De beste vertroosting.
Er is wellicht niemand, die ooit een aandoenlijk sterfgeval te beweenen had, of hij smachtte naar een woord van vertroosting, hem toegesproken door den mond der Christelijke vriendschap. Wat zal echter in zulke oogenblikken de medelijdende trooster anders aanvatten dan de blijde hoop der Hereeniging in een Betere Waereld? Wie gevoelt niet, dat er een groot deel der zaligheid van den Hemel zou verloren gaan, indien men de zijnen hiernamaals niet herkende, noch hereenigd werd met hen, die hier in den hoogsten zin ons geluk uitmaken en zonder welke ons leven bijna al zijne aantrekkelijkheid verliest? En voor welk gevoelig hart, dat zijn afgestorvene lievelingen beweent, is het dan geen behoefte in de hope des Wederziens iets méér te zien dan een dichterlijke bespiegeling of een schoonen droom?
Wel niet tot volkomen duidelijkheid maar nogtans tot zedelijke zekerheid kunnen wij die hoop door Evangelische bewijzen brengen. Zelfs zouden wij de spaarzame wijze, waarop de Schrift de wenken dienaangaande geeft, beschouwen als een geruststellend blijk van waarheid voor een zaak, die juist dáárom minder betoog noodig had, omdat zij spreekt uit het hart van elken treurenden christen. Bovendien vinden wij daarin ook een waarschuwing, om die leer niet te misbruiken tot lichtzinnige teleurstelling, of haar enkel te beschouwen tot troost; maar vooral tot heiliging van het hart en behoedzaam verkeer met hen die wij lief hebben;