Stichtelijk huisboek(1866)–J.J.L. ten Kate– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 275] [p. 275] Het lied des geloofs. Als mijn God maar vóór mij is, Wie is dan mij tegen? Alle druk en droefenis Werken mij ten zegen. Aan des vogelvangers strik Zal Hij mij ontrukken: 't Enkel stralen van Zijn blik Doet mijn haatren bukken! Hij, die in Zijn lieven Zoon Mij Zijn kind wil heeten, Zal mij op Zijn hemeltroon Nimmermeer vergeten: Als ik wandel in Zijn licht, Zal ik nooit bezwijken - Leeuwenmuilen sluit Hij dicht, Bergen doet Hij wijken! Schoon mijn laatste vriend verdween', 'k Blijf mijn Heer verbonden: Want door Hem en Hem-alléén Heb ik God hervonden. 'k Ben een arme vreemdeling, Zonder schat op aarde: Slechts wat ik door Hem ontfing, Heeft voor eeuwig waarde. 't Is Zijn geest, wiens heerschappij Al mijn daden regelt, Die Gods heilig kindschap mij Aan de ziel bezegelt, [pagina 276] [p. 276] Die den bleeken schrik verdrijft, Waken leert en wachten, Die mijns levens leven blijft, En de bron der krachten! Staat mijn hut in 't stof gebouwd, O, mijn hart is boven! Mag ik waarlijk aan 't behoud Mijner ziel gelooven? Jezus is mijn vastigheid In al 't aardsch gewemel: Die tot God mij heeft geleid, Leidt mij ook ten Hemel! Zeker, wie de Meester wenkt, Heeft een strijd te strijden: Hem ook wordt de kelk gemengd Van Zijns Heilands lijden. Hij zal deelen in Zijn smaad, Deelen in zijn plagen, En de doornen van den haat Op het voorhoofd dragen. 'k Wist het en ervoer het al, Zonder bang te vreezen: Hij die is en wezen zal, Wil mijn helper wezen. Kostte 't mij ook geld en goed, Goed en bloed en leven, 'k Volg mijn Heiland voet voor voet, 'k Zal Hem nooit begeven! Of de waereld mij verstoot, God blijft mij geleiden: [pagina 277] [p. 277] Vuur noch zwaard noch hongersnood Kan van God mij scheiden. Ja, al rukten Dood en Hel Onheilspellend nader, Hel noch Dood, ik weet het wel, Scheidt mij van den Vader. Maar geen vreugde ook op mijn pad, Maar geen lauwerkroonen, Maar geen opgehoopte schat En geen koningstroonen, Maar geen enkel heilgenot, Buiten God te smaken, Zouden mij dien trouwen God Immer doen verzaken. 'k Heb mijn God: dàt is genoeg! 'k Wensch mij niets daarnevens: Meer dan 't meeste wat ik vroeg, Alles is Hij tevens: 't Hoogste goed, het zoetste zoet, - En ik ben de Zijne! Aller vreugden overvloed, - En Hij blijft de mijne! Vorige Volgende