Stichtelijk huisboek
(1866)–J.J.L. ten Kate– Auteursrechtvrij
[pagina 255]
| |
Het waren de oude zorgen
En de oude zuchten weêr:
‘Mijn ziel wacht op den morgen;
Den morgen - ach, wanneer?’
En nu - hoe zoet, hoe zedig,
Hoe vriendelijk en vredig
Is de avond neêrgezweefd!
Zij drijft de velden over
Zoo ver het maantjen beeft,
En wiegt in 't wingertlover,
Dat om mijn venster weeft.
't Verschiet wijkt ver en verder;
Maar 'k voel mijn Zielenherder
Mij telkens naderbij.
Hoe meer de wonden schrijnen,
Te zachter balsemt Hij.
Zoo doet Hij al den Zijnen:
Zoo doe Hij ook aan mij!
Zijn kracht verjongt mijn leven;
Zijn heilbeloften zweven
Door mijn herinring heen,
Als zooveel troostende Englen
Die zangen en gebeên
Tot ééne roepstem menglen:
‘Vrees niet, geloof alleen!’
Ja, 't zoekend hart naar Boven!
Ik wil zoolang gelooven,
Tot ik in 't eind aanschouw.
Gods waarheid gaat mij open
Als 't bloemtjen in den dauw:
| |
[pagina 256]
| |
Het morgen van mijn hopen
Is 't heden van Zijn trouw!
Ziet, hoe aan de avondkimmen
De witte wolkjens klimmen
Uit purpren schemerschijn,
En naderen en wijken,
Tot zij vereenigd zijn:
Tot zij een burcht gelijken
Op zuilen van robijn!
Mijn Heiland nooit volprezen!
Hoe zal het dán wel wezen,
Wanneer geen zon meer straalt,
Maar uit uw klaren Hemel
Uw eeuwig Sion daalt,
Waar waerelsch lichtgewemel
Noch aardsche droom bij haalt?
Uw Stad, wier gouden straten
Geen schaduw binnenlaten
Van wat ons hier vermoeit;
Waar al het Goede en Reine
Onsterflijk groeit en bloeit,
Bij 's Levens springfonteine,
Die uit Uw Godstroon vloeit -
Uw Stad, van 't Hallel ruischend
Dier duizendmaal tien duizend',
Wier tranen en geklag
Versmolt tot één akkoorde,
Één zalig-zoeten lach....
Och, of mijn oor ze al hoorde!
Och, of mijn oog ze al zag!
| |
[pagina 257]
| |
Hoe rekt mijn ziel heur keten!
Hoe zucht zij door de reten
Der aardsche kerkerkluis!
Hoe schudt zij van 't geveêrte
Al 's waerelds stof en gruis!...
Heer! kortwiek haar begeerte,
Of - haal haar spoedig thuis!
|
|