ondersteund, verkwikt, getroost, op den weg van waarheid en godzaligheid ten leidsman waart, met opoffering vaak en zelfverloochening - gij moet hen zien, tot uw zalig loon! Gij moet hen zien, die u het goede bewezen, u opgebeurd, u hulp verleend, u vreugde verschaft, u onderwezen en versterkt hebben, en die gij op aarde niet naar waarde hebt kunnen danken - opdat gij voor den getrouwen vader, de vrome moeder, den edelen man en de liefderijke gade, den gemoedelijken vriend uwer jeugd, heel de volheid van uw dankbaar hart zult kunnen uitstorten!
Hieruit volgt van zelf, dat wij de onzen herkennen zullen. Zonder dit zou de vreugde des wederziens niet bestaan. Bovendien, het ‘Daarna’ des Oordeels, dat op het ‘Eenmaal’ des Stervens volgt, dat den ‘mensch gezet’ is, veronderstelt dat wij ons geheel ons eerste leven kunnen herinneren; niet alleen dat wat wij gedacht, gesproken en gedaan hebben, maar ook de omstandigheden waaronder en de betrekking waarin het geschied is; de menschen, met welke wij saam vereenigd waren, op wie wij gewerkt en van wie wij indrukken ontvangen hebben; hun voorkomen, hun karakter en denkwijze. Zonder zulk een herinnering zou er geen eigenlijk voortbestaan, geen wezendlijke onsterfelijkheid zijn: dan zouden wij-zelven het niet zijn die leefden, dan waren 't anderen die in onze plaats traden. En wanneer wij dan nu de onzen met volkomen herinnering wederzien, zouden wij hen dan niet herkennen? Niet herkennen aan hunne denkbeelden en gevoelens, aan hunne neigingen en gezindheden, die, ofschoon verhoogd en gezuiverd, echter over 't algemeen dezelfde zijn die zij op aarde waren; ook aan hun lichaam, dat in zijn verheerlijkten staat zeker nog eenige gelijkenis met zijn aardsche gedaante vertoonen zal, althands wat de hoofdvormen betreft, de eigenaardigste trekken en edelste lijnen. Herkennen wij onze vrienden niet, die, jaren