Stichtelijk huisboek(1866)–J.J.L. ten Kate– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De verschijning des verheerlijkten aan Johannes op Patmos. (Openb. I:9-18.) Ik, Johannes, die uw broeder, die uw mededeelnoot ben, Die den druk, het rijk des vredes, en 't geduld der heilgen ken, Ik was eenzaam in het eiland, banneling op Patmos' rots, Om 't getuigenis van Jezus, om de woorden onzes Gods. Op den hoogen dag des Heeren, toen de geest in mij ontstak, Hoorde ik achter mij een stemme, die als een bazuine sprak: ‘Ik ben de Alfa en de Oméga, de Eerste en Laatste! die gebiedt: Schrijf ter neder in een boekrol alles wat gij hoort en ziet!’ 'k Wendde me om, en zocht de roepstem, die mij dus in de ooren klonk, [pagina 133] [p. 133] Als van zeven gouden luchters mij een lichtglans tegenblonk; En in 't midden van de luchters, 's Menschen Zoon, de Levensvorst, In de lange priesterkleeding en gegordeld om de borst! En de hairlok, wit als sneeuwwol, kronkelde om Zijn wenkbraauwboog; Als een bliksemende vuurvlam vonkelde Zijn heldenoog; En Zijn voetzool was als koper, dat gegloeid is in 't fornuis, En Zijn stem gelijk het klaatren van der waatren stroomgebruisch. Zeven sterren hield de Ontzachlijke in Zijn rechterhand vergaârd; Uit Zijn lippen ging het lemmer van een scherp, tweesnijdend zwaard; En zijn aanblik - als de zonne, schijnende in haar middaggloed! 'k Viel, bij 't vreesselijk aanschouwen, als een stervende aan Zijn voet. Daar beroerde mij Zijn rechte, en Hij troostte: ‘Niet gevreesd! Ik ben de Eerste en Laatste tevens, 'k leve en ik ben dood geweest. En nu, zie! ik ben de Levende, Amen! eeuwig en altoos, 'k Heb de grendelen der graven, 'k heb de sleutelen des doods!’ Vorige Volgende