snel of traaglijk volgen: hierom is het Geluid eener Fluite zo veel lager, wanneer al de gaten met den vinger gestopt zijn, dan wanneer eenigen of allen open gelaten worden, vermits in 't laetste geval de Doorgang na de vrije Lugt minder belemmert is als bij het eerste.
N. Wel meermalen vond ik bij verscheidene Schrijvers ter loops aengehaelt, dat de eene Toon-klank tot den ander is als 2 tot 1, of als 3 tot 2, enz: maer nimmer kreeg ik daer een regt begrip van. Ik bevond wel dat de Inkorting of Bezetting van een' Snaer een zeker verschil van Toon maakte, en giste daerom, dat van wegen die verdeeling de Toonen haren naem ontleenden; dog wist toen niet, dat 'er in de Klank-beweging waerlijk en wezendlijk zulk eene Proportie van Tussentijd der Vernieuwingen gelegen is. Nu dunkt mij heb ik te veel doorzigt van den Grondslag der Zangkonst om 'er niet bij te hebben een verslag van de voornaemste Tonen die daer in te passe komen. Al wat opbouwt versterkt.
Ga naar margenoot+L. Mijn tijd is voor u ten beste. Onderstel eene bequaem-gespannene Snaer in sestig gelijke deelen gemerkt te zijn, en dat op ijder deel de vinger of iet anders, tot bepaling' en inkorting van de Slingering en gevolglijke Toonverandering kan gezet worden: In dezer voege zal de Tussentijd der Klankvernieuwingen bij de onbezette Snaer van 60 deelen lang, tot den Tijd der Klank-vernieuwingen bij de bezette op 30 deelen, zijn als 2 tot 1. Noem die plaets van 60 deelen C (of Ut), en die van 30 deelen CC (of de Hooge Ut) die een Octaaf hooger is. Het verschil van deze twee Klanken voert in de Zangkonst den naem van 't Octaaf, om dat het den Agtsten trap uitmaekt der zoogenaemde Natuerlijke Tonen. Wijders neem de Snaer-bezetting of Stopping op 40, en noem deze plaets G (of Sol), zo zal de Toonklank C tot G zijn als 60 tot 40, dat is, als 3 tot 2: welke Proportie eigen is aen den Quint of Vijfden Trap. Stop verder den vinger op 45; en noem deze plaets F, (of Fa), zo komt de C (60) tot F (45) als 4 tot 3. Dit verschil is eigen aen den Quart of Vierden Trap. Men neme zoo verder voort de Stopping op 54; op 48; op 36; en 32; en noeme die in gelijke orde D (of Re); E (of Mi); A (of La); en B (of Ci); als dan zullen de 7 natuerlijke Tonen, na de verdeeling, die bequaemst is om de meeste Harmonieuse Klanken op te leveren, zig in orde en Proportie vertoonen, als volgt. | ||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||
De C tot E, gelijk ook de G tot B, zijn als 5 tot 4: Dezen noemt men Groote Tercen; De E tot G en de A tot C2. zijn ijder als 6 tot 5; de zulken worden Kleine Tercen genaemt. C tot D, als mede G tot A, zijn als 10 tot 9; en D tot E, en F tot G, en A tot B, zijn ijder als 9 tot 8. Die van 10 tot 9, worden Kleine Heele Tonen, en die van 9 tot 8, Groote heele Tonen genaemt. E tot F, en B tot C2 zijn de Natuerlijke halve Tonen. En ijder van deze Zeven Tonen, 't zij C tot D, of D tot E, of E tot F, enz: 't zij groote of kleine, of halve Toon, noemt men een' Seconde, als ijders eerstvolgenden Trap verbeeldendeGa naar voetnoot*. N. Die Oplossingen van zo vele voornaeme Gevallen hebben mij in u- | ||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||
wen Grondslag zo sterk al gemaekt, dat ik mij nu in staet dunk te zijn om met vrugt tot de Stem te kunnen overgaen.
L. De Toonklanken en haer Verschil dus bekent zijnde, kan nu dit overgaen gevoeglijk geschieden. Ga naar margenoot+Bij eene vrije ademhaling' word de Lucht zonder beklemming uit de Longe door de geopende Longepijp, en verder door Neus en Mond uitgedreven: maer even gelijk hij, die op eene Hautbois of eene Fluit blaest, het Geluid niet in zijn' Mond maekt, maer tussen 't Rietje of op het Fluiten-tongetje waer op de wind breekt, zo geschied ook de Klank-making nogte in de Longe nogte in de eigentlijke Longepijp; dog het eerste werktuig, dat daer toe bequaem is, zijn de twee kraekbeenige binnen-lipjes, die boven-aen even onder 't keel-klapje, bij het Strotten-hoofd van de Longepijp, geplaetst zijn, en welke in het toeknijpen een schreef maken van gedaente omtrent als de schreef van een Rietje bij een Hautbois. | ||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||
Zo dra deze Tollenaer, (dit toeknijpende kraekbeen meen ik) den uitgang zo digt beprangt en bepaelt houd, dat de uitgedrongene Lugtdeelen niet tolvrij zonder inbuiginge, door konnen, zo word wel voor eerst een zeker Geluid of Klank-beweging daer door gewrocht, maer tot nog toe niet genoeg bepaelt in allerhande Toon of Toon-verandering. Deze nieugemaekte Klank vliegt niet terstond in de onbepaelde ruime lugt, dog geraekt allereerst in het Kamer-vertrek, dat agter in de Keel boven den Uitgang der Longepijp is, en dat geplaetst is tussen Neus en Mond. Dit is als het Hof daer de vereiste Vrij-brief te halen is. En, even als in de buis van een Blaes-instrument door het bezetten der gaten de vrije uitgang of beweegbaerheid der Lugtdeelen en gevolglijk de Toon bepaelt word, zo moet door 't bestieren van het agterdeel onzer Tong met behulp van deszelfs Spieren, dit Kamervertrek enger of ruimer, en gevolglijk de Toon hooger of lager gemaekt worden. Dat nu te dezer plaetse de Stem- en Toon-vorming geschied, blijkt daer uit dat men alle Wijzen duidelijk kan zingen door de Neus alleen, schoon men den Mond digt gesloten houd, en ook duidelijk door den Mond alleen, al is de Neus digt gestopt; zo dat derhalven deze vorming op eene plaets geschied, die voor Neus en Mond even nae is.
N. Maer zou men ook niet door het enger- of naeuwer-maken van de Longe- of Strotte-pijp, en met een door het min of meer geprangt houden van deze Keel-Sluiting, het onderscheid der Tonen konnen verwekken? Zouden in zulken gevalle de Luchtdeeltjes, die door de naeuwte bij dit kraekbeen in klankbeweging gebragt zijn, niet een snelder of trager agtereenvolgende doorschieting en Klankvernieuwing, en gevolglijk een hooger of lager Toon-klank kunnen krijgen? Mij dunkt van een zeer bedreven spelmeester gehoort te hebben, die op een enkel Blaes-rietje van een Haut-bois, zonder buispijp daer aen vast, verscheidene Tonen kon uit-blazen.
L. Dat dit wel iets kan geven, stae ik ligtelijk toe, en in gevalle onze Strotpijp een dun en lenig gestel waer, dat zig na allerhande ver-enging en uitzetting verploijen liet, even als de Kamering boven den Strot, men zou 'er mooglijk al de verscheidene Tonen van een Octaef of meer door kunnen bepalen, gelijk men bij het Fluiten op den Mond, alwaer de Klank eigentlijk op 't scherp van de Tanden gemaekt word, zo wel in 't uitblazen als inzuigen de Toonveranderingen en deuntjes onderscheidentlijk voortbrengt, en dat enkelijk door 't vernaeuwen of verruimen van het voorste van den Mond met behulp van onze buigsame Tong en Wangen. Dog de stevigheid van de kraekbeenige Ringen onzer Strotte-pijp, dunkt mij, maekt dit gestel veel te onbequaem om alleenig en gemaklijk al de Toonveranderingen te bepalen; behalven dat het lenige agterdeel van de Tong verre veel gereeder dit ampt kan waernemen; terwijl de weinige min of meer verenging van de Strotte-pijp beneffens het onderschei- | ||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||
dentlijk geklemt houden van dit kraekbeeninge, ook strekken kan tot vervullinge van 't gene aen 't andere te kort mogte schieten. Dus stae ik dan wel toe, dat het iets zou kunnen geven, maer niet dat dit het gemakkelijke nogte gemeene Middel is van onze Toon-veranderingen; hoewel het voornaemlijk dienen kan, om daer door te bequamer de onderscheidene Toontrappen in de hooge of laege Octaven te kunnen voltrekken. Ons gevoel zo m'er naeuw opmerkt kan ook leeren, dat een zelfde persoon zijn Strot- en Keel-sluiting anders moet gezet houden bij een Bas dan bij een Superius. En dus word het oplosselijk, 't gene buiten dat mij duister scheen, te weten, waerom ijmand, wiens gewoone Stem op een Bas of Lagen Tenor loopt, willende eens buiten zijn trant een facét of Superius-Zang uitvoeren, in geen zelfde soort van Stem kan blijven; zulks dat zijn lage Superius-toon, en zijn Hooge Bas-toon, schoon die beiden net gelijk-tonig waren, elk een geheel bijzonder Stem-geluid zullen uitmaken; vermits als dan bij de prang- of Stem-zetting van den Superius, voor den laegsten Toon, de Kamering daer boven op haer allerruimst, dog bij de Stem-zetting van den Bas voor den hoogsten Toon, die zelfde Kamering op haer allerengst moet zijn, hoewel die beide Tonen, volgens de onderstelling, even hoog, of even snel van Klank-vernieuwingen loopen. Waerom ook, 't gene geen minder opmerking verdient, zijn vermogen van 't Geluid-maken, zo wel in 't allerlaegste van zijn Superius, als in 't laegste van zijn Bas ten einde raekt, schoon die Tonen een Octaef of anderhalf verschillen; om dat, volgens deze Oplossing, bij een en ander de gemelde Kamering reets zo ruim staet, dat het agterste van de Tong, bij verder verwijdering, het kraekbeenige van zijne vereischte prang-zetting om Klank te kunnen maken, aftrekt; waer door alzo 't geluid moet agter blijven. Men vind ook sommige Mans-personen, die in 't dagelijks spreken met ijmand, schoon men daer bij weinig verschil van Toon-verheffingen behoeft, geduerig in tweederhande Stem-geluid vervallen; vermits de Hoogste Toon hunner Bas-stem te laeg zijnde om de verheffingen van de gemeene Praet-stem te bereiken, zij genootzaekt worden, om tot de Prang-zetting van een hooger stem over te gaen, en gevolglijk ook de Kamering boven 't Strottenhoofd te vervormen; 't gene behalven de moeilijkheid, en andere bijgaende ongevalligheden, ligtelijk valsche Toon-sprongen geven kan; gelijk men die gebreken ook gewoonlijk bij zulke Twee-stem-praters gewaer word. Dog dewijl we tot berigt van 't volgende geen netter bescheid van dit zullen noodig hebben, zo laet ons verder tot de Spraek- en Letter-vorming overgaen.
N. Maer eerst heb ik nog iets te zeggen; uwe beduiding heeft mij in een eerbiedige Verwondering gebracht, bijzonderlijk als ik wederom overweeg, hoe de Luchtstreek, daer we in leven, zo vol van deze klinkbare kringbolletjes moet zijn, en die zo aenpalend aen elkander, dat elk van die zijn ontfangene in- en uit-puilende beweging aen zijne omringende bueren kan mededeelen; want nergens komt 'er gaping, nooit hapert de verspreiding van 't Geluid. O! Onuitputlijke Wijsheid! o Goddelijke | ||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||
voorzorg, zonder welke alle ooren vergeefs waren: en alle spraekvoering onmooglijk! Dwazer dan dwaes moest hij zijn, die dit kennende, zulks aen een los geval, of aen een blind en weteloos Noodlot zou toeschrijven.
L. Ja de verwonderlijkheid van ijder klinkbaer Luchtbolletje verdient nog merkelijk grooter te worden, als men overdenkt, eensdeels hoe sterk en onslijtbaer dat ijder Deeltje zij, dewijl door geene knelling, scheuring of kerving nog verbranding de klankverspreiding verhindert of vermindert word; en anderdeels, hoe dun, fijn en min-stoffelijk nogtans ijder dezer onslijtbare deeltjes zij, dewijl de Ligtdeelen allerwegen zo vrij en ongesteurt met hare bewegingen daer door heen spelen, dat men geen de minste verandering van Licht bespeuren kan, of de klankbare Luchtbolletjes door een Luchtpomp uit een fles uitgezogen zijn of niet. Maer laten we onzen Text vervolgen. Ga naar margenoot+Zo men zonder Letterklanken, even als de Vogelen, lust te zingen, is 'er niet anders als 't beschrevene noodig; dog, om spraek te voeren, moet aen 't Hof van den Mond nog een schik-brief afgevordert worden, die den Toonklank zijn Spraekgeluid bijzet; in den Mond zeg ik, want, deze gesloten zijnde, schoon de Toonzang door de Neusgaten al vrij uit mogt', kan 'er geen eenige Letter-klank veel min eenig woord gemaekt worden.
N. Maer, waer in bestaet tog dat Eigentlijke der Letterklanken: ik weet niet dat ik ooit Schrijver over Zang- of Klank-konst ontmoette, die deswegen iet op het papier bragt. Dog, wie heeft alle boeken gelezen?
L. Immers ik niet; ik vermije den breeden omslag van boeken zo veel ik kan; en om te vrijer te denken, en voor mij het spoedigst te vorderen, heb ik mij doorgaends niet qualijk bevonden bij mijne gewoonte, of om ligtelijk beter te spreken, bij mijne kinderlijke Grootmoedigheid, van op mijn eigen' beenen te loopen, zonder steun van een Leiband, of handreiking, zo lange ik niet meene dat behulp van noode te hebben. Nog heb ik 'er iet anders kinderlijks bij, ik knutsel gaerne zelf wat, hierom beminne ik bijzonderlijk allen die mij eenig bequaem timmerstof verschaffen; hoewel ik tevens de zulken, die mij zulk iets, dat mijn doelwit treft, reeds bewerkt te voren brengen, hertelijk de handen zou kussen; dog ontbreekt mij dat, zo blijf ik gemeenlijk zelf al voortknutselen, verkiezende dat ondertusschen het werk van anderen een weinig ter zijde stae, ik zeg een weinig ter zijde, namelijk, wel van onder de handen, om ruimte te hebben, maer niet uit het oog, op dat ik eensdeels in het haere hulp zou konnen zoeken, zo drae ik in 't mijne stuiten mogt, of anderdeels, zo drae ik 't mijne ten ende had, door vergelijking bij dat van anderen, mijne gebreken en verbetering mogt vinden. Dus heb ik ook wel eer, na 't afloopen van mijn onderzoek over de Klank-kunde, toen ik van de Schrijvers wat be- | ||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||
ter als te voren oordeelen mogt, mij van de voornaemste die ik vinden kon, voorzien, om vergelijks wille; ik vond egter tot nog toe niets daer van gemeld, schoon ik veel vond, dat ik overliep als de haen over de heete kolen, vermits ik 'er van mijn spele-goed niet vond. Dog, belangende mijne gedagten:Ga naar voetnoot* De verwulfagtige gedaente van 't Verhemelte leert mij, dat de doorgedrevene Toonklank bij de minste nader-bepaling in den Mond, een soort van Wedergalm (resonantie) moet ontfangen; buiten deze ken ik nog geene andere eigentlijke oorzaek van de Letterklanken. Ga naar margenoot+Hoe naeuwer nu dit ons Wulstvertrek van den Mond door Tong en Lippen bepaelt word, hoe fijnder van aert gevolglijk de Wedergalm of Letterklank zal worden; en zoo de bepaling ruim is, zal de Wedergalm grover zijn; en dus ontstaet 'er onderscheid tusschen Klinker en Klinker, dat is, tusschen Vocael en Vocael. Ga naar margenoot+Om Klinkers te vormen word 'er vereischt, dat de zetting en nadering van Tong aen 't Verhemelte nooit naeuwer genomen werde, dan dat de Toonklank, in de Keel' gemaekt, zonder van Toon te veranderen, vrij door kan; hierom is 't eigen aen de Klinkers (of Vocalen), dat men, op ieder van hen, alle Tonen alle Wijzen kan zingen, zonder dat of Toon- of Letter-klank iet verlieze van zijn' natuer; en hierom is het ook, dat ijder Enkele Klinker, hoe zeer hij verlangt werde, van 't begin tot het einde eenstreeks en van 't zelfde Geluid is. Regt anders is het bij de Mede-klinkers (of Consonanten); deze spruiten uit de Overtreding van 't voorbeschrevene vereisch: want, zo dra de bepaling zo naeuw genomen werde, dat het Toon-geluid niet ongekreukt mag doorglijden, zulks dat het (vermits tussen vleeschige deelen gedrongen zijnde) in een zeker traps-wijzig verminderend of toenemend Sis-geluid verandere, zo ontstaet daer uit een Mede-klinker (of Consonant). Deze enge en snel-voltrokkene bepaling is ook de rede, waerom op een' Mede-klinker geen Toon-geluid of Zang kan gehouden worden. Bij Opening geschied deze Vorming der Mede-klinkers, wanneer we een Consonant voor een Vocael willen voegen, en bij Toesluiting, wanneer op de Vocael de Consonant volgt. Ga naar margenoot+. Maer, bij deze trapsgewijze naeuwer bepaling, die niet langer duert dan van de vrije ruimte, die bequaem voor een' Klinker was, af, tot op de volkomene of bij-na volkomene sluiting toe, moet een schielijke Overgang zijn van grover tot fijnder Sissing. | ||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||
Deze Overgang kan snelder geschieden en trager, na mate de sluiting of nadering schielijk aengevoert werde: en hier in bestaet het verschil tussen Scharpe en Zagte Mede-klinkers. Het gantse Samenstel van Sissing moet bij den eenen Mede-klinker grover of fijnder vallen dan bij den anderen, na mate dat ijder agter of voor in den Mond gemaekt werde, vermits voor aen geene, agter aen vele Lugtdeelen voort te stuwen zijn, eer ze in de vrije Lugt komen; deshalven zijn de Lip-Consonanten de fijnste en die van de Keel de grofste. Wijders in 't Volkomen of Onvolkomen sluiten, en daer uit volgende Voor- of na-sissing en bij-gonzing bestaet het verdere verschil der Mede-klinkers. Welke Tong- en Lip-zetting nu tot dezen of dien Klinker of Mede-klinker behoort, heb ik in 't VII, X, en XI: Art: van mijne Aenmerkingen verhandelt. Dus agt ik uw verzoek voldaen.
N. Ten dezen opzigte ja, maer nog schort 'er iets, te weten, dat uwe Aenmerkingen niet spreken van de Gelding of Waerde (Valor) onzer Letteren of Letter-klanken, tegen die van andere voorname Volkeren, als Fransen, Hoogduitsers en Italianen: Zulk werk is te gewigtig om over te slaen, behalven dat het ook strekken kan om de Klanken van onze Gemeenlandse Dialect te netter te doen bevatten.
L. Als die Stoffe tot de Drukpers voor In- en Uit-lander geschikt word, agt ik zulke vergelijkingen van belang, maer in mijne Aenmerkingen, die wel eer tot een ander einde opgestelt wierden, waren ze overtollig geweest. De Waerde der Letteren kan men tweesints aenmerken; (1.) Eensdeels Orthographicè , voor zo verre deze of gene van onze Letters bij een ander Volk van verwantschapte Tael met eene andre Letter of altoos of gemeenlijk beantwoord word: Dus schrijven de Hoogduitsers Geben / Loben / alwaer de Hollander schrijft Geven, Loven, en zoo komt gewoonlijk bij hen de B tussen twee Vocalen staende, terwijle wij de V hebben. In zulken zin zeg ik dat de eene Letter den ander beantwoord, zonder dat men uit dit schrijven, of besluiten, of ontkennen kan, dat de eene en andre eveneens in Uitspraek klinkt. (2.) Ten anderen is de Waerde ten opzigte van de ware: Overeenkomst van Klank aen te merken, schoon de Letters van verschillige gedaente mogten zijn: En, hier op is het, geloof ik, dat Mijn Heer het oog' heeft, vermits hij eene vergelijking tegens levende Talen begeert.
N. Zoo was 't ook, en ik twijffel niet of je zult de vergelijking willen bouwen op de agtbaerste Uitspraek, die als Gemeenen-lands Tale moet erkent worden, zoodanig als een Geleerd man eenen Vremdeling raden zoude onze Spraek te leeren, of zoodanig als ijmand van jongs af, nu op deze dan op die plaets van verschillige Dialect wonende, en steeds met de | ||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||
Deftigsten verkeerende zig van zelf en ongevoelig zou gewennen te spreken.
L. Wel zekerlijk, want anders was de vergelijking oneindig werkelijk, dewijl elk bekent is, dat overal, niet alleen in de Landstreken van een en 't zelfde Rijk, maer in ijder Stad op zig zelf, ja, bij Hooge en Lage Gemeente in ijder Stad, een bijzonderen Dialect heerscht. Ga naar margenoot+Op dien Grondslag komt dan de Waerde en Uitspraek overeen, van onze
| ||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||
Dus verre van de Enkelde Vocalen.
Onze Consonanten B, D, F, H, L, M, N, P, R, S, T en V spreken wij even eens uit als de Fransen en Italianen de hunne; dog de B, D en V, klinkt bij den Hoogduitscher omtrent even scharp als onze en als hare P, T, en F, voornaemlijk bij die genen, welke 't Hooge van Duitsland bewonen, dog die van den Neder-Saxischen Kreits komen ons merkelijk nader. Onze G luid altoos eveneens, en even als de Italiaense en Franse G, wanneer die voor. A of O of U staet. Maer de Hoogduitse trekt, (voornaemlijk als 'er A, O, of U volgt) eenigermate na onze en na hare K; na de Pomerschen en Pruissischen kant komt 'er, als ze voor de E of I gaet, nog een draei van de J bij, als of het ware kj, of gj. De Franse en Italiaense G, voor een E of I komende, is geen Enkele Klank, maer verdubbelt, gelijkende aen onze dzj, of sj. Hierom is 't ook geweest, zo ik gisse, dat onze voorname Letterhelden van voor omtrent eene eeuw, als Kilianus &c. te mets GHE en GHI in plaetse van GE en GI gebruikt hebben; op dat niet de Vremdeling denken mogte, dat onze G, voor E of I staende, mede op de Franse of Italiaense wijze moest uitgesproken worden. Onze J, gelijkt in de uitspraek aen de J der Hoogduitschen, als bij Ja. De Fransche en Italiaensche J, is een twee-klank, en klinkt als bij ons zj zoude doen. Voor onzen Klank hebben de Italianen en Fransen geen bijzonder Letter-teeken, hoewel ze hem in samenvoeging te mets uitspreken, als bij 't Franse woord Besogne, en 't Italiaense Bisogna; alwaer gn volmaektelijk in Klank over een komen met een n van onze j, agtervolgt. Onze K klinkt als der Hoogd: K, en Italianen en Fransen C voor A, of O, of U; en als der Italianen CH en der Franschen QU. | ||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||
Onze CH, is enkel-klankig even als der Grieken Chi (χ) en niet dubbelklankig. Dog de Fransche CH is geen enkele Consonant, en klinkt als of wij stelden Sjh of Sgjh: Zoo klinkt ook de Hoogduitse CH, wanneer ze agter een S komt, als bij Schön. Onze NG in een' zelfde Silbe, klinkt als der Engelschen NG in Thing / en der Hoogd: in Ding. Onze NK in dezelfde Silbe, komt overeen met de Franse NC in 't woord Onc-que, en met de Hoogd: NK in Dank / en Engelsche in Thanke. Onze W klinkt als de Hoogduitse W; en als de Italiaense U agter de Q (mits dat men de Q als K aenmerke), of als der Fransen Hu bij 't woord Huit. Onze Z als der Fransen Z in Onze, Douze; dog der Hoogd: en Ital: Z klinkt niet enkel, maer als bij ons ts. Ga naar margenoot+Dus verre van de Enkele Mede-klinkers. Dewijle wij in de Klank-vorming de twee uiterstens, naemlijk de fijnste en grofste Vocalen (als ie en oe,) en Consonanten (als W en K), en wijders alle de duidelijke Tussen-graden in onze Gemeenen-landse Dialect in gebruik hebben, en zeer zuiver, zonder bijklanken, gewoon zijn uit te spreken, zo is 't geen wonder dat de Hollanders boven veel andere Volkeren bequaem zijn om de vreemde Talen in haer eigenschap van Klank te konnen leeren; want weinig Volk is 'er dat zo veel enkele Klanken in hare Tael laet hooren. De Hooglandse Hoogduitser, gelijk ook de Italiaender mist in uitspraek onze lange y of ij, onze harde lange óó, en korte scharpe ú. De Italiaen heeft geen Letter-klank tegen onze eu en lange uu of ue, en kan ook niet wel een L agter B of P uitspreken, veranderende de BL of PL in BJ of PJ, waer voor zij zetten BI of PI, als Bianca, afkomstig van het Gotthische of Lombardische Blank; en Placere afkomstig van 't Latijnse Placere. De Hoogduitser mist doorgaends de zuivre uitspraek van onze B, G, V, en Z; de Italiaen ook die van de Z. De Uitspraek onzer J, komt nooit in Fransch of Italiaensch, dan bij een anderen Consonant gekoppelt; zo dat het dien volke moeilijk valt de J, enkel voort te brengen. Nog Italiaen, nog Fransman, nog Hoogduitscher heeft onze enkele en zuivere CH; zo dat ik die niet als bij de Griekse Chi kan vergelijken. Met onze enkele NG, en NK, en W, kan nog Fransman nog Italiaen ligtelijk te regt raken. Daer en tegen komt alleenlijk ten onzen nae-deele, dat de Fransen en Italianen onder hare te saemgezette Klanken (hoewel ze die door enkele Letter-teikens uitbeelden) hunne J en G hebben, die een weinig moeilijk zijn voor ons, om dezelven net op haer behooren vaerdig uit te spreken, vermits, zo wel zj als dzj, in onze Tael' zelden of nooit in zulk een' schik- | ||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||
king bij elkander gevonden worden. Even eens is 't gelegen met de Fransche en Hoogduitse CH, vermits nimmer de moeilijke koppeling van Sjh of Sgjh in onze Tael te pas komt. De TH der Duitsers en Engelsen klinkt tussen onze D en T in; en is derhalven ligtelijk te leeren. De grootste moeite voor ons is van zig te gewennen tot de Zakelooze bijklanken, als Tand- of Lip-sissingen, en Keel-rochelingen, die veel' andere Volkeren onderworpen zijn, als waer tegen onze zuivre Tong-slag ten eenemael strijdig is. Dit gebrek van Bijklanken houd al een opmerkenswaerdigen streek; want de Engelsman lispt voor op de Tanden; de Volkeren van de Noorder en Wester vaste kust van Europa (daer onder ook wij) spreken vrij en midden uit den Mond; dog van ons Nederland af, na 't Hooge van Duitsland op, tot in Oostenrijk toe, ziet men dat de Dialecten in hardigheid en Keel-klank aenwassen: maer verder opgaende vind men een' Rommeling van lastige Consonant-schikking zonder tussenkomen van Vocalen onder de Volkeren van Slavoenschen Dialect.
N. Nog heb ik met u te overwegen, hoe men 't best aenlegge met de Spelling der Bastaert-of Konst-woorden, die van andere Talen ontleent zijn? zal men die nemen volgens onzen of haren trant?
Ga naar margenoot+L. Onze Tael is wel zo rijk van egte woorden, dat ze doorgaends geene Bastaerden behoeft: dog door den ommegang nogtans met andere Volkeren zijn 'er eenige zulken bij ons ingeslopen, waer van de nette vertaling, of naeulijks verstaenbaer, of ten minsten duister en lastig zou worden. En, even gelijk een' verstandig mensch niet schroomt zig van een Vreemdeling te bedienen, wanneer hem die merkelijk meerder nuttelijk zou konnen zijn dan zijn Mede-inboorling, hoewel de schuldige en natuerlijke Liefde tot zijne Landzaten hem den laetsten zouden doen kiezen, zo hij met den eersten gelijk stond, zo vind ik ook dat zelf de deftigste Schrijvers in gelijk geval zig niet ontzien hebben van eenige weinige Bastaert-woorden te gebruiken. Haere voornaemste gewoonte van Spelling, die in dit stuk naest aen de rede komt, loopt daer op uit, dat men Bastaert-woorden, voor zo verre zij bastaert zijn, die Spelling' geve, welke de Tael mede brengt van welke zij ontleent zijn, en dat men aen 't Voor- of agter-deel van die, voor zo verre zij door de Verbuiging en in de Uitgangen de onzen geworden zijn, eene Spelling' toepasse volgens onze gebruikelijke wijze.
N. Ik zie wel dat de Liefhebberij onzen tijd stilletjes heeft weg gestolen, even als de jonge Bengel Merkuur uit boerterij den Pijlkoker van Apol beroofde, terwijle die zijne Moeder Maia klagtig viel over de kort te voren weggevoerde Ossen: vroeg quam ik, en laet is het geworden eer ik het wijs wierd; ja zelf, terwijl ik 'er over klaeg, verlies ik nog al meer tijd. Ik heb tot nog toe uitgestelt te vragen 't gene waer op het begin van dit ons Onderzoek gedoelt heeft, en 't welk ik weet, dat zo | ||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||
schielijk niet af te handelen is, ik meene een Nader berigt wegens het verschil tussen onzen Amstellandsen en Gemeenenlandsen Dialect; maer dit verschuive ik agt dagen, alzoo het nu hoog tijd is om af te breken.
L. Physique Verhandelingen kosten Aendagt en Tijd. Door uwe afgevergde vragen hebben wij 't agterste voor gewerkt, en den Grondslag later bezien dan den Opstal. Dien 't Physique dienst heeft gedaen, mag de Aenmerkingen over de Critiqne Spelkunde herlezen, zo 't hem nut kan doen en vermaken. |
|