Stichtelijk huisboek(1866)–J.J.L. ten Kate– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] De bloeiende Woestijn. (Jesaia XXXV.) I. Juichen zal de wildernis, Vreugd de woestenij doorklinken, Als een roze zal zij blinken, Die zoo pas ontloken is! Bloeien zal zij lustig bloeien, Hupplen in gewiekten dans; Want zij zal van Sârons glans En van Karmels schoonheid gloeien, Schittren als de Libanon In de volle zomerzon! Al heur groene lustlandouwen Zullen met vernieuwd gelaat 's Heeren heerlijkheid aanschouwen In hun cierlijk feestgewaad! Komt, versterkt de slappe handen, Zet de wankle kniën vast! Weg met alle pijn en banden En der zorgen looden last! Laat de ziel van geestdrift branden, Nu Gods zegen u verrascht! Want Hij komt, de langverwachte, Bij der heemlen juichgeschal, De Gerechtige en Almachte, Wiens genade u redden zal! [pagina 44] [p. 44] II. Dan ligt hij de schellen van de oogen des blinden, Dan spreekt Hij, en de oore des dooven ontsluit. Dan springen de kreuplen als hupplende hinden, Dan roepen de stomme hun dankbaarheid uit. Dan zullen fonteinen de heide doorklaatren; De dampende poel zal een vijverkom zijn; De rotsen versmelten, en levende waatren Vervange het drogbeeld der heete woestijn. Ter plaats, waar, in rietbosch en biezen verloren, Het drakengebroed zich onthield bij 't moeras, Daar fluit nu de vlasvink in 't golvende koren, Daar dartlen de runders door 't klaverrijk gras. Men zal er een weg voor Gods heiligen banen: Hij-zelf voert de zwaksten als gids bij de hand. Daar schudt geen leeuwinne de dreigende manen, Daar bliksemt geen ondier met hongrigen tand! Geen onheil bejegent de vrienden des Heeren, Zij wandlen er veilig, verlost voor altijd; Zij trekken naar Sion; zij komen en keeren Met jubelgezangen, hun Heiland gewijd. De bloeiende meien bestrooien hun wegen; Een hemelsche vreugd gaat hun vrolijk ter zij': Daar rust op hun hoofden een eeuwige zegen, Voor eeuwig zijn kommer en zuchting voorbij! Vorige Volgende