Stichtelijk huisboek
(1866)–J.J.L. ten Kate– Auteursrechtvrij
[pagina 151]
| |
Is dan 't gapend graf een woning
Voor den Hemelkoning?
Ach, wat angsten lijdt Hij!
Ach, wat doodskamp strijdt Hij,
Bloedende overal!
Is van al Zijn vrinden
Dan niet één te vinden
Die Hem redden zal?
Menschen gaan
Voorbij, en staan
't Wee, dat de Englen weg doet schrikken,
Spottende aan te blikken!
Brandend van genade,
Sloegt Ge, o Heer! ons gade,
Voeldet Ge onzen nood:
Goddelijken vrede
Bracht Ge, o Heiland mede
Uit des hemels schoot.
En, Gods licht
Op 't aangezicht,
Sterft Gij nu als offerande
Op 't altaar der schande!
Gij, de Zoon des Vaders,
Tusschen gruweldaders!
Wat ontzinde waan,
Welk een duivlenwoede,
Eenig Reine en Goede!
Heeft U dàt gedaan?
Ach, een Ras
Van stof en asch,
| |
[pagina 152]
| |
Kaïns zaad, maar tienmaal wreeder,
Sloeg U, Abel! neder.
Ja, ter Hoofdscheêlplaatse
Bracht U dit melaatsche,
Doodsche zondaarshart.
Ik, in schuld verloorne,
Vlocht de scherpste doorne
Door Uw kroon der smart!
Want de schuld
Die mij vervult,
Wilt Gij in de reine plasschen
Van Uw zoenbloed wasschen!
'k Zal het nooit doorgronden,
Hoe Gij, zonder zonden,
‘Eli, Eli!’ zucht.
'k Zie den hemel tanen
In een floers van tranen,
En de zonne vlucht!
'k Zie de doôn
Hun graf ontvloôn -
Van de ellend, die U weêrvaarde,
Brak het hart der aarde!
Sterke Boeienslaker!
Trouwe Zaligmaker!
Groote Immanuël!
Gij hebt al mijn plagen
Op het hout gedragen,
En versloegt de Hel.
Sta mij bij,
En heilig mij,
| |
[pagina 153]
| |
Dat ik nimmer iets begeere
Dan Uw liefde, o Heere!
Met Uw bloed besproeide!
Doodelijk vermoeide!
Rust hier in de rots!
Uw vervolgers weken,
Half van schrik bezweken
Bij de teeknen Gods!
Nader spoedt
Uw Jongrenstoet,
En zij zweeren, vol van rouwe,
U den eed der trouwe.
Gij hebt overwonnen!
Woedend aangeschonnen,
Stondt Ge onwrikbaar pal!
Door het Helsche duister,
Door der Heemlen luister,
Door het wijd Heelal,
Klinkt met kracht
Uw: ‘'t Is volbracht!’
En de palmen der viktorie
Groenen tot Uw glorie!
Als een heldre sterre
Straalt Uw kruis van verre
Allen volken aan.
't Is de Boom des Levens:
Vrucht en bloesems tevens
Menglende in zijn blaân!
Wie verrukt
Die vruchten plukt,
| |
[pagina 154]
| |
Die wordt, rijk en begenadigd,
Eeuwiglijk verzadigd,
Op den Berg der Vreugde,
Rijker dan U heugde,
Vol der heerschappij,
Vol der zaligheden,
Zit Ge, in 't Eeuwig Eden,
Aan des Vaders zij'!
's Vaders Zoon!
Dàt is Uw Troon:
Gods paleizen zijn Uw woning,
Groote Hemelkoning!
(Van verre naar lange gevolgd). | |
Het Stabat Mater.Met de tranen in hare oogen,
Stond de Moeder neêrgebogen,
Bij het kruis daar Jezus hing,
Waar de schrik haar voer door 't harte,
Waar het felle zwaard der smarte
Midden door haar ziele ging.
Wat al droefheid, wat al rouwe,
Prangde die verkoren vrouwe,
Wie Gods Eenge moeder heet!
Ach, hoe kreet zij! Ach, hoe leed zij!
Met wat naamloze angsten streed zij,
Ziende wat die Reine leed!
| |
[pagina 155]
| |
O, wien zou geen traan ontvloeien,
Waar de moedertranen gloeien
Op die uitgebleekte koon?
Wie voelt niet Zijn hart verscheuren,
Die dat moederhart ziet treuren,
Lijdende in haar lieven Zoon?
Voor de zonden van de Zijnen
Ziet zij daar heur kind verkwijnen,
Wreed gegeesseld en bespot!
Ziet zij Hem die doornen dragen,
Stervende aan het hout geslagen,
En verlaten van Zijn God!
Moeder! mocht me uw liefde treffen!
Mocht ik al uw pijn beseffen,
Mocht ik treuren aan uw zij'!
Mocht mijn hart voor Jezus blaken,
Al des waerelds goed verzaken
Voor een Heiland zooals Hij!
Gij, mijn Jezus! hoor mij klagen!
Laat mij meê Uw striemen dragen,
Laat mij deelen in Uw pijn!
Laat mij bloeden aan Uw wonden!
Laat mijn zorgen en mijn zonden
Aan Uw kruis gekruisigd zijn!
Wil mij bij die smart bewaren!
Laat mij in Uwe oogen staren
Met onafgewenden blik!
Laat mij, van Uw liefde dronken,
Aan Uw voeten neêrgezonken
Tot mijn allerjongsten snik!
| |
[pagina 156]
| |
Zij me Uw kruis ten staf gegeven!
Zij Uw dood mijn eeuwig leven,
Uw genâ mijn hoogste prijs!
En moet eens mijn lichaam sterven,
Doe mij dan de glorie erven
Van Uw Hemelsch Paradijs!
|
|